Naar aanleiding van de complicatie na de besnijdenis is adequaat gehandeld

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 123372

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De zoon van klaagster heeft een partiële besnijdenis ondergaan. Na de operatie is een zwelling ontstaan en vervolgens een abces, die is opengesprongen, waardoor het geslachtsorgaan is verminkt. Ten aanzien van de nazorg is door de arts onzorgvuldig en niet adequaat gehandeld. Het ziekenhuis geeft aan dat er sprake is geweest van een uiterst zeldzame complicatie. Het ziekenhuis heeft een hersteloperatie aangeboden, maar die heeft inmiddels plaatsgevonden in een ander ziekenhuis. De commissie oordeelt dat sprake was van een zeer zeldzame complicatie en dat de arts adequaat heeft gereageerd door eerst lokale wondbehandeling te adviseren en pas in tweede instantie antibiotica voor te schrijven.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Klaagster], wonende [woonplaats] en Haga Ziekenhuis, gevestigd te Den Haag (verder te noemen: het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 6 juni 2019 te Den Haag.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Klaagster werd bijgestaan door haar moeder, tevens gemachtigde, [naam]. Namens het ziekenhuis zijn verschenen [naam uroloog 1], [naam uroloog 2], en [naam], klachtenfunctionaris.

Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de kwaliteit van de medische behandeling van de zoon van klaagster, alsmede de gang van zaken bij de verstrekking van zijn medisch dossier.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. De door klaagster overgelegde stukken dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van klaagster op het volgende neer.

De zoon van klaagster heeft een partiële besnijdenis ondergaan. Na de operatie is een zwelling opgetreden en vervolgens een abces ontstaan. Dit abces is op enig moment opengesprongen. Het geslachtsorgaan van de zoon van klaagster is daardoor verminkt.

[Naam uroloog 2] heeft tijdens de nazorg onzorgvuldig en niet adequaat gehandeld. Zij heeft een medische fout gemaak met verstrekkende gevolgen. De andere betrokken arts, [naam uroloog 1] zou het beter hebben gedaan dan de behandelend arts.

Klaagster acht ook [naam uroloog 1] aansprakelijk aangezien hij de eindverantwoordelijke van de behandelend arts is. [Naam uroloog 1] heeft gelogen over de operateur die de operatie heeft uitgevoerd. Bovendien heeft hij belangrijke informatie achtergehouden door een volledig incompleet medisch dossier aan klaagster te sturen.
Klaagster heeft de indruk dat het ziekenhuis personen (artsen) buiten schot wil houden, de zaak binnenskamers wil houden en niet de waarheid spreekt.

Klaagster verlangt dat het ziekenhuis een document opstelt dat het gesprongen abces en de inmiddels uitgevoerde hersteloperatie voor haar zoon geen gevolgen zullen hebben voor erecties en/of zaadlozingen. Mochten er toch complicaties optreden dan wel lichamelijke of psychische problemen ontstaan, dan wil klaagster dat de kosten voor herstel daarvan – bij een ander ziekenhuis – vergoed zullen worden door het ziekenhuis. Klaagster verzoekt de commissie dienovereenkomstig te beslissen. Voorts verzoekt zij een vergoeding toe te kennen voor geleden en/of nog te lijden letselschade van lichamelijke alsmede psychische aard.

Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Het standpunt van het ziekenhuis luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ongeveer twaalf dagen na de gedeeltelijke besnijdenis is de kleinzoon van klaagster voor het eerst gezien op de polikliniek vanwege een sinds enkele dagen bestaande, pijnlijke, niet rode zwelling van de penis. Het beeld was niet verontrustend. Geadviseerd is om de voorhuid deels terug te trekken en de wond te spoelen. Daarna is de zoon van klaagster nog een paar keer op de polikliniek gezien. Op verdenking van een geïnfecteerde bloeduitstorting is in overleg met [naam uroloog 2] gestart met antibiotica om de infectie te bestrijden. [Naam uroloog 2] heeft niet de indruk gehad dat sprake was van een abces, dat moest worden geïndiceerd. Niettemin heeft zich uiteindelijk toch een abces ontlast. Daarna was de kop van de penis zichtbaar door de abcesopening en is een defect in de penisschacht ontstaan. Het ziekenhuis heeft een hersteloperatie van de penisschachthuid aangeboden. Deze operatie heeft inmiddels plaatsgevonden in een ander ziekenhuis.

Bij de zoon van klaagster is helaas sprake geweest van een onderhuidse bloeduitstorting die zich na infectie (ondanks de antibiotica) heeft ontwikkeld tot een abces. Dit is een uiterst zeldzame complicatie. Mogelijk hebben de antibiotica het beeld van een zich vormend abces gemaskeerd. Tijdige herkenning en drainage van het abces had spontane ontlasting van het abces door een gat in de penisschacht waarschijnlijk kunnen voorkomen. Het is niet te verwachten dat in de toekomst problemen met de erectie of ejaculatie zullen optreden. Het ziekenhuis heeft de hersteloperatie niet uitgevoerd en kan derhalve niet oordelen over cosmetiek van de penis in de toekomst.

[Naam uroloog 1] heeft steeds gezegd dat hij eindverantwoordelijke was voor de operatie die hij samen met [naam uroloog 2] heeft uitgevoerd. Er was sprake van een opleidingssituatie waarin de operatie is uitgevoerd onder supervisie van [naam uroloog 1] en waarin [naam uroloog 1] ook daadwerkelijk deels heeft geopereerd. Het operatieverslag is geschreven door [naam uroloog 2] en zij heeft zichzelf vermeld als operateur.

Er is derhalve geen sprake van liegen over wie de operatie heeft uitgevoerd of van in bescherming nemen van [naam uroloog 2]. In het dossier is een print screen van het operatieverslag gevoegd waaruit blijkt dat [naam uroloog 1] de tweede operateur was bij de betreffende operatie.

In juni 2018 heeft klaagster gevraagd om een kopie van de medische gegevens. Waarschijnlijk zijn toen alleen kopieën van de brieven aan de huisarts verstuurd waarin de essentie van het probleem en het beleid is vastgelegd. Naar aanleiding van een vraag van de klachtenfunctionaris is in oktober 2018 alsnog een uitdraai van het complete medisch dossier aan klaagster toegestuurd. [Naam uroloog 1] heeft naar eer en geweten getracht de ouders goed te informeren. Het is nooit de bedoeling geweest om medische informatie achter te houden.

Het ziekenhuis verzoekt de commissie de klacht van klaagster ongegrond te verklaren.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

De overeenkomst die klaagster en het ziekenhuis met elkaar hebben gesloten, kan worden aangemerkt als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446, zoals opgenomen in boek 7, titel 7, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de zoon van klaagster moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Ter beoordeling van de commissie staat dan ook de vraag of één of meer van de behandelende artsen al dan niet de zorg heeft (hebben) betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Daarbij dient wel het volgende in aanmerking te worden genomen. De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval de urologen) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt – tenzij partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen, hetgeen in dit geval gesteld noch gebleken is – niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming in de nakoming van die verplichting kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Op grond van de stukken en hetgeen partijen over en weer hebben gesteld staat vast dat de zoon van klaagster op 19 april 2018 een partiële circumcisie heeft ondergaan en dat hij in de periode van

1 mei 2018 tot 8 mei 2018 een aantal malen op de polikliniek is gezien in verband met een zwelling van de penis. Op 8 mei 2018 heeft zich spontaan een abces ontlast. De vraag is nu of deze complicatie en de behandelwijze daarvan aan het ziekenhuis verwijtbaar zijn.

Hoewel de commissie begrijpt dat klaagster, haar man en haar zoon veel hebben moeten doormaken in de periode na de operatie, zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de behandelend artsen in deze niet de zorg hebben betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Niet is komen vast te staan dat de behandelend artsen zich onvoldoende hebben ingespannen met betrekking tot de medische behandeling en nazorg of bij die inspanning een fout hebben gemaakt.

Gelet op de inhoud van de overgelegde verslagen van de consulten op de polikliniek is de commissie van oordeel dat bij de behandelend arts niet direct het vermoeden van een abces had hoeven ontstaan. Daarbij neemt de commissie in aanmerking dat er sprake was van een zeer zeldzame complicatie en dat de antibiotica een maskerend effect kunnen hebben gegeven. De commissie is voorts van oordeel dat de behandelend arts adequaat heeft gereageerd door eerst lokale wondbehandeling te adviseren en pas in tweede instantie antibiotica voor te schrijven.

De commissie volgt niet het standpunt van klaagster dat [naam uroloog 1] heeft gelogen over de operateur en belangrijke informatie heeft achtergehouden. [Naam uroloog 1] heeft verteld hoe de feitelijke gang van zaken is geweest, en dit wordt ondersteund door de verschillende (dubbele) brieven en uitdraaien in het dossier. De commissie acht dit standpunt hierdoor voldoende aannemelijk geworden.

De commissie merkt hierbij nog op dat zij geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de door [naam uroloog 1] gegeven verklaring voor de vermelding van [naam uroloog 2] als operateur in het operatieverslag. Met betrekking tot het medisch dossier heeft [naam uroloog 1] uitgelegd dat hij klaagster juist ter wille heeft willen zijn door alleen de relevante stukken uit het medisch dossier toe te sturen. Naar het oordeel van de commissie is in dit opzicht geen sprake van achterhouden van informatie, maar eerder juist van klantvriendelijkheid.

De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht van klaagster ongegrond moet worden verklaard. Het door haar verzochte zal daarom worden afgewezen. Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding merkt de commissie nog op dat voor een civielrechtelijke aanspraak op materiële en/of immateriële schadevergoeding ten minste is vereist dat de schuldenaar – in dit geval het ziekenhuis – in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting. Hiervoor heeft de commissie geoordeeld dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van het ziekenhuis. Nu aan het vereiste voor een schadevergoeding derhalve niet is voldaan, kan klaagster geen aanspraak maken op schadevergoeding.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve beslist de commissie als volgt.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond en wijst het door haar verzochte af.

Aldus beslist op 6 juni 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, de heer prof. dr. A.A.B. Lycklama à Nijeholt en de heer J. Donga, leden, waarbij mevrouw mr. drs. I.M. van Trier als plaatsvervangend secretaris fungeerde.