Na een val van cliënt is niet adequaat gereageerd, de postbezorging was niet steeds op orde en de reactie van de zorgaanbieder op de klachtenreeksen is ontoereikend geweest. Het ontbreken van een medische verklaring van de zorgaanbieder heeft niet geleid tot het instellen van een volledige bewindvoering, in plaats van beperkte bewindvoering. De daardoor geleden schade hoeft daarom niet vergoed te worden

  • Home >>
  • Verpleging Verzorging en Geboortezorg >>
De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: Uitvoering behandelingsovereenkomst    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 116026

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Klager], wonende te [plaats] namens [cliënt], gewoond hebbende te Amsterdam en Stichting Amsta, gevestigd te Amsterdam (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 4 juni 2018 te Amsterdam. Daarbij was klager aanwezig met zijn echtgenote, mevrouw [naam echtgenote klager].
Namens de zorgaanbieder waren aanwezig mevrouw [naam en functie], de heer [naam en functie], mevrouw [naam en functie], mevrouw [naam en functie], de heer [naam en functie] en mevrouw [naam en functie].

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op een door klager gestelde toerekenbare tekortkoming van door de zorgaanbieder verleende zorg.

Standpunt van klager

Voor het standpunt van klager verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door klager overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van klager op het volgende neer.

De vader van klager, cliënt, verbleef van 17 januari 2017 tot aan zijn overlijden bij de zorgaanbieder. Klager heeft gedurende die periode in totaal 9 klachtenreeksen ingediend bij de zorgaanbieder. Die klachten betroffen, kort gezegd: klachten nadat cliënt (in totaal) drie maal was gevallen, klachten over het niet bezorgen van de post, klachten over het toedienen van onjuiste medicatie, klachten over de rol van de zorgaanbieder bij het verkrijgen van een medische verklaring in het kader van een beperkte onderbewindstelling van cliënt, klachten over het gebruik van de rolstoel die toebehoorde aan cliënt in privé en klachten over ondervoeding van cliënt. Ten slotte is klager ook niet tevreden over de wijze waarop zijn klachten zijn afgehandeld door de zorgaanbieder.

Klager vordert de vergoeding van een bedrag van € 7.252,25. Ter zitting van de commissie is gebleken dat klager stelt dat de kantonrechter – in de procedure tot de onderbewindstelling van cliënt – door het ontbreken van een medische verklaring van een arts van de zorgaanbieder geen beperkt beschermingsbewind meerderjarigen (te weten: alleen ten behoeve voor de verkoop van de woning van cliënt) heeft ingesteld, maar volledig bewind. Daardoor is een belastingnadeel ontstaan ter grootte van het gevorderde bedrag.  

Standpunt van de zorgaanbieder

Het standpunt van de zorgaanbieder zoals dat uit het de door de commissie ontvangen stukken blijkt, luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

De zorgaanbieder heeft de klachten op onderdelen erkend en gesteld dat verbeteringen zijn doorgevoerd binnen de organisatie.
Ter zitting van de commissie is gesteld dat het valprotocol niet telkens correct is nageleefd en dat de postbezorging niet voortdurend op orde was, maar ook is gesteld dat de zorgaanbieder daarbij binnen de kaders is gebleven die gelden voor een redelijk bekwaam hulpverlener.
De zorgaanbieder stelt geprobeerd te hebben met klager in contact te treden over zijn klachten, maar klager wenste enkel schriftelijk te corresponderen.
Verzocht is de klachten van klager ongegrond te verklaren en de gevorderde schadevergoeding af te wijzen.

Beoordeling van het geschil

Cliënt en de zorgaanbieder hebben met elkaar een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.

Klager houdt de zorgaanbieder aansprakelijk voor het niet verlenen van voldoende kwalitatieve zorg aan cliënt.

Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. 

Ten aanzien van de valincidenten
Ter zitting van de commissie is door de zorgaanbieder erkend dat na de val van cliënt op 25 mei 2017 niet tijdig is onderkend dat sprake was van een heupfractuur. Het valprotocol schrijft voor dat een patiënt die is gevallen door een arts moet worden bezocht indien sprake is:
– Een hoofdletsel;
– Het optreden van een fractuur;
– Het optreden van ernstige kneuzingen;
– Het veranderen van bewustzijn;
– Het optreden van een wond.

Indien dit niet van toepassing is, dient de arts de patiënt binnen 12 uur te hebben onderzocht en een beleid te hebben vastgesteld.
Op 25 mei 2017 is cliënt ’s morgens om 7.00 uur gevallen. De verpleging dacht op dat moment niet aan een fractuur terwijl ook de hierboven genoemde overige complicaties niet aan de orde waren. Derhalve had de arts cliënt binnen 12 uur na de val dienen te bezoeken. Dit is echter pas gebeurd om omstreeks 22.00 uur. De zorgaanbieder heeft zich daarmee niet gehouden aan het binnen de zorgaanbieder geldende protocol. De zorgaanbieder heeft daarmee niet die zorg betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht en daarmee is de zorgaanbieder toerekenbaar tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst die de zorgaanbieder met cliënt is aangegaan. Reeds daarom is dit klachtonderdeel gegrond.

Om valincidenten te voorkomen is cliënt een zogenaamde ergo-broek aangemeten. Tot het moment dat het aangemeten broekje gereed was, heeft hij een ‘proefbroekje’ gebruikt. De commissie is van oordeel dat uit de schriftelijke stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam is gebleken dat de gesp van het betreffende broekje stuk was en dat niet alle medewerkers wisten hoe een dergelijk broekje bevestigd moest worden. De zorgaanbieder heeft daarmee niet die zorg betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht en daarmee is de zorgaanbieder toerekenbaar tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst die de zorgaanbieder met cliënt is aangegaan. Ook dit subonderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

Ten aanzien van de post
Door de zorgaanbieder is erkend dat de postbezorging niet steeds op orde was en dat niet voldoende gewaarborgd was dat de post daadwerkelijk werd bezorgd. De zorgaanbieder heeft daarmee niet die zorg betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht en daarmee is de zorgaanbieder toerekenbaar tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst die de zorgaanbieder met cliënt is aangegaan. Dit klachtonderdeel acht de commissie dan ook gegrond.

Ten aanzien van de communicatie
De commissie leidt uit het dossier en het verhandelde ter zitting af dat de reactie van de zorgaanbieder op de klachtenreeksen ontoereikend is geweest. De zorgaanbieder heeft de klachtenafhandeling van de 9 ingediende uitgebreide klachtenreeksen, die elkaar in relatief snel tempo hebben opgevolgd, in een te laat stadium laten afhandelen door één persoon binnen de organisatie. Daar komt bij dat klager bij de afhandeling van zijn klachten niet telkens contact heeft gehad met de personen die daadwerkelijk in staat en bevoegd waren om veranderingen teweeg te brengen. De commissie is van oordeel dat de klacht van klager over de niet adequate afhandeling van zijn klachten eveneens gegrond is.

De commissie stelt vast dat de hiervoor door de commissie besproken klachtonderdelen gegrond zijn, zodat de klacht van klager reeds daarom als grotendeels gegrond dient te worden beschouwd. Bij die stand van zaken zal de commissie hetgeen klager en de zorgaanbieder overigens nog naar voren hebben gebracht ter onderbouwing van hun respectievelijke standpunten, buiten beschouwing laten bij de bespreking van de klachten.

Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding
De commissie is, anders dan klager, van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de kantonrechter in het kader van procedure waarbij cliënt onder bewind werd gesteld, enkel tot het instellen van volledige bewindvoering, in plaats van beperkte bewindvoering, is gekomen omdat een medische verklaring van de zorgaanbieder ontbrak. Dientengevolge is onvoldoende aannemelijk geworden dat het aan het handelen van de zorgaanbieder te wijten is dat meer belasting moest worden betaald bij de verkoop van de woning van cliënt dan het geval was geweest wanneer wel beperkt bewind was ingesteld. De gevorderde schadevergoeding komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.

Nu de klacht van klager grotendeels gegrond wordt verklaard, ziet de commissie aanleiding de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding aan klager van het door deze betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.

Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de klacht grotendeels gegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht grotendeels gegrond;

– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie aan klager het klachtengeld ten bedrage van € 52,50 dient te vergoeden;

– wijst de gevorderde schadevergoeding af.

Aldus beslist op  4 juni 2018 door de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg.