Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
118119
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], en Stichting GGZ Eindhoven en de Kempen, gevestigd te Eindhoven,(verder te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de stukken, die door partijen zijn overgelegd.
De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 28 september 2018 te Eindhoven. Bij deze behandeling zijn verschenen:
– de cliënt,
– de zorgaanbieder, vertegenwoordigd door [naam], stafmedewerker juridische
zaken, en [naam], psychiater, geneesheer-directeur.
Onderwerp van het geschil
De cliënt beklaagt zich over de wijze waarop hij door (meerdere medewerkers van) de zorgaanbieder is behandeld.
Standpunt van de cliënt
De cliënt heeft zijn aanvankelijke klacht tegen de klachtencommissie van de zorgaanbieder ingetrokken, zodat deze klacht verder onbesproken zal blijven. Voor het standpunt van cliënt met betrekking tot de overige klachten verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen de cliënt tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt van cliënt op het volgende neer.
De psychiater en de GZ-psycholoog van de zorgaanbieder hebben een foutieve invulling gegeven aan de duidelijke hulpvraag, die de cliënt voor zijn echtgenote heeft gedaan. Die vraag is zonder overleg met of mededeling aan de cliënt omgezet in een zelf gemaakte hulpvraag.
In een tunnelvisie zijn antwoorden gezocht bij de eigen hulpvraag met foutieve diagnoses tot gevolg.
De cliënt heeft met de voormalige geneesheer-directeur van de zorgaanbieder en een lid van de raad van bestuur afspraken gemaakt ter beperking van de schade die aan de cliënt is toegebracht. De huidige geneesheer-directeur van de zorgaanbieder heeft die afspraken niet loyaal afgehandeld en met chantage gepoogd de cliënt te bewegen zijn dossier te laten vernietigen.
De raad van bestuur van de zorgaanbieder heeft niet geantwoord op de klachten van de cliënt over de huidige geneesheer-directeur met betrekking tot de hiervoor vermelde klacht.
De cliënt verlangt een schadevergoeding van € 2.500,–, gespecificeerd in € 2.000,– wegens immateriële schade, € 200,– wegens betaald eigen risico en € 300,– wegens zinloze reiskosten en reiskosten die verband houden met de klachtenprocedure.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen de zorgaanbieder tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt van de zorgaanbieder op het volgende neer.
De cliënt is in 2012 bij de zorgaanbieder aangemeld door zijn huisarts met de vraag om advies en begeleiding in verband met grote spanningen in de relationele sfeer. Na een intake door een psychiater werden gesprekken gevoerd met de cliënt en zijn echtgenote. De echtgenote heeft in al haar contacten met de zorgaanbieder te kennen gegeven geen hulpvraag te hebben en daarom geen behoefte te hebben aan een diagnose, begeleiding en behandeling. De wens van de echtgenote is door de zorgaanbieder gerespecteerd. Vervolgens is met instemming van de cliënt gestart met een diagnostisch traject met de cliënt alleen, welk traject medio 2012 plaatsvond. Aan het op de cliënt gerichte onderzoek wilde de echtgenote wel meewerken. De vorm van dat traject (gesprekken met de echtgenote en neurologisch en neuropsychologisch onderzoek) is met de cliënt besproken. Het is niet ongebruikelijk om in een geval als dit, waarin sprake is van relationele problemen, de kwestie “van de andere kant aan te pakken” als er aan de oorspronkelijke beoogde kant geen ingang wordt gevonden. In een multidisciplinair overleg is aan een psycholoog gevraagd een verlengde intake te doen. Dit onderzoek is volgens de geldende werkwijze bij de zorgaanbieder uitgevoerd. Nadat de resultaten bekend waren, uitte de cliënt daarover en over de gevolgde procedure zijn ongenoegen. De cliënt was het niet eens met de gestelde diagnose. Vanaf dat moment is door veel medewerkers van de zorgaanbieder getracht de cliënt van dienst te zijn.
In april 2013 is per brief een intakeverslag van gesprekken tussen de sociaal psychiatrisch verpleegkundige, de psychater, de cliënt en zijn echtgenote met conclusies naar de huisarts gezonden. De psychiater heeft erkend dat de cliënt geen toestemming heeft gegeven voor die toezending, dat de conclusies te snel waren getrokken en de hulpvraag niet was beantwoord.
De psychiater heeft in november 2013 de huisarts schriftelijk verzocht de betreffende brief te vernietigen. De psychiater heeft in die brief echter niet geschreven dat sprake was van een verkeerde diagnose. Overigens kan een oordeel over de juistheid van een diagnose door een medisch specialist niet aan de orde zijn.
Het komt veel voor dat na een intakeprocedure op verzoek van een psychiater een gezondheidspsycholoog wordt ingeschakeld ten behoeve van de diagnostiek en om eventuele behandelmogelijkheden te inventariseren. Een conceptrapport betreffende het onderzoek van de psycholoog is in juli 2013 aan de cliënt verstrekt, waarbij hem is meegedeeld dat hij in het rapport veranderingen mocht aanbrengen of passages mocht schrappen indien hij het met de inhoud niet eens was, echter met uitzondering van de conclusie, die de professionele blik betrof.
De cliënt is toen wel meegedeeld dat hij het recht had om het rapport te laten vernietigen indien hij het niet eens was met de conclusie. Na enige e-mailcorrespondentie heeft de cliënt in augustus 2013 de zorgaanbieder laten weten dat hij het niet eens was met de procedures bij de zorgaanbieder, het verrichte onderzoek en het rapport. Hij verweet de psycholoog de hulpvraag niet serieus te nemen, die niet betrekking heeft op hemzelf, maar op zijn echtgenote. Dat cliënt zichzelf had aangemeld bleek een truc om haar bij de zorgaanbieder binnen te halen. De psycholoog heeft aangegeven dat hij aan trucs niet meewerkt en dat er een hulpaanbod aan de echtgenote is gedaan, maar dat zij daarop niet is ingegaan. In december 2013 hebben er nog twee gesprekken met de cliënt plaatsgevonden, waarin de cliënt heeft gewezen op zaken die volgens hem niet klopten. Ook toen is de cliënt gewezen op zijn recht om het rapport te wijzigen of het te laten vernietigen. De cliënt wilde het rapport intact houden in verband met de mogelijkheid om een klacht in te dienen. De psycholoog heeft het onderzoek volgens de geldende werkwijze bij de zorgaanbieder uitgevoerd. Ook de juistheid van het professionele oordeel van een psycholoog kan niet aan de orde zijn. De klachtencommissie heeft deze zienswijze met de zorgaanbieder gedeeld.
Uit het medisch dossier van de cliënt is gebleken dat er vanaf 2013 al nazorgcontacten hebben plaatsgevonden nadat de cliënt het conceptrapport van de psycholoog had ontvangen. Reeds toen gaf de cliënt aan niet tevreden te zijn, waarna hij in september/oktober 2013 gesprekken kreeg aangeboden met de programmamanager. In maart 2014 volgde een gesprek met de centrummanager. De geboden oplossing (onder andere het plaatsen van opmerkingen in het dossier of vernietiging daarvan) kwam niet overeen met de wensen van de cliënt. Nadat de procedure bij de klachtencommissie volgens de cliënt ook niet het gewenste resultaat had opleverd, heeft er in het kader van nazorg klachtafhandeling in mei 2015 een gesprek plaatsgevonden met de toenmalig geneesheer-directeur en een lid van de raad van bestuur. In dit gesprek heeft de toenmalig geneesheer-directeur de cliënt meegedeeld dat hij bereid was persoonlijk gesprekken aan te gaan met de huisarts en de familie van de cliënt om de door de cliënt gevoelde nadelen weg te nemen. Tevens is toen een second opinion aangeboden. De toenmalig geneesheer-directeur heeft die gesprekken ook daadwerkelijk gevoerd met als insteek de waarde van de diagnose toe te lichten. In eerste instantie is ook een second opinion aangevraagd. Deze aanvraag is later ingetrokken toen bleek dat de cliënt na de second opinion toch geen behandeling wenste en alle betrokkenen inmiddels ingelicht waren. De toenmalig geneesheer-directeur is zeer vér gegaan om een oplossing te vinden voor de onvrede van de cliënt. Dit is niet gelukt. Vervolgens heeft de huidige geneesheer-directeur getracht tot een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te komen. Hiertoe heeft hij de afgelopen jaren een aantal gesprekken gevoerd met de cliënt en zijn echtgenote. De insteek is steeds geweest bemiddeling gericht op een oplossing. Hij is in het verzoek van de cliënt vér meegegaan door nog tot in 2017 bereid te zijn tot een gesprek met de echtgenote van de cliënt in de thuissituatie. De echtgenote is ook enkele malen voor een gesprek in de kliniek geweest. De echtgenote persisteerde echter in haar wens zich niet te laten onderzoeken. Dit kan de zorgaanbieder niet worden verweten.
De insteek van de zorgaanbieder is in de afgelopen vijf jaar geweest om te bezien hoe de onvrede van de cliënt weggenomen kon worden. Bij brief van 12 januari 2017 heeft de huidige
geneesheer-directeur de cliënt meegedeeld dat de zorgaanbieder geen verdere mogelijkheden zag vanwege de verschillen van inzicht tussen partijen, die onoverbrugbaar bleken te zijn. In die brief werd verder vermeld dat het niet zinvol was dat de zorgaanbieder weer met de cliënt in gesprek zou gaan of andere acties zou ondernemen, dat de zienswijze van de zorgaanbieder bij de cliënt bekend was en dat deze ook niet meer zou veranderen.
In een finale poging om tot een oplossing te komen heeft er op 19 juni 2017 een gesprek plaatsgevonden tussen de cliënt, de patiëntenvertrouwenspersoon, de huidige geneesheer-directeur en de juridisch adviseur. De zorgaanbieder meende dat er afspraken waren gemaakt en dat het gesprek succesvol was geweest.
Dat was echter niet het geval. De focus van de cliënt richtte zich toen op de huidige
geneesheer-directeur die hij in brieven aan de raad van bestuur betichtte van chantage.
Deze aantijging is ongefundeerd, omdat de huidige geneesheer-directeur evenals zijn voorganger in de afgelopen jaren enorm veel inzet heeft getoond om de impasse met de cliënt te doorbreken.
Intern is in 2017 afgesproken dat de huidige geneeskeer-directeur in deze casus op zou treden als woordvoerder en dat alle briefwisseling van en met de cliënt door hem zou worden afgehandeld teneinde de eindeloze stroom van brieven van de cliënt te kanaliseren. Deze afspraak bracht met zich mee dat ook de schriftelijke antwoorden op de brieven van de cliënt aan de raad van bestuur door de geneesheer-directeur werden ondertekend.
De zorgaanbieder heeft vanaf 2013 bovenmatig veel inspanningen geleverd om de onvrede bij de cliënt weg te nemen, zodat er van een gebrek aan nazorg geen sprake is.
De zorgaanbieder is van mening dat de klachten van de cliënt ongegrond zijn en dat deze afgewezen moeten worden.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Inleiding
De vele klachten van de cliënt zien op het volledige behandelingstraject dat de cliënt bij de zorgaanbieder heeft doorlopen, welk traject in 2012 is gestart en in 2017 is geëindigd. Om deze reden ziet de commissie aanleiding om deze klachten gezamenlijk te bespreken en te beoordelen.
Het toetsingskader
De zorgovereenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten, kwalificeert als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446, zoals opgenomen in boek 7, titel 7, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de overige bepalingen van het BW, in het bijzonder de bepalingen van die afdeling. De cliënt is van mening dat de zorgaanbieder zijn verplichting die uit die overeenkomst is voortgevloeid, niet op de juiste wijze heeft uitgevoerd en hij houdt de zorgaanbieder daarvoor aansprakelijk.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat deze tekort is geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder verweten kunnen worden en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW).
Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder in de te onderscheiden fasen van de medische behandeling – te weten de voorfase (informed consent), de hoofdfase (de behandeling zelf) en de nafase (de nabehandeling) – die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereen-komst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam en/of de menselijke geest in het (genezings)proces een ongewisse factor vormen/vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie zal eerst de hiervoor genoemde voorfase en hoofdfase samen bespreken en de nafase afzonderlijk.
De voorfase en de hoofdfase
De cliënt heeft gesteld dat de hulpvraag waarmee hij zich tot de zorgaanbieder heeft gewend
betrekking had op zijn echtgenote en niet op hem. De zorgaanbieder heeft dit erkend. Al in een zeer vroeg stadium bleek echter dat de echtgenote zich op het standpunt stelde dat zij geen hulpvraag had en daarom ook geen behoefte aan een diagnose, behandeling en begeleiding door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft er toen voor gekozen het traject van diagnose, behandeling en begeleiding in te gaan met de cliënt. Een niet ongebruikelijke aanpak bij relatieproblemen, volgens de onbetwiste stelling van de zorgaanbieder. Indien en voor zover uit het standpunt van de cliënt moet worden
afgeleid dat hij geen uitdrukkelijke toestemming heeft verleend voor deze aanpak, dan volgt de
commissie de cliënt daarin niet. Toestemming hoeft in beginsel niet uitdrukkelijk verleend te worden. Toestemming kan ook in een of meer gedragingen besloten liggen en naar het oordeel van de
commissie is daarvan in dit geval sprake doordat de cliënt aan die aanpak zijn feitelijke medewerking heeft verleend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de cliënt verklaard dat hij dat heeft gedaan met de intentie en de hoop dat aldus zijn echtgenote (als patiënt) bij de behandeling betrokken zou worden. Wat de beweegredenen voor de cliënt ook geweest mogen zijn, door zijn medewerking te verlenen heeft hij voor zijn behandeling stilzwijgend toestemming aan de zorgaanbieder verleend.
In ieder geval heeft de cliënt bij de zorgaanbieder het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt die
toestemming te hebben verleend.
Het is de commissie uit de overgelegde stukken niet gebleken dat er ten aanzien van de cliënt fouten zijn gemaakt bij het stellen van een diagnose noch dat daarbij procedurele fouten zijn gemaakt. Dit mede gezien tegen de achtergrond dat aan een hulpverlener bij het stellen van een diagnose een zekere vrije beoordelingsruimte toekomt. Het is niet aan de commissie om in die ruimte te treden. Evenmin is uit die stukken gebleken dat de zorgaanbieder zich bij de behandeling van de cliënt onvoldoende heeft inge-spannen of bij die inspanning een fout heeft gemaakt. De cliënt heeft onvoldoende argumenten aan-gevoerd om ten aanzien van de gestelde diagnose en die inspanning het tegendeel aannemelijk te maken.
De nafase
De commissie merkt allereerst op dat de handelwijze ten aanzien van het annuleren van de second opi-nion niet de schoonheidsprijs verdient.
Echter bezien in het kader van het gehele behandeltraject en alles wat de zorgaanbieder daarna heeft gedaan om cliënt tegemoet te komen in zijn onvrede, acht de commissie deze handelwijze onvoldoende klachtwaardig.
Voor het overige blijkt uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge
behandeling dat de zorgaanbieder zich heeft ingespannen om de cliënt tevreden te stellen.
Naar het oordeel van de commissie heeft de zorgaanbieder nazorg verleend die méér was dan
normaal gebruikelijk is en van een aanbieder mag worden verwacht.
Dat de huidige geneesheer-directeur de cliënt heeft gechanteerd is door laatstgenoemde wel gesteld maar niet aannemelijk gemaakt, hetgeen wel op zijn weg had gelegen, zeker nu de zorgaanbieder deze stelling heeft betwist. De commissie gaat aan de desbetreffende stelling dan ook voorbij.
Dat de raad van bestuur van de zorgaanbieder niet heeft geantwoord op de klachten van de cliënt over de huidige geneesheer-directeur, had te maken met de bij de zorgaanbieder intern gemaakte afspraken, zoals hiervoor onder het standpunt van de zorgaanbieder is weergegeven. Deze afspraak raakt de bedrijfsvoering van de zorgaanbieder en daarover is de commissie niet bevoegd een uitspraak te doen.
De conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de commissie van oordeel dat niet aannemelijk is
geworden dat de zorgaanbieder niet die zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Van een
toerekenbare tekortkoming van de zorgaanbieder kan dan ook geen sprake zijn. Een en ander
betekent dat de klachten van de cliënt over zijn medische behandeling door de zorgaanbieder
ongegrond verklaard zullen worden. Eveneens zal ongegrond verklaard worden de klacht over het onbe-antwoord laten van brieven van de cliënt aan de raad van bestuur.
Voor toekenning van de door de cliënt verlangde materiële en immateriële schadevergoeding is geen plaats, omdat de daarvoor vereiste toerekenbare tekortkoming ontbreekt. Deze vergoeding zal worden afgewezen.
Al hetgeen partijen meer of anders hebben gesteld dan waarvan de commissie hiervoor is uitgegaan, behoeft geen bespreking meer, omdat een dergelijke bespreking niet tot een andere beslissing zal leiden.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klachten van de cliënt ongegrond;
– wijst de door de cliënt verlangde schadevergoeding af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg op 28 september 2018.