Niet te achterhalen welke medicatie is toegediend

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ambulancezorg    Categorie: bejegeningCosmetische ingrepen    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 232635/254999

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Cliënte heeft na het toedienen van een verdoving voor een ooglidcorrectie hartproblemen gekregen, waarna zij met spoed door de zorgaanbieder naar het ziekenhuis is vervoerd. Tot op heden bestaat er onduidelijkheid over de toegediende medicatie door de arts die de operatie zou uitvoeren. De registraties van de zorgaanbieder en van de kliniek over de gebruikte medicatie zijn niet eenduidig. Cliënte wil met zekerheid weten welke medicatie zij heeft gekregen in verband met eventuele toekomstige behandelingen. Nu het incident meer dan twee jaar voor de zittingsdatum heeft plaatsgevonden, kan, naar het oordeel van de commissie, niet meer vastgesteld worden of cliënte alleen lidocaïne (zoals de kliniek heeft aangegeven), of lidocaïne met adrenaline heeft toegediend gekregen, zoals blijkt uit het ambulance verslag. Gelet hierop is de klacht ongegrond.

De uitspraak

In het geschil tussen

mevrouw [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Stichting Regionale Ambulancevoorziening Limburg, gevestigd te Ittervoort
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting
Cliënte heeft na het toedienen van een verdoving voor een ooglidcorrectie hartproblemen gekregen, waarna zij met spoed door de zorgaanbieder naar het ziekenhuis is vervoerd. Tot op heden bestaat er onduidelijkheid over de toegediende medicatie door de arts die de operatie zou uitvoeren. De registraties van de zorgaanbieder en van de kliniek over de gebruikte medicatie zijn niet eenduidig. Cliënte wil met zekerheid weten welke medicatie zij heeft gekregen in verband met eventuele toekomstige behandelingen. Nu het incident meer dan twee jaar voor de zittingsdatum heeft plaatsgevonden, kan, naar het oordeel van de commissie, niet meer vastgesteld worden of cliënte alleen lidocaïne (zoals de kliniek heeft aangegeven), of lidocaïne met adrenaline heeft toegediend gekregen, zoals blijkt uit het ambulance verslag. Gelet hierop is de klacht ongegrond.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de vraag welke medicatie aan cliënte is toegediend, omdat er een discrepantie bestaat tussen de verklaring van de kliniek en het ambulancerapport over de toegediende medicatie.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ambulancezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Cliënte werd ter zitting vergezeld van haar echtgenoot. De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door mevrouw [naam], medisch manager, en mevrouw [naam], adviseur klachtbehandeling.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2024 te Utrecht.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling
De commissie overweegt het volgende. De commissie heeft te oordelen of de ambulancedienst heeft gehandeld volgens de professionele standaard die is verwoord in het Landelijk Protocol Ambulancezorg (hierna: het Protocol).

Standpunt cliënte
Op 13 januari 2022 heeft cliënte bij [naam kliniek] te [plaatsnaam] een verdoving op beide bovenoogleden gekregen in verband met een ooglidcorrectie. Vijf minuten na het toedienen kreeg cliënte hartproblemen en heeft de zorgaanbieder cliënte naar het ziekenhuis vervoerd nadat de verpleegkundige van de ambulancedienst van de behandelend arts de medische gegevens had ontvangen. In het ambulancerapport staat beschreven dat cliënte lidocaïne met adrenaline toegediend heeft gekregen. Dit staat ook beschreven in het medisch dossier van cliënte in het ziekenhuis. De behandelend arts ontkent lidocaïne met adrenaline toegediend te hebben, maar uitsluitend lidocaïne. Voor cliënte hebben de tegenstrijdige uitspraken van beide ketenzorgpartners toekomstige consequenties, nu zij geen zekerheid heeft over de toegediende medicatie die er volgens haar toe heeft geleid dat zij het hartinfarct heeft gekregen. Zij wenst dat de waarheid boven tafel komt.

Standpunt zorgaanbieder
Naar aanleiding van de klacht is gesproken met de ambulanceverpleegkundige en zijn de gelogde lijnen/gesprekken via de meldkamer beluisterd. In het ambulancedossier wordt gesproken over ‘lokale adrenaline en lidocaïne’ toegediend. Dit komt overeen met de bevindingen van de ambulanceverpleegkundige. Deze gaf aan zich te herinneren dat de arts van de kliniek had gezegd dat er adrenaline toegediend was. De ambulanceverpleegkundige heeft dit nog eens hardop herhaald en gaf aan dat de arts dit nogmaals heeft bevestigd. Op de meldkamerbanden wordt gesproken over een ‘verdoving’.

Er wordt door de melder van de kliniek gesproken over lidocaïne, maar dit wordt niet verder gespecificeerd door de melder en ook niet verder uitgevraagd door de meldkamercentralist. Het niet doorvragen is niet van invloed geweest op het te voeren beleid of toe te kennen urgentie van de zorgvraag. De zorgaanbieder heeft geen inzage of volledige wetenschap over de voorgeschiedenis of het behandeldossier tijdens een inzet van de ambulance. Zij baseert zich op de informatie van de overdragende (professionele) partij. Het is de verantwoordelijkheid van de ambulanceverpleegkundige om de informatie te dubbelchecken of deze correct begrepen is. Dat is ook in deze situatie gebeurd. Omdat de klachten en bevindingen die waargenomen werden door de ambulanceverpleegkundige eventueel zouden kunnen passen bij het onbedoeld intravasaal toedienen van adrenaline bij een lokale verdoving, is er niet getwijfeld of de overgedragen informatie goed begrepen is. Voor het te voeren beleid door de ambulanceverpleegkundige had het wel of niet aanwezig zijn van adrenaline in de lokale verdoving geen consequenties. Er was voldoende onderbouwing om het protocol Acuut Coronair Syndroom toe te passen.

Overwegingen van de commissie
De commissie heeft ter zitting vastgesteld dat het handelen van de zorgaanbieder niet ter discussie staat. Cliënte wenst duidelijkheid over de medicatie die haar op 13 januari 2022 is toegediend, als gevolg waarvan zij hartproblemen heeft gekregen. Vaststaat dat de kliniek, nadat cliënte hartproblemen kreeg, een 112 melding heeft gedaan, waarna de zorgaanbieder cliënte heeft opgehaald. Tijdens de mondelinge overdracht is de toegediende medicatie aan de orde gekomen. De verpleegkundige heeft in haar verslag opgenomen dat cliënte lidocaïne met adrenaline heeft toegediend gekregen. Zij heeft dit meerdere keren aan de arts gevraagd die dat op dat moment aan haar heeft bevestigd. De kliniek heeft desgevraagd aan cliënte meegedeeld dat zij alleen lidocaïne heeft gekregen. De commissie zou de cliënte graag tegemoet willen komen door een beslissing te nemen waarmee zij is geholpen. De commissie acht zich daartoe echter niet in staat. Niet kan worden vastgesteld of cliënte alleen lidocaïne (zoals de kliniek heeft aangegeven) of lidocaïne met adrenaline heeft toegediend gekregen, zoals blijkt uit het ambulancedossier. Gelet hierop zal de commissie de klacht ongegrond verklaren.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ambulancezorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer G.J.F. Weijschede, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 12 april 2024.