Niet aangetoond dat bezittingen cliënt (autosleutel, ondergebit) door toedoen ziekenhuis zijn kwijtgeraakt

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Zaakschade/vermissing    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 123444

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Cliënt stelt dat hij bij binnenkomst per ambulance in het ziekenhuis zijn broek, onderbroek, broek en schoenen aanhad, zijn autosleutel in zijn broekzak zat en zijn ondergebit in zijn mond. Bij vertrek uit het ziekenhuis waren de goederen spoorloos. Het ziekenhuis geeft te kennen dat in het dossier geen melding is gemaakt van een autosleutel en een ondergebit. De betrokken verpleegkundige was extra alert vanwege de opmerkelijke verschijning van cliënt. De commissie oordeelt dat niet is komen vast te staan dat de cliënt zijn autosleutel en het ondergebit bij zich had op het moment dat hij per ambulance op de spoedeisende hulp arriveerde.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Client], wonende te [woonplaats], gemachtigde: [naam], en Rode Kruis Ziekenhuis, gevestigd te Beverwijk, (hierna te noemen: het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 21 juni 2019 te Den Haag.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Namens het ziekenhuis zijn verschenen [naam], secretaris, [naam], Spoedeisende hulp (hierna: SEH) verpleegkundige en [naam], SEH arts. De cliënt heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting zijn standpunt toe te lichten. 

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft vermiste persoonlijke bezittingen van de cliënt. 

De cliënt heeft op 26 augustus 2018 de klacht voorgelegd aan het ziekenhuis.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder het vragenformulier en de bijlagen van 7 maart 2019. 

Op 24 april 2018 is de cliënt opgenomen geweest in het ziekenhuis. Bij binnenkomst in het ziekenhuis had de cliënt onder meer zijn onderbroek, broek en schoenen aan. 

Verder had hij zijn autosleutel in zijn broekzak en zijn ondergebit in zijn mond. Bij vertrek uit het ziekenhuis zijn deze goederen niet aan de cliënt geretourneerd. 

De cliënt heeft het ziekenhuis op 24 mei 2018 aansprakelijk gesteld. Op 26 juni 2018 heeft het ziekenhuis gereageerd dat de cliënt bij aankomst in het ziekenhuis geen ondergebit in had en er geen autosleutels in zijn broekzak zaten. 

Op 14 september 2018 is verzocht de kwestie in der minne op te lossen waarbij de kopieën van bonnen en onderbouwing van de schade is bijgevoegd. De totale schade bedraagt € 1.686,48, inclusief gevolgschade nu de partner van de cliënt door vermissing van de autosleutel op geen enkele andere wijze op bezoek bij de cliënt in het ziekenhuis kon komen. 

De cliënt was op het moment van binnenkomst in het ziekenhuis cognitief niet in staat om op zijn persoonlijke bezittingen te letten. Hierdoor kan van het ziekenhuis een verdergaande zorgplicht voor de eigendommen van de cliënt worden verwacht. 

De cliënt verlangt een schadevergoeding van € 1.686,48. 

Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar het verweer van het ziekenhuis  d.d. 21 mei 2019. 

Op 24 april 2018 is de cliënt per ambulance binnengebracht op de SEH. Bij binnenkomst worden patiënten in de regel altijd gecontroleerd op het bezit van waardevolle persoonlijke eigendommen. Deze worden veilig gesteld en er wordt een vermelding hiervan gemaakt in het patiëntendossier. Daarnaast noteren de verpleegkundigen overige bijzonderheden.

In het dossier van de cliënt staat dat hij diverse lagen kleding aan had, warm gekleed was gezien het jaargetijde en slechts één schoen droeg, hetgeen opmerkelijk was. Verder is aangegeven dat de cliënt een verwaarloosde indruk maakte. De verpleegkundige heeft aan het ambulancepersoneel gevraagd een ‘veilig thuis melding’ te doen omdat de zoon van de cliënt zich agressief gedroeg tegenover de cliënt, het ambulance personeel en het personeel van het ziekenhuis. 

Er is in het dossier geen melding gemaakt van een autosleutel of een ondergebit. Het ziekenhuis concludeert dat beide zaken nooit in het ziekenhuis zijn gearriveerd toen de cliënt met de ambulance binnen is gebracht op de SEH. De betrokken verpleegkundige was extra alert vanwege de opmerkelijke verschijning van de cliënt, omdat hij maar één schoen droeg. Zij heeft zijn broekzakken gecontroleerd, hetgeen ook protocol is in het ziekenhuis. De gemachtigde van de cliënt heeft tot op heden niet aangetoond dat de autosleutel en het ondergebit op de SEH zijn binnengekomen. 

De cliënt verbleef gedurende zijn gehele opname op de SEH en is niet overgeplaatst naar een andere afdeling. Vervolgens is hij per ambulance overgeplaatst naar een gasthuis. Zijn kleding is in een aparte tas gestopt, met daarop een zogenaamde patiënten sticker. Vervolgens is de cliënt met deze tas per ambulance naar het gasthuis gebracht.

Het ziekenhuis wijst aansprakelijkheid af omdat zowel de autosleutel als het ondergebit nooit in het ziekenhuis zijn aangekomen. 

Het ziekenhuis herkent zich niet in de beschuldigingen van de familie van de cliënt dat het ziekenhuis onverschillig is omgegaan met de cliënt en zijn familie. Het ziekenhuis heeft geprobeerd contact te leggen met de zoon en de echtgenote van de cliënt. De zoon maakte een zeer geïntoxiceerde indruk en de echtgenote durfde het SEH personeel niet te woord te staan. 

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

Cliënt en de zorgaanbieder hebben met elkaar een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.

De cliënt houdt het ziekenhuis aansprakelijk voor de vermissing van de autosleutel en het ondergebit van de cliënt. Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De commissie stelt voorop dat het handelen van de zorgaanbieder beoordeeld dient te worden in het licht van dit kader. Op basis van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is naar het oordeel van de commissie niet komen vast te staan dat de cliënt de autosleutel en het ondergebit bij zich had op het moment dat hij met de ambulance arriveerde op de SEH. Dit wordt door het ziekenhuis ontkent en de cliënt heeft geen nadere stukken overgelegd waaruit zijn stelling blijkt. 

Gesteld noch gebleken is dat sprake is van andere aanwijzingen waaruit volgt dat de autosleutel en het ondergebit vermist zijn geraakt doordat bij de zorg aan cliënt niet de zorg is betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Van enig verwijtbaar handelen aan de zijde van het ziekenhuis is de commissie niet gebleken. 

De verlangde schadevergoeding zal gelet op het voorgaande worden afgewezen. 

Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de klacht niet gegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht niet gegrond en wijst de vordering af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. M.T.W.T. Lock en mevrouw mr. T.H. Disselkoenvan Raalte, leden, op 21 juni 2019 in aanwezigheid van mevrouw mr. L. Kramer, secretaris.