Onzorgvuldig handelen ziekenhuis bij herstellen buikwond. Toekennen schadevergoeding.

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 66412/80480

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Volgens de cliënt is niet adequaat gereageerd op complicaties van een darmoperatie. Volgens het ziekenhuis is de juiste zorg betracht en is er tijdens de opname alles aan gedaan het genezingsproces vlot te laten verlopen.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam], wonende te [woonplaats]

en

Maastricht Universitair Medisch Centrum+, gevestigd te Maastricht

(hierna te noemen: de zorgaanbieder)

gemachtigde: [naam]

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2022 te Eindhoven.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. De cliënt werd vergezeld van zijn echtgenote. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam].

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het onzorgvuldig omgaan met de zorgvraag tijdens de opname van de cliënt bij de zorgaanbieder.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt heeft op 1 oktober 2019 een darmoperatie ondergaan. Zijn buik was op de derde dag na de operatie rood, opgezwollen, voelde warm aan en de hechtingen waren opgezet. Omdat hier niet adequaat op is gereageerd ziet de buik van de cliënt er verminkt uit en behoeft hij nog altijd thuiszorg. Wat hierover is gezegd en geschreven met betrekking tot het ontstaan van een onderhuids abces aan de operatiewond is onwaar c.q. onjuist. Het medisch dossier dat cliënt ontvangen heeft is niet compleet en niet in zijn geheel aan hem overhandigd. Ten aanzien van het onderhuidse abces en de wondverzorging is het cliënt voorts gebleken dat de bedrijfscultuur bij de zorgaanbieder zodanig is dat het voor de verpleging (die de wond er niet goed uit vonden zien en aangaven het niet te vertrouwen) kennelijk ‘not done’ is om hun zienswijze te bespreken met de zaalarts.

Tijdens zijn opname had de cliënt een neus-maagsonde. Het was voor hem bijna ondoenlijk om medicatie in te nemen langs de sonde. De pillen bleven steeds achter in de keel zitten en het is zelfs tweemaal voorgekomen dat de pillen in zijn luchtpijp terecht kwamen.

Omdat de cliënt bijna niet kon hoesten na de operatie was dit erg traumatisch. De cliënt heeft diverse malen gevraagd of het niet mogelijk zou zijn om een apotheker naar zijn medicatie te laten kijken en of er medicijnen konden worden weggelaten. Ook heeft de cliënt gevraagd of de medicatie wel op die manier effect had want zijn maag zou niet of niet goed werken. Hier is door de zorgaanbieder niets mee gedaan.

De raad van bestuur heeft cliënt niet op korte(re) termijn van een reactie op de uitspraak van de klachtencommissie voorzien.

De cliënt verlangt een schadevergoeding van € 25.000,–.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Ten aanzien van de klacht over de medicatie-inname langs de maag-neussonde voert de zorgaanbieder aan dat wanneer een patiënt een neus-maagsonde ingebracht krijgt en orale medicatie krijgt voorgeschreven, er in eerste instantie zoveel mogelijk wordt gekeken of – voor zover dat nog niet als zodanig geregeld is – de voorgeschreven medicatie intraveneus (via het infuus) kan worden toegediend. Indien dit niet mogelijk is, wordt bekeken of de tabletten (al dan niet gemalen) via de neus-maagsonde kunnen worden toegediend. Indien ook dat niet mogelijk is en er niet tijdelijk met de medicatie kan worden gestopt, dan is er geen andere mogelijkheid en dient een patiënt deze tabletten oraal in te nemen. Een en ander in overleg met de apotheker en volgens protocol. De zorgaanbieder meent ten aanzien van dit klachtonderdeel zorgvuldig te hebben gehandeld.

Ten aanzien van de verstoorde wondgenezing voert de zorgaanbieder het volgende aan. Helaas is er sprake geweest van het optreden van een complicatie, die niet aan het (vermeende onzorgvuldige) handelen van de zorgaanbieder kan worden verweten. Gedurende de opname heeft de zorgaanbieder er alles aan gedaan om, nadat de complicatie was opgetreden, alsnog het genezingsproces vlot te laten verlopen.

Hetgeen is besproken en is geschreven met betrekking tot het ontstaan van het wondabces is duidelijk en het medisch dossier verschaft wel degelijk voldoende informatie op dit punt. De zorgaanbieder heeft geen inzicht in de medische gegevens die in het kader van de procedure bij de Klachtencommissie zijn gebruikt. Voor zover cliënt niet alle gegevens heeft ontvangen heeft de zorgaanbieder in onderhavige procedure volledigheidshalve alle medische gegevens betreffende cliënt overgelegd.

Wat betreft de bedrijfscultuur hebben de teamleiders in de procedure bij de Klachtencommissie te kennen gegeven dat er zeker overleg mag worden gepleegd. Dat wordt gewaardeerd en soms is het zelfs andersom, dus dat aan de verpleegkundigen wordt gevraagd hoe tegen een situatie wordt aangekeken. Daarbij wordt door de artsen ook advies aangenomen van de verpleegkundigen. Er vindt veelvuldig overleg plaats. Van een zwijgcultuur c.q. zodanige bedrijfscultuur is geen sprake. Daarbij heeft cliënt nagelaten deze stelling (betreffende de bedrijfscultuur) te onderbouwen, zodat het klachtonderdeel op dit punt feitelijke grondslag mist.

Het is tenslotte juist dat de periode waarin de reactie van de raad van bestuur is uitgebleven lang is geweest. Voor wat betreft de ruime termijn stelt de zorgaanbieder het volgende. In het klachtenreglement is in artikel 8 lid 12 neergelegd dat de Raad van Bestuur de betrokkenen naar aanleiding van het oordeel ‘binnen een redelijke termijn’ laat weten welke beslissingen de zorgaanbieder over en naar aanleiding van de klacht heeft genomen en tegen welke termijn eventuele maatregelen zullen worden getroffen c.q. zijn gerealiseerd. Echter, in de informatie die aan betrokkenen bij het indienen van een klacht wordt meegestuurd staat dat de Raad van Bestuurd de betrokkenen binnen één maand na de uitspraak laat weten of hij dit advies overneemt en of er naar aanleiding van de uitspraak van de Klachtencommissie maatregelen worden getroffen. Dit is in dit geval helaas niet gelukt en dit moet verwarrend en teleurstellend zijn geweest, ook omdat – naar nu blijkt – cliënt op deze reactie zat te wachten.

De gevorderde schadevergoeding moet worden afgewezen. De zorgaanbieder is van mening dat hij (of althans de zorgverleners) bij de uitoefening van hun werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht genomen heeft en dat hij heeft gehandeld in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid die voortvloeit uit de professionele standaard die voor de artsen en zorgverleners geldt.

De zorgaanbieder (de bij de behandeling betrokken zorgverleners) heeft naar zijn inzicht jegens cliënt de zorg betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde situatie zou hebben betracht.

Cliënt heeft nagelaten (met bewijstukken) te onderbouwen dat er sprake is van schade aan zijn zijde en om een causaal verband tussen die vermeende schade en de door cliënt veronderstelde toerekenbare tekortkoming te onderbouwen dan wel aan te tonen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder vereist is dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de uitvoering van de zorgovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten en cliënt dient daarvan nadeel te hebben ondervonden.

Uit de overgelegde stukken blijkt het volgende. Op 30 september 2019 werd de cliënt opgenomen op de verpleegafdeling heelkunde (A4) van de zorgaanbieder in verband met stenoserende diverculitis met een fistel naar de blaas, waaraan cliënt een dag later zou worden geopereerd. Op 1 oktober 2019 vond de geplande Hartmann resectie plaats, met het aanleggen van een stoma.

De cliënt is vervolgens tot 18 oktober 2019 opgenomen geweest op de verpleegafdeling heelkunde. Er was sprake van een verstoorde wondgenezing.

Ten aanzien van de klacht over het slikken van medicatie met een neus-maagsonde overweegt de commissie dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat er overleg is gepleegd met de cardioloog en de apotheek om te bezien of de medicatie ook op andere wijze kon worden ingenomen en of medicatie tijdelijk niet genomen kon worden. De zorgaanbieder schrijft in haar verweer wat in het algemeen gebruikelijk is, maar laat na te beschrijven hoe dat in het geval van de cliënt is gegaan. Evenmin blijkt uit het medisch dossier van dergelijk overleg. De zorgaanbieder heeft naar het oordeel van de commissie onzorgvuldig gehandeld. Het klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van de buikwond overweegt de commissie dat in het medisch dossier van de cliënt onvoldoende is beschreven hoe het verloop is geweest. Het is de zorgaanbieder aan te rekenen dat in het dossier niet terug te vinden is waarom de wond aanvankelijk is dichtgemaakt. Dat geldt temeer nu het in zijn algemeenheid geen logische stap is om een ontstekende wond te sluiten. Evenmin is terug te lezen hoe de wondverzorging is gelopen. Er is geen verantwoording afgelegd over de manier waarop de wond is behandeld. Het is hiermee zeer aannemelijk dat het te wijten is aan de zorgaanbieder dat de wondgenezing van de buikwond ernstig vertraagd en gecompliceerd is en nog steeds verzorging nodig heeft. Ook hier heeft de zorgaanbieder naar het oordeel van de commissie onzorgvuldig gehandeld en is het klachtonderdeel gegrond.

De commissie tekent daarbij aan dat uit het dossier een beeld naar voren komt dat de regie op de afdeling A4 ontbreekt, of in elk geval heeft ontbroken tijdens de behandeling van de cliënt. Niet is gebleken dat een behandelaar is aangewezen die de zorg voor de cliënt heeft gecoördineerd. Bij de cliënt is sprake van co-morbiditeit waarvoor bij de behandeling aandacht dient te zijn. Desgevraagd heeft de cliënt tijdens de mondelinge behandeling geantwoord dat hem geen uitleg is gegeven. De commissie merkt over de orale medicatie op dat de prangende noodzaak om het gebruik van juist deze medicatie – op zo’n pijnlijke wijze – door te zetten naast de sonde arbitrair lijkt. De cliënt heeft geen erkenning gekregen voor de narigheid die hij tijdens zijn opname op afdeling A4 heeft moeten meemaken. De commissie kan weinig begrip opbrengen voor het feit dat juist in deze casus niemand van de zorgverleners van A4 bij de mondelinge behandeling aanwezig kon zijn.

De raad van bestuur heeft op 17 maart 2021 gereageerd op het oordeel van de klachtencommissie van

6 oktober 2020. De zorgaanbieder heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom deze reactie zo lang op zich heeft laten wachten. De zorgaanbieder heeft niet binnen een maand na het oordeel van de klachtencommissie gereageerd, hoewel dat aan de cliënt was toegezegd. Evenmin is binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 8 van het klachtenreglement gereageerd. Het klachtonderdeel is dan ook gegrond.

De commissie acht aannemelijk dat de cliënt schade heeft geleden door het handelen van de zorgaanbieder.

De cliënt heeft zijn vordering tijdens de procedure verhoogd van € 5.000,– naar € 25.000,–. De cliënt geeft als reden dat hij hiertoe is overgegaan omdat de reactie van de Raad van Bestuur op de uitspraak van de klachtencommissie veel te lang op zich liet wachten en er met geen woord wordt gerept over de verschrikkelijke ervaringen die de cliënt heeft moeten ondergaan tijdens zijn opname en de trauma’s die nu nog regelmatig naar boven komen. Excuses zijn uitgebleven. Het bedrag van € 5.000,– heeft betrekking op de pijn die de cliënt heeft doorstaan en het “ongemak” dat de cliënt nog altijd ervaart. Hij moet nog steeds elke twee dagen verpleegd worden aan zijn buikwond.

De commissie ziet aanleiding om een redelijke vergoeding toe te kennen van € 5.000,–. Daarnaast dient de zorgaanbieder de kosten die de cliënt heeft gemaakt om naar de zitting te komen te vergoeden, te weten € 42,20 autokosten en € 22,– parkeren. Voor het overige wordt de gevorderde schadevergoeding afgewezen. Weliswaar is het klachtonderdeel ten aanzien van de late reactie van het bestuur gegrond verklaard, maar dat de cliënt als gevolg daarvan schade heeft geleden is niet gebleken.

Omdat de klachten gegrond wordt verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 21 van het reglement, de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding aan klager van het door hem betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klachten gegrond;

wijst de vordering tot schadevergoeding toe tot een bedrag van € 5.064,20;

bepaalt dat de zorgaanbieder, nu de klacht gegrond is, overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan klager dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;

bepaalt dat betaling van de schadevergoeding en het klachtengeld binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies dient plaats te vinden;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer R. Simons, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. L. Kramer, secretaris, op 6 juli 2022.