Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: bejegeninginformatie(verstrekking)opzegging overeenkomst
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
157164/178644
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De cliënt klaagt over gebrekkige communicatie tussen twee bedrijfsonderdelen van de zorgaanbieder en de wijze waarop de behandelovereenkomst door de zorgaanbieder is opgezegd.
De zorgaanbieder erkent dat sprake is geweest van gebrekkige communicatie tussen de afdeling betrokken bij het wonen en de afdeling betrokken bij de behandeling van de cliënt, mede door het verzoek van de cliënt hierin meer scheiding aan te brengen en meningsverschillen binnen de zorgaanbieder ten aanzien van het vervolg van de behandeling. De zorgaanbieder stelt dat de cliënt wist dat recidiverend middelengebruik het beëindigen van de overeenkomst tot gevolg kon hebben en acht de opzegging van de behandelovereenkomst terecht.
Naar het oordeel van de commissie is de cliënt niet (herhaaldelijk) gewaarschuwd voor opzegging van de overeenkomst. De zorgaanbieder heeft hierin niet zorgvuldig gehandeld. Ook was de communicatie tussen de “woonkant” en de “behandelkant” onvoldoende. De klacht van de cliënt is gegrond.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam], wonende te [woonplaats],(hierna te noemen: de cliënt)
en
Stichting De Hoop, gevestigd te Dordrecht,
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2022 te Utrecht. Verschenen zijn: [naam] (klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder) en [naam] (zorgmanager bij de zorgaanbieder). De cliënt is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Onderwerp van het geschil
De klacht betreft met name de manier waarop de zorgaanbieder met de cliënt is omgegaan, waarbij de communicatie een grote rol speelt.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt klaagt over het gebrek aan communicatie tussen de Polikliniek Dordrecht en Huis van Hoop Torenstraat. Er was sprake van een constructie waarbij de cliënt deels zelfstandig (met name in de weekenden) zou wonen. Dit was een onderdeel van de behandeling bij de Polikliniek. Dat een dergelijke constructie van gedeeltelijk zelfstandig wonen niet gewenst zou zijn bij Huis van Hoop, is op geen enkel moment gedurende het verblijf van cliënt bij Huis van Hoop kenbaar gemaakt.
Voorts klaagt de cliënt over de wijze van opzegging bij Huis van Hoop, alsmede over de manier waarop is omgegaan met het aanspreken op gedrag/middelen. Op 9 december 2021 is de cliënt, voor hem volledig onverwacht omdat hij nooit is aangesproken op gedrag en/of middelengebruik, telefonisch aangezegd dat de zorgaanbieder zijn bewoning per direct beëindigt. Tijdens een gesprek op 13 december 2021 wordt het hem duidelijk dat herhaaldelijk alcoholgebruik, met name tijdens vakanties, de reden is. Hierop is de cliënt echter nimmer eerder aangesproken. De aanzegging de bewoning te beëindigen, is uiteindelijk verlengd naar 31 januari 2022. De consequenties van deze maatregel zijn volledig disproportioneel. De cliënt is in een totaal isolement terechtgekomen. Het gaat onverwacht veel slechter met de cliënt, waardoor een investering van vijf jaar hulpverlening wordt weggegooid.
De cliënt vordert een schadevergoeding van de zorgaanbieder.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder herkent zich in de ervaring van de cliënt dat sprake is geweest van een gebrekkige communicatie tussen de behandelaren van de Polikliniek Dordrecht en Huis van Hoop. Na een communicatief goede start is dit gedurende het proces afgenomen, mede ook door de inzet van cliënt om meer scheiding aan te brengen tussen wonen en behandeling. De cliënt had aangegeven het vervelend te vinden dat de Polikliniek en Huis van Hoop elkaars rapportages konden lezen en wilde dit gescheiden houden.
Daarnaast is er inderdaad een verschil van inzicht tussen de Polikliniek en Huis van Hoop over de overgang naar zelfstandig wonen. Vanuit het behandeladvies van de Polikliniek werd het van groot belang geacht dat het hybride behandelen en wonen voor een periode van twee of drie maanden nadat de cliënt zelfstandig op de Veluwe zou gaan wonen, gehandhaafd zou blijven. Een dergelijke constructie van hybride woonbegeleiding vanuit de WMO kan en mag niet worden geleverd binnen een extramurale woonvorm zoals Huis van Hoop de Torenstraat is.
Uit het dossier valt niet af te leiden of voormeld behandeladvies ook is besproken met de begeleiders of teamleider van Huis van Hoop. De zorgaanbieder erkent daarmee dat de cliënt mogelijk te veel in het ongewisse is gebleven over deze manier van wonen en woonbegeleiding, die feitelijk niet kon worden gerealiseerd vanuit Huis van Hoop. Door de zorgaanbieder wordt erkend dat het beter voor de cliënt was geweest indien er een betere afstemming was geweest en daardoor een meer gezamenlijk zorgbeleid was geformuleerd. Een betere communicatie zou ertoe hebben geleid dat er eerder duidelijkheid zou zijn geweest over de mogelijkheden en vooral ook onmogelijkheden binnen de extramurale woonvorm. De ontstane spanning in en de haalbaarheid van het verblijf van de cliënt binnen de woonsetting zouden dan aan de oppervlakte zijn gekomen.
Het initiatief tot afstemming en goede communicatie middels een driegesprek wordt niet alleen gemist vanuit de begeleiding van Huis van Hoop, maar ook vanuit de behandelaren van de Polikliniek. Een en ander is de reden om dit punt van afstemming tussen begeleiders en behandelaren met betrokkenheid van de cliënt te bespreken met verantwoordelijken van zorgbeleid binnen de zorgaanbieder met als doel dat de zorg op dit punt verbetert.
De zorgaanbieder kan zich achteraf voorstellen dat de cliënt enigszins werd overvallen toen hem op 9 december 2021, en later op 21 december 2021, werd medegedeeld dat ingezet werd op beëindiging van het verblijf. De consequentie op het recidiverend gebruik was cliënt niet extra en expliciet voorgehouden. Echter, op basis van de karakteristieken van de woonvorm, die zijn geconcretiseerd in de getekende overeenkomst en huisregels, binnen de cultuur en setting van de zorgaanbieder, kan naar de mening van de zorgaanbieder niet worden beweerd dat de cliënt niet op de hoogte was dat recidiverend gebruik zou kunnen leiden tot het in gevaar komen van het verblijf van de cliënt. De opzegging is terecht.
Wel wordt erkend dat het beter was geweest als cliënt al eerder formeel en schriftelijk een waarschuwing had ontvangen. Dit punt zal worden besproken met het management van Huis van Hoop. Daarbij komt dat de WMO-indicatie voor Huis van Hoop Torenstraat tot uiterlijk twee weken later dan 31 januari liep (14 februari 2022) liep, waarvan de cliënt op de hoogte was. De verwachting was dat cliënt dan ook eigen huisvesting geregeld zou hebben. Bovendien kan cliënt nog steeds gebruik maken van de ambulante zorg vanuit de Polikliniek.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de zorgaanbieder benadrukt dat beter had kunnen worden gecommuniceerd. Van belang is dat binnen Huis van Hoop abstinentie wordt nagestreefd.
Bij de cliënt was sprake van een vierde periode van terugval. Dit heeft niet op de woongroep zelf plaatsgevonden, maar brengt wel schade toe aan de overige cliënten op de groep. In eerste instantie is wat rigoureus ingezet op een snelle afronding, waarna de zorgaanbieder tot de conclusie kwam dat dit wat kort door de bocht was. De cliënt is daarna wat meer ruimte gegeven. De zorgaanbieder geeft aan dat hij er niet snel voor kiest om duidelijk te communiceren wat de consequenties van bepaald gedrag zijn. Een en ander is echter wel degelijk besproken met de cliënt.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Vooropgesteld wordt dat de zorgaanbieder op grond van de zorgovereenkomst bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht moet nemen en daarbij moet handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Hoewel er geen sprake was van een behandelrelatie tussen de cliënt en Huis van Hoop, een extramurale woonvorm waar de cliënt verbleef, is de commissie van oordeel dat de relatie tussen de cliënt en Huis van Hoop wel gelijk dient te worden getrokken met een dergelijke relatie.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat deze relatie op een gegeven moment, in elk geval in de ogen van Huis van Hoop, zodanig was verstoord, dat beëindiging van het verblijf van de cliënt bij Huis van Hoop in de rede lag. Op grond van de zorgvuldigheidseisen die zijn neergelegd in de KNMG-richtlijn ‘Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’ mag de zorgaanbieder de behandelovereenkomst pas beëindigen nadat (a) de cliënt herhaaldelijk is gewaarschuwd en onderzocht is of herstel van de relatie mogelijk is, en (b) de cliënt tijdig mondeling over het besluit is geïnformeerd en dit besluit schriftelijk is bevestigd.
Als de zorgaanbieder besluit om de behandelovereenkomst op te zeggen, moet hij daarbij een redelijke termijn in acht nemen. Welke termijn redelijk is, hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval. Ontslag met onmiddellijke ingang is alleen geoorloofd als er sprake is van zeer dringende redenen.
In onderhavige zaak heeft de zorgaanbieder niet eerder dan op 9 december 2021 aangegeven dat het verblijf van de cliënt bij Huis van Hoop per direct zal worden beëindigd. Dat besluit kwam voor de cliënt zeer onverwacht; hij is hierover vooraf niet (herhaaldelijk) gewaarschuwd. Hoewel de zorgaanbieder van mening is dat bekend moest zijn bij de cliënt dat recidiverend gebruik zou kunnen leiden tot het in gevaar komen van het verblijf van de cliënt, was dit blijkbaar niet bij de cliënt overgekomen, omdat hij nimmer expliciet is aangesproken op zijn gedrag. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld overeenkomstig voormelde zorgvuldigheidseisen door niet vooraf te waarschuwen en geen redelijke termijn in acht te nemen, terwijl daar geen dringende reden voor was. De commissie acht deze klacht dan ook gegrond.
Ook de klacht over de communicatie acht de commissie gegrond. Hoewel uit de stukken blijkt dat het de wens van de cliënt was dat een scheiding werd aangebracht tussen wonen en de behandeling, had van een professionele organisatie als de zorgaanbieder mogen worden verwacht dat de ‘woonkant’ in contact stond met de ‘behandelkant’. Indien dat het geval was geweest, dan was Huis van Hoop op de hoogte geweest van het behandeladvies. Er had dan een betere afstemming kunnen plaatsvinden en een meer gezamenlijk zorgbeleid kunnen worden geformuleerd. Dit is in het belang van de cliënt.
De vordering tot schadevergoeding zal als niet onderbouwd worden afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
verklaart de klacht gegrond;
wijst de vordering tot schadevergoeding af;
omdat de klacht gegrond is verklaard, dient de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de cliënt te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer drs. T. Knap, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. I. van der Kamp, secretaris, op 15 december 2022.