Niet is komen vast te staan dat arts de klachten van cliënt niet serieus heeft genomen

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 122576

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Bijwerkingen waren erg en cardioloog heeft volgens cliënt niet geluisterd. Voor de commissie is onduidelijk gebleven of de bijwerkingen daadwerkelijk zijn besproken. Niet valt vast te stellen dat arts daadwerkelijk niet naar cliënt heeft geluisterd en dat hij de klachten niet serieus heeft genomen. Klachten ongegrond.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], en Haaglanden Medisch Centrum, gevestigd te Den Haag, (verder te noemen: het ziekenhuis)

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Bij beslissing van 3 mei 2019 heeft de commissie de cliënt ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Het geschil is ter zitting behandeld op 23 september 2019 te Utrecht. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. De cliënt en het ziekenhuis, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger], hebben ter zitting hun standpunten toegelicht.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het handelen van de cardioloog van  het ziekenhuis jegens de cliënt en de communicatie richting de cliënt.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Het standpunt van de cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.

De cliënt is opgenomen geweest in het ziekenhuis van 10 tot en met 19 januari 2018 in verband met een hartinfarct (myocardinfarct).

Hij is daar behandeld door cardioloog [naam cardioloog] (verder te noemen: de cardioloog) die hem bij ontslag medicijnen heeft voorgeschreven – waaronder metoprolol – waardoor de cliënt heel veel bijwerkingen kreeg.

Ondanks herhaalde, haast smekende verzoeken om de medicijnen te veranderen of aan te passen, werd de cliënt genegeerd door het ziekenhuis. Een door de cliënt geraadpleegde neuroloog, een buitenlands ziekenhuis en cardiologen van het HAGA ziekenhuis hebben de bijwerkingen allen toegeschreven aan de metoprolol. De cliënt acht zich niet serieus genomen door het ziekenhuis. Op zijn klachten is niet adequaat gereageerd door (de klachtfunctionaris van) het ziekenhuis. Door de medicatie heeft hij last gekregen van depressie, impotentie, pijn in het lichaam en slapeloosheid. Zijn hele leven is veranderd.

Ter zitting heeft de cliënt verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

Na zijn operatie in januari 2018 heeft de cliënt in februari en maart 2018 contact gezocht met de cardioloog over zijn klachten. Hierbij heeft hij verteld over de ernstige bijwerkingen waar hij last van had, dat het bergafwaarts met hem ging en hij zelfmoordgedachten had. Volgens de cardioloog werden de klachten veroorzaakt door medicijnen die de internist van de cliënt had voorgeschreven. De cliënt heeft dit weersproken en duidelijk gezegd dat hij die medicijnen al heel lang innam en nooit last had van bijwerkingen en dat deze pas kwamen nadat de cliënt metoprolol is gaan nemen. In plaats van naar de cliënt te luisteren en de klachten serieus te nemen, werd het gesprek afgekapt en een afspraak gepland voor eind juli 2018. De cliënt heeft daarop een klacht ingediend bij het ziekenhuis. Toen kon de cardioloog wel eerder in gesprek met de cliënt, die ondertussen overgestapt was naar een ander ziekenhuis. Aldaar werd bevestigd dat de genoemde klachten, waaronder ook impotentie van de cliënt, te wijten waren aan de metoprolol. Sinds de cliënt met het medicijn is gestopt, gaat het beter met hem. De cliënt wil niet dat anderen overkomt wat hem is overkomen. Het ziekenhuis wordt bezocht door veel buitenlanders die de Nederlandse taal niet machtig zijn en niet op de hoogte zijn van de klachtprocedure.

De cliënt stelt als gevolg van het handelen en nalaten van het ziekenhuis immateriële schade te hebben geleden. Door de ernstige bijwerkingen van de voorgeschreven medicijnen is zijn leven veranderd en zijn relatie is niet meer zoals die was. Hij verzoekt een schadevergoeding van € 25.000,–.

Standpunt van het ziekenhuis
Het standpunt van het ziekenhuis luidt in hoofdzaak als volgt.

Het ziekenhuis stelt dat de cliënt in goede conditie en met controleafspraken op 19 januari 2018 uit het ziekenhuis is ontslagen. Vervolgens is hij nog enkele keren op de polikliniek gezien. Op 23 mei 2018 heeft hij een klacht ingediend per e-mail. De klachtenfunctionaris heeft de ontvangst daarvan bevestigd op 24 mei 2018. Als gevolg hiervan heeft de behandelend cardioloog een uitgebreid gesprek met de cliënt gehad op 4 juni 2018. Hierbij heeft de cliënt zijn klacht toegelicht. Het gesprek is in goede harmonie afgesloten en besproken is dat de verdere behandeling van de cliënt in een ander ziekenhuis zou plaatsvinden. Vervolgens heeft de cliënt pas weer op 3 september 2018 contact opgenomen met de klachtenfunctionaris. Aan de cliënt is nogmaals uitgelegd op welke wijze hij het ziekenhuis daarvoor aansprakelijk kon stellen, hetgeen hem bij brief van 4 september 2018 schriftelijk is bevestigd. De cliënt is hiertoe echter niet overgegaan.

Het ziekenhuis betreurt de door de cliënt beschreven gang van zaken ten zeerste, maar is van mening dat de klacht afgewezen dient te worden.

De cliënt heeft de thans door hem geuite bijwerkingen niet eerder bespreekbaar gemaakt en niet gebleken is dat de bijwerkingen een gevolg zijn van de door het ziekenhuis voorgeschreven medicatie. Evenmin blijkt dat de gestelde schade een (rechtstreeks) gevolg is van de verwijten die de cliënt het ziekenhuis maakt. Causaal verband tussen het vermeend onzorgvuldig handelen en de schade ontbreekt.

Ter zitting heeft het ziekenhuis verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

Op 19 februari 2018 zijn tijdens het gesprek tussen de cardioloog en de cliënt met name de hoestklachten van de cliënt aan de orde geweest waarvoor de cliënt zijn huisarts zou raadplegen. Tijdens het consult met de cardioloog op 12 maart 2018 bleek de cliënt last te hebben van zijn voeten en onderbenen, mogelijk als gevolg van de – volgens de cardioloog − slecht gereguleerde diabetes mellitus type 2. De cliënt was hiervoor onder behandeling bij de internist. Ook had hij een afspraak met een longarts in verband met onder meer astma. Het ziekenhuis stelt dat de cardioloog zich niet herinnert dat de klachten van depressie en impotentie aan de orde zijn geweest en dit blijkt ook niet uit de stukken. De klachten zijn pas vernomen nadat de cliënt een klacht bij het ziekenhuis had ingediend. De klachten zijn vervolgens serieus genomen. Er heeft een gesprek plaats gevonden en de cliënt en de cardioloog zijn volgens het ziekenhuis goed uit elkaar gegaan. Omdat de cliënt inmiddels onder behandeling was van een ander ziekenhuis, is er geen verder beleid meer ingezet.

Beoordeling van het geschil
Op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen door hen tijdens de mondelinge behandeling over en weer naar voren is gebracht, is de commissie van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het ziekenhuis verwijtbaar jegens de cliënt heeft gehandeld en niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De commissie overweegt daartoe als volgt.

De cliënt is in januari 2018 opgenomen en behandeld in het ziekenhuis als gevolg van een hartinfarct. Vervolgens heeft de cliënt onder andere het medicijn metoprolol 50 mg voorgeschreven gekregen. Volgens de cliënt heeft hij door het gebruik van dit medicijn ernstige bijwerkingen gekregen waaronder impotentie, depressie, pijn en slapeloosheid. Zijn klachten waren dusdanig erg, dat hij zelfs aan zelfmoord dacht. Hij heeft getracht hierover in gesprek te gaan met de cardioloog, maar er is niet naar hem geluisterd en zijn klachten zijn niet serieus genomen, aldus de cliënt. Het ziekenhuis bestrijdt dit en stelt dat de cliënt de bijwerkingen niet kenbaar heeft gemaakt bij de cardioloog. Pas tijdens het gesprek op 4 juni 2018, naar aanleiding van de klacht die de cliënt bij het ziekenhuis had ingediend, zijn de bijwerkingen volgens het ziekenhuis voor het eerst besproken met de cardioloog.

De commissie stelt vast dat de stellingen van partijen tegenstrijdig zijn. Op basis van de verslaglegging van de cardioloog en de door het ziekenhuis overgelegde statussen van de gesprekken tussen de cliënt en de cardioloog van 19 februari 2018 en 12 maart 2018 kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de bijwerkingen zijn besproken. Uit de status van het consult van 19 februari 2018 blijkt dat de cliënt zich beter voelt, maar wegens een persisterende hoest naar de huisarts zal gaan. Uit de status van 12 maart 2018 blijkt dat de cliënt last heeft van voeten en onderbenen en deze klachten met de internist zal bespreken. Hoewel de cliënt stelt de bijwerkingen wel degelijk aan de orde te hebben gesteld, maar dat de cardioloog dit blijkbaar niet heeft opgeschreven, kan de commissie dit uit de stukken niet opmaken. Dat de cardioloog niet naar de cliënt heeft geluisterd en zijn klachten niet serieus heeft genomen, is dan ook niet vast te stellen. Gelet op de overgelegde bescheiden uit het patiëntendossier van de cliënt acht de commissie dat het door de cliënt gestelde niet met voldoende zekerheid kan worden aangetoond. Er is derhalve onvoldoende bewijs voor de stellingen van de cliënt, zodat de commissie de klacht ongegrond zal verklaren.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht van de cliënt ongegrond en wijst zijn vordering af.

Aldus beslist op 23 september 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer prof. dr. J.W. Deckers en de heer ir. H.J.A.M. Bodelier, leden, waarbij mevrouw mr. A.C. van Waning als secretaris fungeerde.