Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
117657
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt] en Stichting GGZ Eindhoven en de Kempen, gevestigd te Eindhoven (verder te noemen: de zorgaanbieder).Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 4 oktober 2018 te Amsterdam. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
De cliënt heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting zijn standpunt toe te lichten.
De zorgaanbieder heeft ter zitting haar standpunt toegelicht en werd vertegenwoordigd door [naam], juridisch adviseur van de zorgaanbieder, en [naam], verpleegkundig specialist van de zorgaanbieder en regiebehandelaar van de cliënt.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de opzegging van de woonbegeleidingsovereenkomst en twee aan de cliënt opgelegde terreinverboden.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. De cliënt heeft zijn klacht in het vragenformulier niet omschreven, maar verwezen naar de door hem overgelegde bijlagen. Uit de brieven van de cliënt aan de zorgaanbieder kan worden afgeleid wat zijn klacht inhoudt. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
In 2014 is door de Rechtbank aan de cliënt een verplichte behandeling opgelegd. De behandelaars en beveiliging hadden verschillende vermoedens over de cliënt, onder andere dat hij in drugs dealde. Zijn naam werd ook onder medecliënten genoemd. Bij controles door onder meer drugshonden is echter nooit iets bij de cliënt aangetroffen.
De cliënt is van mening dat hij al een aantal maanden niet goed behandeld wordt, gelet op de onprofessionele werkwijze van het personeel van de zorgaanbieder. Hij denkt dat het team van de beveiliging hem niet mag. Er is al een tweede terreinverbod aan hem opgelegd, het vorige terreinverbod liep tot 15 februari 2018. De cliënt maakt bezwaar tegen het terreinverbod, aangezien hij het vreemd vindt dat hij niet vrij op het terrein van de zorgaanbieder mag rondlopen. Hij vindt dat hij geen overlast veroorzaakt en stelt dat er sprake is van discriminatie. Ook wil hij naar behandelafspraken gaan; hij meent dat hij nog behandeling nodig heeft en de reclassering en zijn behandelaar vinden dat ook.
Verder klaagt de cliënt over de opzegging van de woning en wil hij een oplossing voor het feit dat hij nu dakloos is. De cliënt vraagt zich verder af of de behandeling door de zorgaanbieder is beëindigd en als dat het geval is, eist hij dat hij weer wordt behandeld. Daarnaast wil de cliënt nieuwe vloerbedekking en een telefoon.
De cliënt heeft eerder een klacht tegen de zorgaanbieder bij de commissie ingediend, die op 15 juni 2018 een uitspraak heeft gedaan. Over deze eerdere uitspraak stelt de cliënt dat hij destijds alleen klaagde over de waarschuwing tot opzegging van de behandelingsovereenkomst. Nu klaagt hij over de opzegging zelf en over de behandeling door de zorgverlener.
De cliënt stelt als oplossing voor dat hij wordt behandeld volgens het protocol en een eerlijke behandeling krijgt. Verder verlangt hij een schadevergoeding van € 300,– in verband met persoonlijke stress en omdat hij zich in zijn behandeling gestoord voelt.
De cliënt is bij beschikking van 22 maart 2018 van de Rechtbank onder bewind gesteld, maar hij heeft aangegeven dat hij niet wil dat zijn bewindvoerder van de inhoudelijke behandeling van zijn klacht op de hoogte is en alle correspondentie over deze procedure daarom zelf wil ontvangen. De bewindvoerder heeft dat bij brief van 11 juni 2018 aan het secretariaat doorgegeven. De communicatie is daarom rechtstreeks met de cliënt verlopen. De cliënt zat tot 22 augustus 2018 wederom in detentie.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het verweerschrift van de zorgaanbieder dat op 2 augustus 2018 is ontvangen. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
De cliënt is langere tijd in behandeling geweest bij de zorgaanbieder op verschillende afdelingen. In de afgelopen periode tot 2 juli 2018 verbleef de cliënt in het kader van begeleid wonen bij de zorgaanbieder en ontving hij een ambulante behandeling. Ten aanzien van de verschillende klachtonderdelen brengt de zorgaanbieder het volgende naar voren.
1) Opzegging van de woonovereenkomst: Bij de zorgaanbieder worden wonen en behandelen door gescheiden afdelingen gedaan, waardoor de afdeling woonbegeleiding de woonbegeleidingsovereenkomst zelfstandig kan opzeggen als de regels worden overtreden, maar de behandeling in dat geval wel kan doorlopen. In dit geval is de woonbegeleidings-overeenkomst, na het afgeven van verschillende waarschuwingen, op 22 juni 2018 opgezegd, maar kon de behandelovereenkomst blijven doorlopen.
Met betrekking tot de waarschuwingen heeft de cliënt een klacht bij de commissie ingediend, die op 15 juni 2018 door de commissie ongegrond is verklaard, zodat op dit onderdeel door de zorgaanbieder niet meer inhoudelijk wordt ingegaan;
2) Vloerbedekking: Ook op dit klachtonderdeel zal niet meer worden ingegaan, nu de overlast waarvoor de cliënt waarschuwingen kreeg, reeds door de commissie aan de orde is gesteld;
3) Terreinverbod: Op 15 augustus 2017 kreeg de cliënt wegens ontoelaatbaar grensoverschrijdend gedrag door het uiten van bedreigingen naar het personeel, een terreinverbod voor de duur van een jaar opgelegd ten aanzien van de woningen op het terrein van de zorgaanbieder waarop de cliënt voorheen verbleef. Voor de behandeling kon hij gebruik maken van een andere route, die niet langs de woningen liep. De cliënt ervaart stress door het terreinverbod, waardoor het de behandelaar niet goed lukt om de behandeling vorm te geven. De cliënt heeft aan de Raad van Bestuur verzocht dit terreinverbod op te heffen. De Raad van Bestuur heeft het terreinverbod met een half jaar verkort, tot 15 februari 2018. Omdat de cliënt zich op 16 maart 2018 wederom dreigend en imponerend naar de beveiligingsmedewerkers gedroeg, is besloten een nieuw terreinverbod uit te schrijven voor de duur van een jaar, tot 16 maart 2019. In overleg met de cliënt is de behandeling verplaatst naar een andere locatie van de zorgaanbieder. Deze afspraak werkt tot beider tevredenheid;
4) Doorstroom naar elders: vanaf de start van de ambulante behandeling is de doorstroom van de cliënt naar een nieuwe woonlocatie besproken. Het heeft lang geduurd voordat de cliënt kon doorstromen, mede doordat hij zelf geen keuze kon maken tussen Amsterdam, Eindhoven en Almere. Aanvankelijk koos de cliënt voor Eindhoven, maar de gemeente Eindhoven gaf aan dat hij wegens onvoldoende binding met Eindhoven geen aanspraak kon maken op gemeentelijke gelden. Nadien is gekozen voor Almere, maar tijdens het kennismakingsgesprek zat de cliënt in detentie vanwege een oude zaak. Nadien heeft de cliënt bovengenoemde overlast veroorzaakt, waardoor de woonbegeleidingsovereenkomst is opgezegd. Een soepele overgang en verhuizing konden daardoor helaas niet plaatsvinden;
5) Tweede terreinverbod, discriminatie door beveiliging: De beveiligingsmedewerkers hebben laten weten dat de cliënt imponerend, uitdagend en dreigend bij hen naar binnen is gelopen en niet op aanwijzingen reageerde. Zij hebben toen het tweede terreinverbod aangevraagd op
16 maart 2018. De cliënt ontkent dat hij dreigend is geweest en zegt dat ze hem gewoon moeten hebben. De behandelaar van de cliënt heeft bevestigd dat de cliënt ook zonder woorden een dreigende houding kan aannemen. De cliënt heeft niet altijd in de gaten hoe hij overkomt op andere mensen, wat ook de reden is van zijn behandeling. De beveiligingsmedewerkers hebben professioneel gereageerd en getracht te de-escaleren. Agressie in welke vorm dan ook kan op het terrein van de zorgaanbieder niet geaccepteerd worden, zodat het tweede terreinverbod op terechte gronden is aangevraagd.
De zorgaanbieder verzoekt daarom de klacht van de cliënt ongegrond te verklaren.
Ter zitting heeft de zorgaanbieder onder meer nog het volgende naar voren gebracht. De cliënt woont niet meer via begeleid wonen op het terrein van de zorgaanbieder, maar de behandeling wordt nog wel voortgezet. [Naam], verpleegkundig specialist van de zorgaanbieder en regiebehandelaar van de cliënt, geeft aan dat de behandelingen in overleg met de cliënt aanvankelijk plaatsvonden op een andere locatie en inmiddels vaak telefonisch, omdat de cliënt niet meer altijd op de afspraken verschijnt. Tijdens de behandelingen legt [naam verpleegkundig specialist van de zorgaanbieder] bijvoorbeeld uit dat je boosheid op verschillende manieren kunt uiten en hoe je daar het beste mee kunt omgaan. De zorgaanbieder ging er overigens van uit dat de klacht alleen nog ging over de behandelingsovereenkomst en niet over de opzegging van de woonbegeleidingsovereenkomst en de terreinverboden. Over de opzegging van de woonbegeleidingsovereenkomst licht de zorgaanbieder toe dat na de opzegging op verschillende manieren geprobeerd is een nieuwe woning voor de cliënt te zoeken en de zorg voor hem daar te laten voortzetten, onder andere door gesprekken met de gemeenten Eindhoven en Almere.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
De cliënt woonde voorheen in het kader van begeleid wonen in een appartementencomplex van de zorgaanbieder. De commissie stelt vast dat de cliënt in een eerder stadium over de zorgaanbieder bij de commissie heeft geklaagd, namelijk over de schriftelijke waarschuwing van 6 december 2017 dat de cliënt geen overlast meer mag veroorzaken en dat indien dat toch gebeurt, de woonbegeleidingsovereenkomst zal worden opgezegd. In het eerdere bindend advies van 15 juni 2018 heeft de commissie geoordeeld dat de zorgaanbieder onderbouwd heeft aangetoond dat de cliënt zich (herhaaldelijk) niet heeft gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen die zijn begeleiders hem hebben gegeven, alsmede dat hij zich zodanig heeft gedragen dat de medebewoners van het appartementencomplex waar hij woont, overlast van hem hebben ondervonden, zodat de commissie voldoende aannemelijk heeft geacht dat de cliënt zich niet voldoende begeleidbaar heeft opgesteld. De commissie heeft daarom destijds geoordeeld dat de schriftelijke waarschuwing van 6 december 2017 terecht is gegeven. Dit brengt mee dat de cliënt niet in zijn klacht kan worden ontvangen voor zover de commissie daarover reeds een uitspraak heeft gedaan. Anders dan de zorgaanbieder stelt, is de commissie van oordeel dat dit alleen geldt voor de eerste schriftelijke waarschuwing van 6 december 2017 waarin de opzegging van de woonbegeleidingsovereenkomst is aangezegd, maar niet voor de tweede schriftelijke waarschuwing op 12 maart 2018, de terreinverboden en de opzegging zelf op 22 juni 2018. De commissie is daarom van oordeel dat de cliënt niet in zijn klacht kan worden ontvangen voor zover deze betrekking heeft op de schriftelijke waarschuwing van 6 december 2017, maar wel kan worden ontvangen in de overige klachtonderdelen. De zorgaanbieder heeft toegelicht dat alleen de woonbegeleidingsovereenkomst met de cliënt is opgezegd en niet de behandelingsovereenkomst, die is voortgezet. In verband met het opgelegde terreinverbod vonden de behandelingen in overleg met de cliënt aanvankelijk plaats op een andere locatie dan het terrein van de zorgaanbieder en inmiddels vaak telefonisch, omdat de cliënt niet altijd op de afspraken verschijnt. Naar het oordeel van de commissie is niet gebleken dat de zorgaanbieder in de uitvoering van de behandelingsovereenkomst tekort is geschoten.
Ten aanzien van de opzegging van de woonbegeleidingsovereenkomst heeft de zorgaanbieder naar het oordeel van de commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat de cliënt na de eerste schriftelijke waarschuwing op 6 december 2017 wederom overlast heeft veroorzaakt en in strijd heeft gehandeld met de bepalingen van het huisreglement, waarin de regels zijn weergegeven waaraan de bewoners zich moeten houden. De zorgaanbieder heeft haar stellingen met concrete voorbeelden onderbouwd. Op grond daarvan is de commissie van oordeel dat de tweede waarschuwing op 12 maart 2018 terecht is gegeven. Tevens was de zorgaanbieder naar het oordeel van de commissie gerechtigd de woonbegeleidingsovereenkomst op 22 juni 2018 op te zeggen. Dit brengt mee dat het belang van de cliënt bij de door hem gewenste vloerbedekking en telefoon naar het oordeel van de commissie is komen te vervallen. De commissie zal zich dienaangaande dan ook onthouden van een oordeel.
Ook ten aanzien van de terreinverboden van 15 augustus 2017 en 16 maart 2018 is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze op terechte gronden zijn uitgesproken.
Van de zijde van de beveiliging kan verwacht worden dat men professioneel reageert en tracht de situatie te de-escaleren. De commissie acht aannemelijk dat dit in voldoende mate is gebeurd.
Ten aanzien van de doorstroom naar een volgende woning heeft de zorgaanbieder aangetoond dat zij op verschillende manieren getracht heeft om de cliënt te begeleiden bij het vinden van nieuwe woonruimte. Naar het oordeel van de commissie is het niet aan de zorgaanbieder te wijten dat dit niet is gelukt. Niet gebleken is van enige onzorgvuldigheid aan de zijde van de zorgaanbieder.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de cliënt niet-ontvankelijk in zijn klacht voor zover deze betrekking heeft op de schriftelijke waarschuwing van 6 december 2017;
– verklaart de cliënt ontvankelijk in het overige deel van zijn klacht;
– verklaart dit deel van de klacht ongegrond;
– wijst het door hem gevorderde af.
Aldus beslist op 4 oktober 2018 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg.