Onvoldoende wondverzorging tijdens verblijf in zorghotel. Immateriële schadevergoeding toegekend.

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: Schade immaterieel    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 107531

De uitspraak:

In het geschil tussen

Cliënt en Stichting Aafje thuiszorg huizen zorghotels, gevestigd te Rotterdam (verder te noemen: de zorgaanbieder)

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 10 mei 2017 te Rotterdam.

cliënt is behoorlijk opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.

Namens de zorgaanbieder zijn verschenen [specialist ouderengeneeskunde], [manager zorg en behandeling], en [secretaris van de Raad van Bestuur]. 

Onderwerp van het geschil

Het onderwerp van het geschil heeft betrekking op de verzorging van een wond van cliënt terwijl zij in het zorghotel verbleef.

Standpunt van cliënt

Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door cliënt overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van cliënt op het volgende neer.

Vanwege een aan boord van een cruiseschip opgelopen infectie, te weten wondroos bovenop de linkervoet, was cliënt genoodzaakt voortijdig van boord te gaan. Zij werd opgenomen in een ziekenhuis in Noorwegen en na enkele dagen werd zij vervoerd naar Rotterdam, alwaar zij werd opgenomen in het Sint Franciscus Gasthuis. In juni 2015 werd cliënt ter revalidatie overgeplaatst naar het zorghotel van de zorgaanbieder. De verwachting was dat de infectie na ongeveer een week genezen zou zijn, waarna cliënt naar huis zou kunnen gaan. Met cliënt is niet gesproken over een blaar onder haar voet. cliënt klaagde over ernstige pijn, maar voelde zich daarin niet gehoord. Toen de situatie verergerde, is het blaardak door een arts verwijderd. Tijdens de revalidatie voelde cliënt zich gedwongen fysiotherapeutische oefeningen te doen terwijl de wond aan haar voet bloedde. In de periode van 1 juli tot 13 juli 2015 is de wond in het geheel niet verzorgd.

Naar de mening van cliënt heeft de wondverzorging door de verpleegkundigen in het zorghotel ruimschoots te wensen overgelaten, waardoor een decubituswond is ontstaan. Als gevolg hiervan heeft zij ondraaglijke pijnklachten gehad. Op een gegeven moment kon zij zelfs niet meer lopen en is zij in een rolstoel terechtgekomen.

cliënt heeft op 7 november 2015 een klacht ingediend bij de klachtencommissie Rijnmond. Deze commissie heeft het klachtonderdeel met betrekking tot de gebrekkige wondverzorging in de periode van 1 juli tot 13 juli 2015 gegrond verklaard. Voor het overige is de klacht ongegrond verklaard.

cliënt verzoekt de commissie thans haar klacht jegens de zorgaanbieder gegrond te verklaren en in redelijkheid en billijkheid een schadevergoeding vast te stellen.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorgaanbieder op het volgende neer.

cliënt is op 17 juni 2015 in het zorghotel opgenomen. Uit de wondanamnese die is opgesteld bij overdracht vanuit het ziekenhuis, blijkt dat de decubituswond graad II op de hiel van cliënt op die dag al bestond en dus niet pas tijdens het verblijf in het zorghotel is ontstaan. Voorts is de voorgeschreven behandeling bij opname in het zorghotel voortgezet en zijn er behandelmaatregelen getroffen, zoals het plaatsen van een pro-heel en een dekenboog om het gewicht van de deken op de voet te verminderen. Omdat deze maatregelen niet het gewenste effect bereikten, is een zogenaamde skischans ingezet om ervoor te zorgen dat de hiel vrij bleef liggen. Bovendien is in verband met de pijnklachten extra pijnmedicatie voorgeschreven.

Nadat op 24 juni 2015 het blaardak op de hiel van cliënt door een arts is verwijderd, is de wondverzorging aangepast. Het herstel van de wond zou mogelijk langer duren, omdat cliënt lijdende is aan diabetes, maar de toestand van de blaar was op dat moment niet alarmerend. De fysiotherapeut heeft de oefeningen aangepast om de hiel zoveel mogelijk te ontlasten. Op een voorstel van de arts om het been van cliënt te zwachtelen vanwege een fors oedeem in de voet en het onderbeen, reageerde cliënt negatief en een consult door een dermatoloog werd door haar eveneens geweigerd. 

Gelet op het voorgaande is de zorgaanbieder van mening dat er geen sprake is van het negeren van de pijnklachten van cliënt, noch van een wekenlang gebrek aan wondverzorging. Wel erkent de zorgaanbieder dat er in de periode van 1 juli tot 13 juli 2015 niet goed is gerapporteerd over de voor- of achteruitgang van de wond. In deze periode is de wond niet door de behandelend arts of verpleegkundig specialist gezien. Toen op 13 juli 2015 door de verpleegkundig specialist een achteruitgang van de wond werd geconstateerd, waarbij zelfs sprake was van necrose, werd cliënt onmiddellijk doorverwezen naar de dermatoloog en aansluitend naar de chirurg.

De zorgaanbieder stelt zich voorts op het standpunt dat een causaal verband tussen de onvoldoende wondverzorging in de eerste twee weken van juli 2015 en de rolstoelafhankelijkheid van cliënt ontbreekt. Zij verwijst hierbij naar de uitspraak van de klachtencommissie Rijnmond die de klacht van cliënt op dit punt ongegrond heeft verklaard.

Ten slotte acht de zorgaanbieder het niet aannemelijk dat cliënt op een onaangename wijze werd gedwongen oefeningen onder begeleiding van een fysiotherapeut te doen. Bij de opname van cliënt in de zorgaanbieder is door de fysiotherapeut aandacht besteed aan de voetproblemen. cliënt heeft mogelijk pijnklachten ondervonden bij het uitvoeren van enkele oefeningen, maar deze oefeningen waren wel wenselijk, aangezien sprake was van een beginnende spitsvoet. Geadviseerd werd de oefeningen in de pro-heel te doen. Toen necrose aan de hiel werd geconstateerd, is de fysiotherapie gedurende ongeveer twee weken onderbroken.

De zorgaanbieder verzoekt de commissie de klacht van cliënt ongegrond te verklaren.

Ter zitting heeft de zorgaanbieder verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De zorgaanbieder benadrukt dat cliënt al voor de opname in het zorghotel rolstoelafhankelijk was en dat zij ten tijde van de opname een blaar op haar voet had. In de periode van 1 juli tot 13 juli 2015 is de wond conform het wondverzorgingsplan verzorgd door verpleegkundigen, maar niet gezien door een wondverpleegkundig specialist. Een specialist had mogelijk in een eerder stadium achteruitgang van de wond kunnen constateren. Dit wil overigens niet zeggen dat de situatie dan niet zou zijn verergerd, aangezien cliënt lijdende is aan diabetes, hetgeen per definitie niet bevorderend is voor het genezingsproces.
Voorts is de zorgaanbieder van mening dat er wel degelijk veel aandacht is besteed aan de situatie van cliënt. Er zijn veel gesprekken met haar gevoerd, maar het is niet gelukt om de onvrede bij cliënt weg te nemen. De zorgaanbieder erkent dat ze niet is overgegaan tot een (financiële) tegemoetkoming, maar cliënt heeft ook niet eerder aangegeven daaraan behoefte te hebben.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

Uit de wondanamnese die bij de overplaatsing van cliënt vanuit het ziekenhuis naar het zorghotel is opgesteld, blijkt dat cliënt reeds ten tijde van de opname in het zorghotel een blaar van het type decubitus graad II op haar linker hiel had. In tegenstelling tot wat cliënt heeft aangevoerd, is deze blaar aldus niet ontstaan tijdens haar verblijf in het zorghotel als gevolg van onvoldoende wondverzorging. De commissie verklaart dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

Aan de verzorging van de decubituswond is in de periode van 1 juli tot 13 juli 2015 onvoldoende aandacht besteed. Er heeft wel enige wondverzorging plaatsgevonden, maar de wond is in die periode niet gezien door een verpleegkundig specialist. Pas op 13 juli 2015 werd de wond van cliënt door een specialist gezien, die een verslechtering van de wond constateerde. cliënt werd vervolgens onmiddellijk doorverwezen naar specialistische hulp. De zorgaanbieder heeft erkend dat de wondverzorging, evenals de verslaglegging hiervan, in de eerste twee weken van juli 2015 niet optimaal was. De commissie acht dit klachtonderdeel gegrond.

Ten aanzien van de vraag of de situatie als gevolg van deze tekortkoming in de wondverzorging is verergerd – en zelfs zodanig dat cliënt hierdoor rolstoelafhankelijk is geworden – is de commissie net als de klachtencommissie van oordeel dat die vraag niet valt te beantwoorden. De diabetes waaraan cliënt lijdt, is niet bevorderend voor het genezingsproces, waardoor achteruitgang van de wond ook had kunnen optreden indien volledige wondverzorging had plaatsgevonden. Aldus staat niet vast dat sprake is van een causaal verband tussen de onvoldoende wondverzorging in de periode van 1 juli tot 13 juli 2015 en het langzame herstel van de wond in de periode daarna. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding overweegt de commissie het volgende.
cliënt is ter revalidatie in het zorghotel opgenomen en mocht verwachten dat gedurende de gehele verblijfsperiode deskundige zorg aan haar zou worden verleend. Dat sprake was van een tekortkoming in de geleverde zorg in de periode van 1 juli tot 13 juli 2015, is door de zorgaanbieder erkend. Zij stelt ruimschoots aandacht te hebben besteed aan de klachten van cliënt door meermalen met haar in gesprek te gaan. Uit het feit dat de onvrede bij cliënt hierdoor niet is weggenomen, leidt de commissie af dat zij zich nog steeds onvoldoende gehoord voelt en dat het aangedane leed nog immer niet is verzacht. De commissie is van oordeel dat gelet op alle feiten en omstandigheden toekenning van immateriële schadevergoeding op zijn plaats is. Zij stelt de hoogte van deze schadevergoeding in redelijkheid en billijkheid vast op € 250,–.  

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

verklaart de klacht ten aanzien van de onvoldoende wondverzorging in de periode van 1 juli tot 13 juli 2015 gegrond;

verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

bepaalt dat de zorgaanbieder aan cliënt een bedrag van € 250,– aan immateriële schadevergoeding dient te betalen, en dat die betaling binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies plaatsvindt;

bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie aan cliënt het klachtengeld ten bedrage van € 52,50 dient te vergoeden.

Aldus beslist op 10 mei 2017 door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg.