Klager verlangt antwoord te krijgen op zijn vragen over het overlijden van zijn zus tijdens een opname in het ziekenhuis. De klacht is ongegrond omdat klager geen expliciete toestemming van de partner van zijn zus heeft verkregen voor inzage in het medisch dossier

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Informatie    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 118520

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Klager], wonende te [plaats], in zijn hoedanigheid van nabestaande van zijn overleden zus, [naam], en Haaglanden Medisch Centrum, gevestigd te Den Haag (verder te noemen: het ziekenhuis)

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 4 oktober 2018 te Amsterdam. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Het ziekenhuis werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam], jurist.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft het verzoek van klager om antwoord te krijgen op zijn vragen over het overlijden van zijn zus tijdens een opname in het ziekenhuis in september 2017.

Standpunt van klager

Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het vragenformulier dat op 6 juli 2018 is ontvangen. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

De zus van klager, hierna te noemen: de patiënte, heeft zich op 24 augustus 2017 bij het ziekenhuis gemeld met hevige buikklachten, die later veroorzaakt bleken te zijn door een tumor in haar buik. Zij is op 1 september 2017 opgenomen via de spoedeisende hulp en op 17 september 2017 in het ziekenhuis overleden.
Klager heeft het ziekenhuis een aantal vragen gesteld over haar behandeling, te weten:
1) Waarom zijn er bij het eerste onderzoek geen alarmbellen afgegaan? Het was immers al snel duidelijk dat er een groot gezwel aanwezig was;
2) Waarom zijn er bij het afnemen van het biopt geen alarmbellen afgegaan? De patiënte was toen al vrij zwak en voelde zich niet goed;
3) Waarom duurde het vaststellen van de diagnose zo lang dat zelfs de behandelend arts vond dat ze er achteraan moest bellen?
4) Waarom gaf de afdeling pathologie aan dat de diagnose al klaar was, maar nog niet opgevraagd door de behandelend arts?
5) Waarom was de behandelend arts niet aanwezig bij het artsenoverleg waar de belangrijke beslissing behandelen of niet zou worden genomen?
6) Waarom werd de beslissing die genomen was, teruggedraaid en werd er alsnog besloten om te behandelen? Was de eerste beslissing verkeerd?
7) Waarom duurde het een dag om dit met de patiënte te bespreken? (Na aandringen van de familie van de patiënte is de bespreking naar voren gehaald);
8) Waarom is de patiënte niet aan een gespecialiseerd ziekenhuis overgedragen? Dit vooral omdat het een niet veel voorkomend en zeer agressief ziektebeeld was;
9) Hoe kan de familie van de patiënte nagaan dat er daadwerklijk contact is geweest met het LUMC?;
10) Waarom duurde het aanvragen van een second opinion bij het AVL zo lang?;
11) Waarom is er nooit een officiële second opinion ontvangen?;
12) Waarom is niet duidelijk (wat klager betreft op papier) een diagnose aangegeven met daarbij de mogelijke behandelmethoden en de condities die nodig zijn voor een dergelijke behandeling, waarvan klager begreep dat de patiënte daar niet aan voldeed?;
13) Wat is het standaardprotocol als de patiënte terugkomt op het besluit om geen behandeling meer te laten uitvoeren? De patiënte had graag de morfinepomp en antiobiotica willen behouden en heeft dat ook aangegeven;
14) Waarom wordt zelfs een simpele paracetamol geweigerd als de patiënte daarom verzoekt?

Het ziekenhuis heeft slechts een aantal vragen beantwoord en dan in zeer algemene termen en niet specifiek in relatie tot de behandeling van de patiënte. Omdat het ziekenhuis deze vragen niet wilde beanwoorden, heeft klager een klacht ingediend. Klager stelt het op prijs als het ziekenhuis gewoon netjes zijn vragen beantwoordt en ingaat op de behandeling van de patiënte.

Ter zitting heeft klager onder meer nog het volgende naar voren gebracht. Aan de partner van de patiënte (hierna: de partner) is gevraagd om een verklaring te ondertekenen waarin hij toestemming geeft tot inzage in het medisch dossier ten behoeve van de informatie aan klager. De partner heeft aangegeven dat te doen onder de voorwaarden dat klager geen klacht indient en dat er kennis van is genomen dat hij de visie van klager ten dele niet onderschrijft. Voor wat betreft de eerste voorwaarde heeft klager niet de bedoeling gehad om een klacht bij het ziekenhuis in te dienen. Uiteindelijk heeft hij dat wel gedaan om antwoorden te krijgen, maar hij wil geen inhoudelijke klacht indienen. Over de tweede voorwaarde legt klager uit dat hij aanvankelijk een andere indruk had dan de partner over de wens van de patiënte om in haar laatste momenten geen medische behandeling meer te laten uitvoeren. Nadat hij hierover met de partner gesproken had, heeft hij hem op dit punt gelijk gegeven en zijn verklaring aangepast. Naar de mening van klager is daarmee aan beide voorwaarden voldaan, zodat ervan uit kan worden gegaan dat de partner toestemming heeft gegeven. Tijdens het nazorggesprek in het ziekenhuis op 17 mei 2018 heeft klager niet nogmaals aan de partner gevraagd of hij toestemming wil geven tot doorbreking van het beroepsgeheim, omdat hij ervan uitging dat deze toestemming al was verleend.

Standpunt van het ziekenhuis

Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het verweerschrift van het ziekenhuis van 27 augustus 2018. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Klager verwijt het ziekenhuis dat slechts een deel van de door hem gestelde vragen over de behandeling van zijn overleden zus in algemene termen en niet in specifieke relatie tot de behandeling van zijn zus zijn beantwoord. Middels de door hem ingediende klacht hoopt hij dat zijn vragen alsnog worden beantwoord.

Het ziekenhuis stelt voorop dat het ziektebeloop van de patiënte zeer wordt betreurd. Na ontvangst van de brief van klager met de door hem gestelde vragen is de klachtenfunctionaris in overleg getreden met de betrokken artsen. Onderwerp van gesprek was het beroepsgeheim, omdat de patënte was overleden en de aard van de gestelde vragen maakte dat het beroepsgeheim moest worden geschonden. Het beroepsgeheim is voor het ziekenhuis een groot goed en de vraag of het in individuele gevallen bij wijze van uitzondering mag worden geschonden, is uitsluitend voorbehouden aan de artsen. Ter beantwoording van de vraag of het beroepsgeheim in deze kwestie kon worden geschonden was de visie van de partner belangrijk ter reconstructie van de wil van de patiënte ter zake van het delen van informatie uit haar medisch dossier. In de daarop volgende correspondentie tussen de klachtenfunctionaris en klager zijn de volgende voorstellen gedaan:
a) Een verklaring van de partner waaruit zou blijken dat hij instemde met de wens van klager om het medisch dossier te openen om antwoord te krijgen op zijn vragen, hetgeen inmiddels door het ziekenhuis als een klacht werd aangemerkt, zodat moest komen vast te staan dat de partner met deze klacht akkoord ging;
b) Een gesprek met de partner in aanwezigheid van klager met het oog op een reconstructie van patiëntes wil terzake van het delen van informatie uit haar medisch dossier;
c) Een gesprek met de partner – zonder aanwezigheid van klager vanwege zijn verblijf in het buitenland – met het oog op een reconstructie van patiëntes wil.

Doordat van geen van deze mogelijkheden gebruik is gemaakt, kon de vraag of het beroepsgeheim kon worden geschonden niet worden beantwoord en is niet toegekomen aan een inhoudelijke beantwoording van de vragen van klager. Wel zijn de door hem gestelde vragen van organisatorische aard beantwoord.

Klager heeft zich gewend tot de klachtenadviescommissie. Uit de uitgebreide toelichting van de klachtenfunctionaris aan de klachtenadviescommissie blijkt dat op zorgvuldige wijze is getracht de vraag te beantwoorden of het beroepsgeheim kon worden doorbroken. Doordat klager dan wel de partner geen gebruik heeft gemaakt van één van bovengenoemde mogelijkheden, kon de vraag niet worden beantwoord of de patiënte zou hebben ingestemd met het delen van deze informatie aan haar broer. Het ziekenhuis meent daarom dat terecht niet is overgegaan tot beantwoording van de vragen. Het ziekenhuis ziet zich daarin gesteund door het advies van de klachtenadviescommissie. Deze concludeerde dat het ziekenhuis meerdere pogingen heeft gedaan om de vragen van klager te beantwoorden door het gericht vragen van toestemming aan de partner en het (meerdere malen) uitnodigen van klager en de partner voor een gesprek met de betrokken artsen. De klachtenadviescommissie stelt verder vast dat vanuit het ziekenhuis op zorgvuldige, nette en duidelijke wijze met klager over zijn vragen is gecommuniceerd en dat deze waar mogelijk zijn beantwoord. Waar dat niet mogelijk was, is dat op duidelijke wijze aan klager kenbaar gemaakt.
Er is derhalve geen sprake geweest van onzorgvuldig handelen vanuit het ziekenhuis.

Het ziekenhuis verzoekt daarom om de klacht van klager ongegrond te verklaren.

Ter zitting heeft het ziekenhuis onder meer nog het volgende naar voren gebracht. Na het overlijden van een patiënt is het gebruikelijk dat een nazorggesprek plaatsvindt. Op 17 mei 2018 heeft dit nazorggesprek in het ziekenhuis plaatsgevonden in aanwezigheid van onder meer de partner, haar kinderen en klager. Dit gesprek heeft niet geleid tot doorbreking van het beroepsgeheim van de artsen teneinde informatie uit het medisch dossier met klager te delen.

Beoordeling

Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

De commissie is met het ziekenhuis van oordeel dat, hoe droevig het overlijden van de zus van klager ook is voor klager, met het beroepsgeheim van artsen zorvuldig dient te worden omgegaan en dat dat slechts bij uitzondering mag worden doorbroken. Nu de zus van klager is overleden kan haar geen toestemming meer worden gevraagd om informatie uit haar medisch dossier met haar broer te delen en dient op andere wijze afgeleid te worden wat haar wil op dat punt zou zijn geweest. Indien de overleden patiënt een partner heeft, zoals in dit geval, wordt in het algemeen afgegaan op hetgeen de partner op dit punt verklaart. Naar het oordeel van de commissie is het ziekenhuis klager zoveel mogelijk tegemoet gekomen door hem drie mogelijkheden te bieden om het beroepsgeheim te doorbreken, te weten een verklaring van de partner waaruit zijn instemming blijkt, een gesprek met de partner in aanwezigheid van klager en een gesprek met de partner zonder aanwezigheid van klager.

De gesprekken zoals voorgesteld hebben niet plaatsgevonden, omdat de partner dat niet wenste en omdat klager in het buitenland verbleef, zodat gekeken dient te worden naar de verklaring van de partner. In zijn e-mail van 18 oktober 2017 heeft de partner aangegeven dat hij toestemming verleent voor raadpleging van het medisch dossier, onder de voorwaarden dat 1) het niet gaat om een klacht en 2) ervan kennis is genomen dat de partner de visie van klager ten dele niet onderschrijft. Volgens klager is aan beide voorwaarden voldaan. Naar het oordeel van de commissie staat dit echter niet vast. Hoewel klager aangeeft dat hij met zijn brief van 7 oktober 2017 niet de bedoeling had om een klacht in te dienen, heeft hij nadien wel een klacht bij het ziekenhuis ingediend en vervolgens bij deze commissie. Naar het oordeel van de commissie staat dan ook niet vast dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. De commissie heeft bij dat oordeel nog betrokken dat klager ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zijn zwager geen expliciete toestemming heeft gegeven om het beroepsgeheim te doorbreken toen hij daarom vroeg. Over de tweede voorwaarde wordt in de verklaring verwezen naar een schrijven waaruit de verschillende zienswijzen zouden blijken, maar dit stuk is niet aan de commissie overgelegd. Klager heeft ter zitting toegelicht dat het gaat om een verschil van inzicht over de vraag of de patiënte in de laatste dagen van haar leven is teruggekomen op het besluit om geen medische behandeling meer te laten uitvoeren en dat klager, na overleg met de partner, zijn verklaring conform zijn wens heeft aangepast. De commissie heeft echter geen kennis kunnen nemen van het achterliggende stuk of een andere onderbouwing waaruit dit blijkt. Naar het oordeel van de commissie staat derhalve evenmin vast, dat voldaan is aan de tweede voorwaarde die de partner aan de doorbreking van het beroepsgeheim heeft gesteld.

Het voorgaande brengt mee dat de commissie, anders dan klager, van oordeel is dat uit de verklaring van de partner van 18 oktober 2017 niet onomstotelijk is gebleken dat hij toestemming heeft verleend tot doorbreking van het beroepsgeheim van de artsen. Evenmin is gebleken dat deze toestemming op een later moment is verleend.
Voorts is deze toestemming niet aan de orde geweest tijdens het nazorggesprek op 17 mei 2018, hetgeen de commissie overigens in een nazorggesprek begrijpelijk acht. De commissie stelt evenwel vast dat klager ook nadien geen pogingen heeft ondernomen om expliciete toestemming van de partner te verkrijgen tot inzage in het medisch dossier. Klager stelt dat hij dacht dat deze toestemming reeds was verleend, maar nu het ziekenhuis onder meer in de brieven van 1 en 29 novemer 2017 heeft aangegeven dat op basis van de mailwisseling onduidelijk was of deze toestemming daadwerkelijk was verleend, moet het klager gaandeweg de procedure toch duidelijk zijn geworden dat dit niet vaststond. Voor het verkrijgen van antwoord op de vragen van klager is deze toestemming echter wel vereist. De commissie kan daarom niet anders beslissen dan dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de partner ermee heeft ingestemd dat het beroepsgeheim van de artsen wordt doorbroken, teneinde de antwoorden aan klager te verstrekken. Naar het oordeel van de commissie is de weigering van het ziekenhuis om deze informatie te verstrekken daarom niet aan te merken als onzorgvuldig handelen tegenover klager. Evenmin is gebleken dat vanuit het ziekenhuis op andere wijze onzorgvuldig tegenover klager is gehandeld.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie verklaart de klacht van klager ongegrond en wijst het door klager gevorderde af.

Aldus beslist op 4 oktober 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.