Misdiagnose 20-weken echo door onzorgvuldigheid zorgaanbieder

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Zorg Algemeen    Categorie: (On) zorgvuldigheid    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 40285/50820

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De zorgaanbieder heeft tijdens de 20-weken echo van de cliënt niet door gehad dat het ongeboren kind zijn rechteronderarm mist. Omdat deze vergroeiing waarschijnlijk al in de 7e of 8e week van de zwangerschap heeft plaatsgevonden had de zorgaanbieder dit wel moeten zien. Door de misdiagnose had de cliënt niet meer de keuze om de zwangerschap al dan niet af te breken of zich (mentaal) voor te bereiden en aanvullende medische echo’s te laten uitvoeren. De cliënt eist een schadevergoeding. De zorgaanbieder stelt dat hij inderdaad een fout heeft gemaakt, maar dat hij wel zorgvuldig heeft gehandeld door vanuit verschillende hoeken te kijken. Hierbij heeft hij 2 keer het gezonde armpje aangezien voor een linker- en een rechterarmpje. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder tekortgeschoten is bij de echo. Juist de 20-weken echo is er om lichamelijke afwijkingen op te sporen en die heeft de zorgaanbieder niet goed uitgevoerd. De klacht is gegrond en de commissie wijst een schadevergoeding toe.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [woonplaats]

en

Echopraktijk Piepklein, gevestigd te Leeuwarden
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2021 te Groningen.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De zorgaanbieder werd ter zitting bijgestaan door [naam] (rechtsbijstandsverlener).

Onderwerp van het geschil
Cliënt vordert materiele- en immateriële schadevergoeding omdat de zorgaanbieder tijdens haar echoscopisch onderzoek (de 20-weken-echo) niet heeft gezien dat haar zoon zijn rechteronderarm mist.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt dient een klacht in tegen de zorgaanbieder (echoscopist) omdat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld en belangrijke informatie heeft gemist tijdens haar echoscopisch onderzoek (de 20-weken-echo). Tijdens het onderzoek werd door de zorgaanbieder aangegeven dat de ongeboren zoon van cliënt geen afwijkingen zou hebben en dat ‘alles er op en er aan’ zou zitten. Bij de geboorte bleek haar zoon echter zijn rechteronderarm te missen. De cliënt geeft aan dat de groei van zijn onderarm waarschijnlijk verstoord is geraakt door een verkleving of verstrengeling van een amnion string in de baarmoeder. Dit zou gebeurd moeten zijn rond de 7e of 8e week van de zwangerschap. Cliënt vertrouwde op de uitlatingen van de zorgaanbieder. Als er tijdens de 20-weken-echo een juiste diagnose was gesteld, had zij zich tij-dens de zwangerschap mentaal kunnen voorbereiden en had zij zich kunnen laten informeren over allerlei praktische zaken. Bovendien hadden er dan extra medische echo’s kunnen plaatsvinden.

De cliënt stelt de zorgaanbieder hiervoor aansprakelijk. Zij vraagt een schadevergoeding voor geleden en eventueel nog te lijden materiele en immateriële schade van in totaal € 25.000,–. Cliënt wenst onder ande-re een vergoeding te ontvangen voor onvoorziene- en onverzekerde zorgkosten in de toekomst ten be-hoeve van haar zoon (voor bijvoorbeeld op maat gemaakte protheses). Als cliënt tijdens het echoscopisch onderzoek correct was voorgelicht, had zij de keuze gehad om de zwangerschap al dan niet af te breken en dan had zij de zorgkosten ook niet gehad. Daarnaast is zij als gevolg van de situatie een tijd (gedeelte-lijk) arbeidsongeschikt geraakt en heeft haar opdrachtgever, waar zij via een uitzendcontract werkte, haar dienstverband uiteindelijk beëindigd. Cliënt vordert schadevergoeding voor inkomensverlies. Cliënt vraagt ook schadevergoeding voor het eigen risico dat zij heeft moeten betalen voor haar EMDR-therapie. Verder verzoekt cliënt om vergoeding van alle geleden en nog te lijden immateriële schade als gevolg van het trauma dat zij heeft opgelopen van de bevalling en de eerste kraamweken.

Tevens wil de cliënt een klacht indienen over het feit dat zij geen klacht kon indienen tegen de zorgaan-bieder omdat de zorgaanbieder niet aangesloten is bij de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verlos-kundigen.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder heeft tijdens het onderzoek één armpje twee keer van uit een andere hoek bekeken en dacht dat hij beide armpjes had gezien. Het spijt de zorgaanbieder dat dit is gebeurd. De zorgaanbieder heeft de beelden nogmaals bekeken maar hij is van mening dat hij niet onzorgvuldig heeft gehandeld.

Wat betreft de schadevergoeding stelt de zorgaanbieder zich op het volgende standpunt. Er ontbreekt een causaal verband tussen de mogelijke tekortkoming van de zorgaanbieder en de toekomstige onvoorziene- en onverzekerde zorgkosten voor de zoon van cliënt. De cliënt zou deze kosten immers ook moeten ma-ken als de zorgaanbieder het rechterarmpje tijdens het echoscopisch onderzoek wel correct zou hebben beoordeeld. Bovendien betwist de zorgaanbieder dat cliënt geconfronteerd zal worden met kosten die niet onder de dekking van de zorgverzekering zullen vallen. De zorgaanbieder wijst erop dat voor kinderen tot 18 jaar geen eigen risico geldt. Verder stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat onvoldoende is onderbouwd dat cliënt eigen risico heeft moeten betalen voor de EMDR-therapie. De gevorderde schade-vergoeding voor inkomensverlies acht de zorgaanbieder eveneens onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade refereert de zorgaanbieder zich aan het oordeel van de commis-sie.

De zorgaanbieder is lid van de Beroepsvereniging Echoscopisten Nederland (BEN). Hij was in de veron-derstelling dat het lidmaatschap van BEN automatisch inhield dat hij was aangesloten bij de klachtenrege-ling van BEN. De zorgaanbieder heeft nu geconstateerd dat dit niet het geval is en heeft zich inmiddels alsnog aangemeld.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De overeenkomst die de cliënt en de zorgaanbieder met elkaar hebben gesloten, betreft een geneeskun-dige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van de zorgovereenkomst die cliënt met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstem-ming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat vol-doende aannemelijk is dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en een cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener mag worden verwacht. Hiermee is de zorgaanbieder tekortgeschoten in het nakomen van de zorgovereenkomst met cliënt. Het doel van het structureel echoscopisch onderzoek (de 20-weken-echo) is om te controleren of er lichamelijke afwijkingen aanwezig zijn bij het ongeboren kind. Ondanks dat de zorgaanbieder gedurende dit onderzoek de armpjes van de zoon van cliënt welis-waar uit twee verschillende hoeken heeft beoordeeld, heeft hij over het hoofd gezien, dat het beide keren om hetzelfde armpje ging, waardoor hij heeft gemist, dat aan het andere armpje de onderarm ontbrak. Het aangevoerde argument, dat door de ligging het onmogelijk was het armpje waaraan de onderarm aan ontbrak te kunnen onderscheiden en te beoordelen, acht de commissie onvoldoende aannemelijk. Aange-zien de zorgaanbieder deze afwijking niet heeft geconstateerd, heeft hij ten onrechte geoordeeld dat er geen lichamelijke afwijkingen aanwezig waren bij haar zoon. De commissie is van oordeel dat de zorg-aanbieder het onderzoek daarmee niet goed heeft uitgevoerd. Had de zorgaanbieder het onderzoek goed uitgevoerd, dan had hij immers gezien dat het kindje zijn rechteronderarm mistte. De commissie voelt zich hierin ook gesterkt door de overgelegde reactie van [naam] van het Universitair Medisch Centrum Gro-ningen waarin zij schrijft dat de beelden die de zorgaanbieder tijdens het onderzoek heeft gemaakt niet goed zijn vastgelegd en niet voldoen aan de kwaliteitseisen voor beeldopslag, zoals landelijk afgesproken, evenals het feit dat de Stichting Prenatale Screening Noordoost-Nederland de verplichte kwaliteitsover-eenkomst en samenwerkingsovereenkomst met de zorgaanbieder heeft beëindigd. De commissie ver-klaart de klacht van cliënt dan ook gegrond.

Wat betreft de klacht ten aanzien van het feit dat cliënt geen klacht kon indienen tegen de zorgaanbieder, overweegt de commissie als volgt. Op grond van artikel 13 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg dient een zorgaanbieder schriftelijk een regeling te treffen voor een effectieve en laagdrempelige opvang en afhandeling van hem betreffende klachten. De zorgaanbieder heeft erkend dat hij, ten tijde van de klacht van cliënt, nog niet over een dergelijke klachtenregeling beschikte. De klacht van cliënt is daarmee gegrond.

Verzoek om schadevergoeding

Wat betreft de door cliënt gevorderde materiele schadevergoeding oordeelt de commissie als volgt.

De cliënt heeft schadevergoeding gevorderd voor de toekomstige onvoorziene- en onverzekerde zorgkosten van haar zoon. Voor een dergelijke schadevergoedingsvordering is vereist dat deze kosten het rechtstreekse gevolg zijn van de tekortkoming van de zorgaanbieder (causaal verband). Hiervan is naar het oordeel van de commissie geen sprake. Ook als de zorgaanbieder het onderzoek wél goed had uitgevoerd en hij zou hebben geconstateerd dat de zoon van cliënt zijn rechteronderarm mist, dan zou de cliënt de gevorderde kosten alsnog moeten maken. De cliënt stelt weliswaar terecht dat de tekortkoming ertoe heeft geleid dat zij destijds geen keuze heeft kunnen maken over het al dan niet voortzetten van haar zwangerschap, maar omdat dat niet is uit te sluiten, is er geen sprake van een rechtstreeks gevolg tussen de gevorderde kosten en de tekortkoming van de zorgaanbieder. De commissie wijst het verzoek om schadevergoeding ten behoeve van de toekomstige onvoorziene- en onverzekerde zorgkosten van haar zoon dan ook af.

De commissie kan eveneens geen schadevergoeding toekennen voor het door de cliënt gevorderde inkomensverlies, nu de commissie uit de overgelegde stukken niet heeft kunnen afleiden dat haar ziekteverzuim en het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst het rechtstreekse gevolg is geweest van de tekortkoming van de zorgaanbieder.

De cliënt heeft vergoeding gevraagd voor de eigen bijdrage (van € 385,–) die zij heeft moeten betalen voor de door haar verkregen EMDR-therapie. Deze vordering zal de commissie afwijzen omdat niet is onderbouwd dat het genoemde eigen risico in het geheel is toe te rekenen aan de verkregen EMDR-therapie.

De commissie is tot slot van mening dat er sprake is van immateriële schade. Het moet een grote schrok zijn geweest voor cliënt en haar partner toen zij er pas bij de geboorte van hun zoon achter kwamen dat hij zijn rechteronderarm miste. Zeker nu de zorgaanbieder zo stellig het standpunt had ingenomen dat bij hun zoon er ‘alles op en aan zat’. Als gevolg van de tekortkoming van de zorgaanbieder had cliënt daar geen rekening mee gehouden en heeft zij zich daar ook niet op kunnen voorbereiden. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder deze immateriële schade dient te vergoeden en stelt deze immateriële schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid vast op een bedrag van € 3.500,–. De commissie zal de zorgaanbieder tot betaling van dat bedrag veroordelen.

Tevens dient de zorgaanbieder, overeenkomstig het reglement, het klachtengeld aan de cliënt te vergoeden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klachten van cliënt gegrond;
– wijst het verzoek om materiele schadevergoeding af;
– bepaalt dat de zorgaanbieder de cliënt een bedrag van € 3.500,– aan immateriële schadevergoeding zal betalen;
– bepaalt dat de zorgaanbieder het door de cliënt betaalde klachtengeld van € 52,50 dient te vergoeden;
– bepaalt dat de betaling van de immateriële schadevergoeding en het klachtengeld binnen een maand na verzenddatum van dit bindend advies dient plaats te vinden.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. J.W. Stenvers, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Sewradj, secretaris, op 11 oktober 2021.