Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
13497/19371
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënte verwijt het ziekenhuis dat er tijdens haar opname (eind 2010) niet direct is begonnen met revalidatie en dat de behandelend artsen haar bij het ontslag naar een GGZ kliniek hebben doorverwezen in plaats van een revalidatiekliniek. Doordat er niet op tijd met de revalidatie is gestart, is de cliënte nu blijvend invalide. Volgens het ziekenhuis was de cliënte tijdens de opname nog te verward en psychisch te ontregeld om met een revalidatietraject te beginnen. Daarnaast was de communicatie met de cliënte zeer beperkt mogelijk. Volgens de commissie is het ziekenhuis niet tekort geschoten in de behandeling van de cliënte. De communicatie met de cliënte was beperkt, waardoor het niet mogelijk was om in te schatten of revalidatie op dat moment noodzakelijk was. De behandelaars van het ziekenhuis hebben bekwaam en juist gehandeld.
Volledige uitspraak
In het geschil
[Cliënte], wonende te [plaats] en Stichting Rijnstate, gevestigd te Arnhem (hierna te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Bij brief van 26 maart 2020 heeft het bureau van de commissie aan beide partijen bericht dat de commissie de behandeling van het geschil zal afdoen zonder mondelinge behandeling. De commissie heeft daartoe de bevoegdheid conform haar reglement. Alhoewel daartoe wel in de gelegenheid gesteld, hebben partijen niet aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn partijen bij brief van 19 mei 2020 geïnformeerd over de datum waarop de commissie zal beslissen over het geschil.
De behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 3 juni 2020.
Onderwerp van het geschil
Cliënte stelt dat de behandelaars in het ziekenhuis tekort zijn geschoten door haar niet al tijdens haar opname eind 2010 met revalidatie te laten beginnen en haar vervolgens niet naar een revalidatiekliniek te verwijzen. Hierdoor is zij nu blijvend invalide.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënte verwijt het ziekenhuis dat tijdens haar opname niet direct is begonnen met revalidatie om opnieuw te kunnen lopen. De artsen hebben alleen gekeken naar haar verwardheid, zonder daarbij in het oog te houden dat deze verwardheid kwam door een hersenbeschadiging. Om die reden hebben zij haar naar een psychiatrische kliniek verwezen terwijl zij eigenlijk naar een revalidatiekliniek had moeten gaan. Ondanks haar verwardheid had zij op dat moment best kunnen oefenen met lopen. Later is haar verteld dat zij wellicht nog had kunnen lopen en zien als direct met de revalidatie was begonnen.
Omdat cliënte niet direct in aanmerking is gekomen voor revalidatie, is zij thans blijvend invalide.
Cliënte verzoekt om een schadevergoeding van € 4.999,– voor haar geestelijk en lichamelijk lijden. Door haar handicap is zijn niet meer in staat om te werken.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Het ziekenhuis stelt dat er geen sprake is geweest van een tekortkoming in de zorgverlening.
Cliënte is van 14 november tot 18 november 2010 opgenomen geweest op de unit high care in verband met bewustzijnsdaling bij een forse metabole acidose, waarbij ook sprake was van nierfunctiestoornissen en een (aspiratie-)pneumonie. Op 19 november 2010 is zij vanwege de toename van gedragsproblemen opnieuw opgenomen, dit keer op de afdeling PAAZ van het ziekenhuis tot 6 december 2010. Vervolgens is zij overgeplaatst naar de GGZ-instelling De Braamberg.
Het ziekenhuis betreurt het dat het ziekteverloop van cliënte zo ongunstig is geweest. Dat cliënte nog steeds zo veel moeite heeft met lopen, niet kan spreken en last heeft van dichtvallende ogen is echter niet aan het ziekenhuis te wijten. Cliënte was tijdens de opname nog te zeer verward en psychisch nog te zeer ontregeld (zij werd daarvoor doorverwezen naar een GGZ-instelling om psychiatrisch te worden behandeld/gestabiliseerd) om met een revalidatie-traject te beginnen. Communicatie met haar was gedurende deze opname slechts zeer beperkt mogelijk. Er kon daarom toen niet worden ingeschat of revalidatie aan de orde kon zijn. Wel zijn tijdens deze opname een fysiotherapeut en een logopedist ingeschakeld en is ook voor het overige aan cliënte alle zorg verleend die nodig was. Ook in de jaren daarna hebben de behandelaren van cliënte er alles aan gedaan om haar zo goed mogelijke zorg te verlenen. Er is veelvuldig onderzoek verricht, er zijn regelmatig andere specialisten ingeschakeld en er is uitgebreid advies gegeven over haar klachten. Ook is cliënte voor de behandeling van haar klachten doorverwezen naar een fysiotherapeut en een logopedist. De behandelaren hebben steeds gedaan wat zij konden en wat van hen verwacht mocht worden.
Gezien het voorgaande meent het ziekenhuis dat het niet aansprakelijk is voor enige door cliënte geleden schade, omdat geen sprake is van toerekenbaar tekortschieten.
Concluderend verzoekt het ziekenhuis de klacht van cliënte in zijn geheel als ongegrond af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op basis van het over en weer door partijen gestelde het volgende overwogen.
De cliënte en het ziekenhuis hebben met elkaar een behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Cliënt verwijt het ziekenhuis dat er tijdens de opname periode eind 2010 niet direct is begonnen met revalidatie en dat de behandelend artsen haar bij het ontslag op 6 december 2010 naar een GGZ kliniek hebben doorverwezen en niet naar een revalidatiekliniek. Het gevolg is dat zij thans blijvend invalide is geraakt omdat niet tijdig met haar revalidatie is gestart. Cliënte houdt hiervoor het ziekenhuis aansprakelijk.
Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor het ziekenhuis voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorginstelling moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorginstelling zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen, kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie stelt voorop dat zij uitsluitend zal oordelen over het medisch handelen van de behandelaars in het ziekenhuis. De behandeling in de GGZ-instelling De Braamberg valt buiten dit geschil.
Cliënte is van 14 november 2010 tot 6 december 2010 opgenomen geweest in het ziekenhuis vanwege medische en psychiatrische klachten.
De commissie is, gezien de medische verslaglegging, van oordeel dat niet is gebleken dat het ziekenhuis is tekortgeschoten in de behandeling van cliënte. Vanwege haar psychische toestand als gevolg van een hersenbeschadiging kon zij niet vanuit het ziekenhuis naar een revalidatiekliniek worden doorverwezen.
Het ziekenhuis heeft voldoende gemotiveerd dat communicatie met cliënte gedurende de opname slechts zeer beperkt mogelijk was en daarom toen niet kon worden ingeschat of revalidatie aan de orde kon zijn.
Uit het medisch dossier stelt de commissie vast dat zowel tijdens de opname in het ziekenhuis als in het medisch traject daarna, wel aandacht is geweest voor de revalidatie van cliënte. Zij heeft in het ziekenhuis meerdere malen fysiotherapie gekregen (30 november en 1 december 2010) en is in het vervolgtraject verwezen naar een fysiotherapeut en logopedist.
Dat cliënte thans nog beperkingen heeft met lopen en zien kan naar het oordeel van de commissie niet aan het ziekenhuis worden toegerekend.
Alles overziende is de commissie van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de behandelaars in het ziekenhuis niet hebben gehandeld zoals verwacht mag worden van redelijk bekwaam en redelijk handelende hulpverleners in dezelfde situatie. De klacht is dan ook niet gegrond.
Voor aanspraak op materiële en/of immateriële schadevergoeding is ten minste vereist dat het ziekenhuis in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Hiervoor heeft de commissie overwogen, dat van een toerekenbare tekortkoming geen sprake is zodat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van cliënte niet gegrond en wijst haar vordering af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, de heer dr. J.D.M. Metzemaekers, de heer ir. H.J.A.M. Bodelier, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 3 juni 2020.