Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
129245/148130
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Cliënt ervaart complexe aanhoudende klachten in hoofd-halsgebied na een auto-ongeluk. Haar symptomen zijn niet met elkaar in verband gebracht. Volgens cliënt is informatie over haar aandoening, behandeling en mogelijke gevolgen daarvan geweigerd. Volgens het ziekenhuis heeft de cliënt alle informatie over diagnose en behandeling ontvangen. Volgens de commissie heeft het ziekenhuis voldoende inspanningen geleverd om een diagnose vast te stellen en heeft het ziekenhuis zijn informatieplicht niet verzuimd.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [woonplaats],(hierna te noemen: cliënte)
en
Stichting Radboud universitair medisch centrum, gevestigd te Nijmegen,
(hierna te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 24 juni 2022 te Utrecht zonder aanwezigheid van partijen, omdat geen van hen de wens te kennen heeft gegeven door de commissie mondeling gehoord te willen worden.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het niet stellen van een diagnose en het recht van cliënte op informatie over haar aandoening, de behandeling en de mogelijke gevolgen daarvan, welke informatie, volgens cliënte, haar door het ziekenhuis is geweigerd.
Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken waaronder de stukken die cliënte na de uitnodiging voor de mondelinge behandeling aan de commissie heeft overgelegd. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënte heeft in 2013 een auto-ongeluk gehad. Nadien heeft zij aanhoudende klachten gekregen in het hoofd-halsgebied. Voor deze klachten is zij voor diagnostiek doorverwezen naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis heeft cliënte vragen gesteld over de afwijkingen van haar kaakgewrichten en het bultje op haar rechterkaakgewricht dat in 2016 is vastgesteld. Hierop is besloten een multidisciplinair overleg op te starten en een actieve MRI-scan te maken van de kaakgewrichten van cliënte. Cliënte heeft meerdere afspraken bij het multidisciplinaire team gehad en is vervolgens in verband met de complexiteit van haar klachten verwezen naar [behandelend arts] van het ziekenhuis. Tijdens het consult met [behandelend arts] heeft cliënte weer vragen gesteld over het bultje en de opwaartse bewegingen van haar strottenhoofd laten zien met de onwillekeurige bewegingen van haar tongbasis, gehemelte en mondbodem. Cliënte heeft [behandelend arts] in meerdere berichten voorgelegd dat zij wil dat er aandacht zou worden besteed aan haar strottenhoofd, slikklachten, pijn en slaapklachten. Het probleem is dat die pijn en afwijkingen van de kaakgewrichten niet medisch objectiveerbaar genoeg zouden zijn, maar blijkbaar wordt hier in andere landen en door andere professionals toch anders over gedacht. Als cliënte te complexe klachten heeft dan had het ziekenhuis literatuur moeten raadplegen. Van een academisch ziekenhuis mag cliënte verwachten dat literatuur wordt toegepast bij diagnostiek. Volgens cliënte zijn er genoeg aanleidingen om te spreken van wijdverspreide pijn en slikklachten die allemaal met elkaar te maken hebben.
Naar de mening van cliënte heeft zij op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst recht op informatie over haar aandoening, de behandeling en de mogelijke gevolgen daarvan. Die informatie is haar geweigerd. Inhoudelijk gaat de klacht ook over haar recht op informatie en waar haar kaakafwijkingen en spasmen vandaan komen is dan ook niet van belang voor haar klacht tegen het ziekenhuis. [Behandelend arts] heeft cliënte via de klachtenfunctionaris laten weten haar geen informatie meer te geven. Volgens cliënte mag een arts en behandelingsovereenkomst niet zo maar beëindigen.
Cliënte verlangt van het ziekenhuis:
– een schriftelijke erkenning dat haar spierspasmes gerelateerd zijn aan afwijkingen van de kaakgewrichten aan beide zijden en de bursa (met vocht gevuld bultje) aan de rechterkant;
– een schriftelijk erkenning dat zij recht heeft op informatie;
– een materiële schadevergoeding van € 4.849,98 wegens reiskosten voor consulten, het eigen risico van haar zorgverzekering, dat zij in verband met de consulten heeft moeten aanspreken, het gesprek met de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis en de (vergeefse) kosten van de foto die van haar kaak is gemaakt, terwijl zij een MRI-scan had moeten krijgen;
– een door de commissie te bepalen bedrag voor immateriële schadevergoeding omdat de omgang en de onjuiste informatie haar PTSS-klachten hebben verergerd.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënte was onder behandeling bij het Centrum voor Bijzondere Tandheelkunde (CBT) van het ziekenhuis vanwege complexe aanhoudende klachten in het hoofd-halsgebied, waaronder Temporomandibulaire Disfunctie (TMD) na een auto-ongeluk dat haar in 2013 is overkomen. Eind 2018 heeft cliënte een klacht ingediend over haar behandeling door het ziekenhuis. Tijdens een gesprek op 11 april 2019 tussen onder meer cliënte en een gnatholoog van het CBT is afgesproken om het Multidisciplinaire Overleg (MDO) Orofaciale Pijn in te schakelen, waarbij ook een pijnarts betrokken is. Vanaf juni 2019 heeft cliënte het MDO gnathologie binnen het pijnbehandelcentrum bezocht. Op 1 augustus 2019 is een MRI-scan gemaakt In december 2019 werd cliënte door het MDO verwezen naar [behandelend arts] vanwege diens expertise op het gebied van klachten na trauma’s, onder andere bij kaakgewrichten. De behandeling door het MDO gnathologie is in juni 2021 afgesloten met een aantal medicatieadviezen aan de huisarts. Ook is cliënte verwezen naar de neuropsycholoog.
Op 8 januari 2020 heeft [behandelend arts] cliënte lang en intensief gesproken en haar lichamelijk onderzocht. De uitslag van de in augustus 2019 gemaakte MRI-scan en de betekenis hiervan zijn ook aan de orde gekomen.
Citaten uit het verslag van dat consult:
– Op de MRI waren geen grote bijzonderheden te zien. De discoligamentaire complexen links en rechts bewegen mooi, de architectuur van de kaakgewrichten is bil. prima. Een arthrogene component kan op basis van kliniek en MRI-scan zo goed als worden uitgesloten. Zou dus zeker geen arthroscopie in deze fase adviseren.
– De uiteindelijke vermoedelijke diagnoses zijn dan ook: “dat er stevige myogene problematiek speelt in de rechter gelaatshelft en hals met hoofdpijn, aangezichtspijn, intra- en extraorale spasmes en een lastig branderig gevoel. Lokale behandelingen (massage etc.) werken als een trigger en zijn in die zin contraproductief. Advies geen verdere fysio-activiteiten te plannen. Systemische approach heeft tot op heden weinig gebracht, mevr. is ook geen fan van medicatie. Advies om een nieuwe poging te starten met bv. sterke verhoging van AmytriptUine wordt niet warm onthaald. Een laatste uitweg zou in de hoek van de accupunctuur kunnen worden gezocht. [Behandelend arts] neemt daarover contact op met het pijnteam.
Op 9 en 13 januari 2020 heeft cliënte berichten naar [behandelend arts] gestuurd waarin ze haar teleurstelling onder woorden bracht en stelde dat haar complexe symptomen in het ziekenhuis niet met elkaar in verband zijn gebracht. Zij verwees naar literatuur. Zij was van mening dat het voorgestelde overleg met de pijnpoli geen zin had zolang de diagnostiek niet was afgerond. Ze kondigde aan met haar huisarts te overleggen over ophoging van haar medicatie en overwoog zich te laten verwijzen naar een andere specialist voor nadere diagnostiek inzake tongbeen en larynx. Op 16 januari 2020 heeft cliënte een bericht naar [behandelend arts] gestuurd waarin zij meedeelde dat zij is verwezen naar [dokter H.] in [A.].
Op 20 januari 2020 (8:02 uur) reageerde [behandelend arts] met een bericht waarin hij begrip uitte voor haar teleurstelling en nogmaals heeft uitgelegd dat er beperkte mogelijkheden zijn die hij verschillende malen met cliënte heeft doorlopen. Hij gaf aan dat hij als MKA-arts geen alternatieven meer had te bieden en dat er, zoals cliënte zelf had aangegeven, geen verdere afspraken gemaakt hoefden te worden en dat hij naar aanleiding van het bericht van cliënte de eerder gedane voorstellen niet zou uitwerken met het pijnteam. Tenslotte benadrukte hij dat aandacht voor de psychische component noodzakelijk was voor een adequate behandeling van de ervaren klachten, zoals ook door de arts van het pijnteam was geadviseerd.
Op 20 januari 2020 (12.21 uur) stuurde cliënte wederom een bericht naar [behandelend arts] waarin zij hem nogmaals verzocht bepaalde literatuur te raadplegen omdat er volgens haar een relatie was met de kaak. Zij kondigde aan hem donderdag 23 januari 2020 te bellen. De door cliënte aangehaalde literatuur vormde voor [behandelend arts] geen aanleiding om op zijn eerdere bevindingen, die hij met cliënte had besproken, terug te komen. Hij bemerkte dat de discussie in herhalingen begon te vervallen. Dezelfde dag (15.06 uur) reageerde [behandelend arts] daarom met een bericht waarin hij meedeelde dat hij geen verdere vragen van cliënte zou beantwoorden en het aangekondigde telefonisch consult annuleerde. Hij gaf daarbij te kennen dat hij niet verwachtte in de toekomst andere antwoorden te kunnen geven en dat dat niet de antwoorden zouden zijn die cliënte verlangde.
Uit het bovenstaand geschetste beloop blijkt dat er sprake is van complexe klachten. [Behandelend arts] is na gesprekken met cliënte, bestudering van het klachtenbeloop, lichamelijk en aanvullend beeldvormend onderzoek tot de conclusie gekomen dat er sprake lijkt te zijn van myogene problematiek in de rechter gelaatshelft en hals met hoofdpijn, aangezichtspijn, intra- en extraorale spasmes en een branderig gevoel. Hij ziet geen indicatie voor een arthroscopie. Deze conclusie heeft [behandelend arts] op 8 januari 2020 uitgebreid met cliënte besproken. [Behandelend arts] heeft cliënte alle informatie over diagnose en behandeling gegeven die mogelijk was. Aan cliënte is geen informatie geweigerd. Kern in deze kwestie lijkt te zijn dat cliënte het niet eens is met de bevindingen en conclusies van [behandelend arts].
In zijn bericht aan cliënte van 20 januari 2020 heeft [behandelend arts] cliënte meegedeeld dat hij vanuit zijn expertise als MKA-arts haar geen alternatieven meer had te bieden en dat het consult bij hem daarmee was afgerond. Hij heeft cliënte terugverwezen naar de pijnpoli. Cliënte verwart de afronding van behandeling bij [behandelend arts] met beëindiging van de behandelingsovereenkomst, maar hiervan is geen sprake geweest.
Naar de mening van het ziekenhuis is er geen sprake van het niet geven van voldoende informatie en daarom is de klacht van cliënte ongegrond. Er bestaat dan ook geen recht op schadevergoeding. Daarnaast ontbreekt er causaliteit tussen de door cliënt gestelde tekortkoming en de gevorderde schadeposten.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken het volgende overwogen.
Het beoordelingskader
De relatie tussen partijen is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de uitvoering van een dergelijke overeenkomst moet het ziekenhuis (daaronder begrepen degenen die hem bij die uitvoering feitelijk behulpzaam zijn) de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Dit betekent dat hij de zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Het gaat daarbij niet om de vraag of dat handelen anders of zelfs beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de hulpverlener binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven.
Voor een goed begrip van de hiervoor genoemde maatstaf is het van belang te weten dat die zorgplicht in beginsel wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij zijn inspanning een fout heeft gemaakt en dus niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam hulpverlener.
De beoordeling
De commissie dient aan de hand van genoemde maatstaf de vraag te beantwoorden of het ziekenhuis in de gegeven omstandigheden aan de zorgplicht hebben voldaan.
De diagnostiek
Cliënte is voor haar aanhoudende klachten in het hoofd-halsgebied onder behandeling geweest bij het CBT, het MDO Orofaciale Pijn, er is een MRI-scan gemaakt en zij is lichamelijk onderzocht door [behandelend arts]. Een en ander heeft uiteindelijk niet kunnen leiden tot vaststelling van een definitieve diagnose. De commissie is van oordeel dat het ziekenhuis bij de behandeling van cliënte voldoende inspanningen heeft geleverd om een diagnose te kunnen vaststellen. Dat die inspanningen niet tot het door cliënte gewenste resultaat hebben geleid, kan het ziekenhuis niet worden verweten. De commissie acht het handelen van het ziekenhuis dan ook in overeenstemming met de eerder genoemde zorgplicht.
De commissie acht zich gesterkt in haar oordeel door het rapport van [KNO-arts], een – naar de commissie bekend is – vooraanstaande autoriteit op het gebied van keel-, neus- en oorheelkunde, welk rapport cliënte aan de commissie heeft overgelegd.
Uit dat rapport blijkt dat [KNO-arts] cliënte op 7 april 2020 lichamelijk heeft onderzocht en dat ook hij geen diagnose met betrekking tot de klachten van cliënte heeft kunnen stellen. [KNO-arts] heeft immers op de aan hem gestelde vraag wat de diagnose is op zijn vakgebied, in dat rapport geantwoord dat hij voor de ritmische larynxheffingen bij cliënte, opgewekt onder diverse omstandigheden (kauwen, kaakgewricht, draaien van het hoofd naar links en liggen op de rechterzijde) geen diagnose van een eventuele oorzaak heeft kunnen stellen en dat hij die evenmin heeft kunnen vinden in de eerdere medische diagnostische trajecten die cliënte heeft doorlopen. De larynxheffingen worden in diverse, hem ter hand gestelde medische producties als functioneel geduid.
Het feit dat volgens cliënte in andere landen en door andere professionals er anders over wordt gedacht dat de afwijkingen van de kaakgewrichten niet medisch objectiveerbaar genoeg zouden zijn, betekent op zichzelf nog niet dat het ziekenhuis in strijd heeft gehandeld met de eerder genoemde zorgplicht.
Van beëindiging van de behandelingsovereenkomst, zoals cliënte heeft gesteld, is naar het oordeel van de commissie geen sprake. In een geval als dit kan de behandelingsovereenkomst alleen worden beëindigd door opzegging of ontbinding door een van partijen. In de visie van [behandelend arts] kon hij weliswaar niets meer voor cliënte betekenen, maar behoorde behandeling van cliënte door een ander specialisme wel nog tot de mogelijkheden. De verwijzing van [behandelend arts] naar een ander specialisme van het ziekenhuis is dan ook niet aan te merken als een opzegging of ontbinding.
De informatieverstrekking
Tot die zorgplicht behoort ook dat de hulpverlener een patiënt op duidelijke wijze en voldoende dient te informeren over (onder meer) diens behandeling en gezondheidstoestand.
In de overgelegde stukken heeft de commissie geen aanwijzingen gevonden dat het ziekenhuis cliënte geen, onvoldoende en/of onvolledige informatie heeft gegeven over haar aandoening, de behandeling daarvan en haar gezondheidstoestand. Met name wijst de commissie op de door cliënte niet betwiste e-mail van [behandelend arts] aan haar van 20 januari 2020, waarin [behandelend arts] vermeldt dat hij zowel tijdens zijn onderzoek als daarna uitermate lang en intensief met cliënte heeft gesproken over haar aandoening. De commissie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de klacht van cliënte niet gericht is tegen de weigering van het ziekenhuis haar informatie te verstrekken, maar tegen het feit dat zij van het ziekenhuis niet datgene te horen heeft gekregen wat zij had willen horen en dat interpreteert als een weigering om informatie te verstrekken. Maar informatie die er niet is, kan niet verstrekt worden.
Naar het oordeel van de commissie heeft het ziekenhuis zijn informatieplicht niet verzuimd.
Conclusie
Op grond van de voorgaande overwegingen acht de commissie de klacht van cliënte in haar beide onderdelen ongegrond.
De verzochte schadevergoeding
Cliënte heeft om toekenning van een materiële en immateriële schadevergoeding verzocht. Nu het hier een contractuele verhouding betreft tussen cliënte en het ziekenhuis is voor toekenning van een schadevergoeding ten minste vereist dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie) van het ziekenhuis. Hiervoor heeft de commissie overwogen dat zij de klacht van cliënte in haar beide onderdelen ongegrond acht en dat betekent dat er van een toerekenbare tekortkoming geen sprake is. Reeds op deze grond moet de verzochte schadevergoeding worden afgewezen.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de cliënte in haar beide onderdelen ongegrond;
– wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Aldus beslist op 24 juni 2022 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer dr. F.J.M. Disch en de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.