Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: Ontvankelijkheid
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: voorbeslissing
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
188788
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Klager is van mening dat de zorgverlening aan de moeder van klager ondermaats was. Zo zou het zorgplan niet zijn nageleefd en de communicatie zou eveneens onvoldoende zijn. De moeder van klager is overleden. De commissie dient ambtshalve te beoordelen of klager ontvankelijk is. De commissie gaat ten aanzien van de nalatenschap in op het verschil tussen het instellen van een rechtsvordering bij de overheidsrechter en het aanhangig maken van een geschil bij de Geschillencommissie. De executeur van de nalatenschap, wie de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt, heeft laten weten zich niet met het geschil in te willen laten. Klager wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard, zolang de executeur de vordering niet overneemt of klager daartoe machtigt. Voor zover de klacht ziet op affectieschade, wordt klager wel ontvankelijk verklaard.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de klager), nabestaande van [naam], (hierna te noemen: cliënt)gemachtigde: [naam], (partner van klager)
en
Noord Nederlandse Coöperatie van Zorgorganisatie U.A., gevestigd te Hoogeveen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of de klager in zijn klacht ontvankelijk is.
De Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2023.
Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.
Onderwerp van het geschil
De klacht van de klager ziet op de kwaliteit van zorgverlening aan de cliënt, moeder van de klager.
Standpunt van de klager
Voor het standpunt van de klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.
De kwaliteit van zorgverlening aan de cliënt (moeder van klager) was ondermaats. Het zorgplan werd niet nageleefd en de communicatie was onvoldoende. De cliënt is op 14 oktober 2021 thuis overleden. De klager moest diezelfde dag nog het voormalige zorgappartement van de cliënt bij de zorgaanbieder leeghalen. De klager heeft door het handelen van de zorgaanbieder onnodig vele kosten gemaakt en wenst daarom een vergoeding van € 8.245,–.
Beoordeling van de ontvankelijkheid
De commissie dient eerst ambtshalve te beoordelen of de klager in zijn klachten kan worden ontvangen. De commissie overweegt daartoe als volgt.
Allereerst concludeert de commissie uit het dossier dat [naam partner klager], de vertegenwoordiger tevens partner van de klager, is gemachtigd om namens hem de geschillenprocedure te voeren.
De machtiging hiertoe heeft de commissie aangetroffen in het dossier. In het dossier bevindt zich voorts een vragenformulier waarop wordt vermeld dat [naam partner klager] voornoemd wordt gemachtigd om het geschil namens de cliënt te voeren. Dit vragenformulier is evenwel ingediend ná het overlijden van de cliënt. Niet is gebleken dat de cliënt [naam partner klager] vóór haar overlijden reeds heeft gemachtigd om namens haar een klacht bij de commissie in te dienen.
Wettelijk kader
Ten aanzien van de vorderingen van de klager merkt de commissie het volgende op. In zijn algemeenheid kan een klager als nabestaande bij de rechter een vordering indienen voor zichzelf, bijvoorbeeld smartengeld (affectieschade), maar ook namens de overleden persoon, bijvoorbeeld zorgkosten. Deze laatste soort kosten komen ten laste van de nalatenschap.
In beginsel geschiedt het beheer van een gemeenschappelijk goed (zoals een nalatenschap) door de deelgenoten op grond van artikel 3:170 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) gezamenlijk, tenzij in een regeling iets anders is afgesproken. De vraag ligt voor wat moet worden verstaan onder “beheer”. De commissie verwijst hiervoor naar het zogenaamde Cento-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2000:AA7043, r.o. 3.3), waaruit volgt dat het instellen van rechtsvorderingen onder het beheer van de gemeenschap valt. Het indienen van een vordering tot schadevergoeding bij de commissie valt onder de reikwijdte van artikel 3:170 lid 2 BW. Dit houdt in dat een vordering tot schadevergoeding in beginsel moet worden ingediend door alle deelgenoten tezamen.
Wel kent artikel 3:171 BW een uitzondering op de bovenstaande hoofdregel: iedere deelgenoot is bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Een regeling die het beheer toekent aan een of meer der deelgenoten, sluit, tenzij zij anders bepaalt, deze bevoegdheid voor de anderen uit. Deze uitzonderingsregel betekent dat iedere erfgenaam in beginsel in rechte een vordering kan instellen, tenzij uit de verklaring van erfrecht of anderszins blijkt dat andere afspraken zijn gemaakt.
De bovenstaande rechtsregel van artikel 3:171 BW is naar het oordeel van de commissie niet van toepassing in een geschillenprocedure als de onderhavige. De grondslag van een geschillenprocedure is namelijk de vaststellingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:900 BW. Deze vaststellingsovereenkomst houdt in dat partijen zijn overeengekomen zich aan het bindend advies van de commissie te onderwerpen. Onder verwijzing naar artikel 4 van het Reglement stelt de commissie vast dat de bevoegdheid van de commissie daarop is gebaseerd. Een dergelijke vaststellingsovereenkomst heeft in beginsel betrekking op één klager, tenzij de deelgenoten overeenkomen dat een deelgenoot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst namens de nalatenschap als beheershandeling mag verrichten. De commissie heeft, behoudens het navolgende, op basis van de wet geen reden om aan te nemen dat de onderhavige vaststellingsovereenkomst de gehele nalatenschap kan binden.
Om vast te kunnen stellen wie de erfgenamen zijn en of een regeling ten aanzien van het beheer van de boedel is getroffen, dienen klagers die een vordering namens de nalatenschap indienen bij de commissie altijd een verklaring van erfrecht aan te leveren. Blijkt daaruit dat er meerdere erfgenamen zijn, dan dient de klager daarnaast ook een toestemmingsverklaring van alle overige erfgenamen aan te leveren waaruit volgt dat de klager toestemming wordt verleend om de vordering ten behoeve van de gemeenschap in te dienen.
Het onderhavige geschil
Met inachtneming van het bovenstaande oordeelt de commissie in het onderhavige geschil als volgt.
Een deel van de vordering van de klager raakt zuiver de klager zelf, een ander deel is ingediend namens de cliënt en daarmee namens de nalatenschap. Dit laatste heeft betrekking op de vordering van de klager voor zover die ziet op de kosten voor het leeghalen van het zorgappartement van de cliënt na haar overlijden. Deze kosten komen voor rekening van de nalatenschap en vallen daarmee in de boedel.
In het onderhavige geschil is sprake van een bijzondere regeling ten aanzien van het beheer van de boedel. Uit de stukken is de commissie namelijk gebleken dat ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap een executeur is aangesteld. Blijkens de overgelegde verklaring van executele vertegenwoordigt deze executeur de erfgenamen als rechtsopvolgers van de overledene, in en buiten rechte. De erfgenamen kunnen niet zonder medewerking van de executeur of machtiging van de kantonrechter over de goederen van de nalatenschap of hun aandeel daarin beschikken, voordat het beheer van de executeur is geëindigd.
De klager heeft de commissie desverzocht bericht dat de aangestelde executeur zich niet met het onderhavige geschil in wil laten. Gezien de hierboven beschreven exclusieve bevoegdheid van de executeur leidt dit ertoe dat de klager in zijn vordering die ziet op de kosten van het leeghalen van het zorgappartement niet-ontvankelijk is zolang de executeur het geschil niet overneemt of de klager machtigt voor het voeren van de geschillenprocedure. Indien de klager het niet eens is met de ziens- en werkwijze van de executeur, dan staat het hem vrij hierover een oordeel te vragen van de kantonrechter. De commissie is niet bevoegd hierover uitspraak te doen.
Voor zover de vordering van de klager ziet op de kosten voor het leeghalen van het zorgappartement, is de klager naar het oordeel van de commissie derhalve niet-ontvankelijk zolang de executeur de vordering niet overneemt of de klager daartoe machtigt, omdat de kosten voor het leeghalen van het zorgappartement in de boedel vallen.
Daarnaast ziet de schadevordering van de klager op gemaakte kosten en gederfd inkomen, bijvoorbeeld ten aanzien van opvang van de kinderen. Naar het oordeel van de commissie is de klager in deze onderdelen niet-ontvankelijk, omdat de hoedanigheid van de klager als nabestaande van de cliënt hierin geen rol speelt en deze kosten niet zien op de zorgverleningsrelatie tussen cliënt en zorgaanbieder.
Voor wat betreft het immateriële onderdeel van de schadevordering (de vordering van € 1500,– vanwege de stress en onrust die de klager heeft ervaren) is de klager naar het oordeel van de commissie wel ontvankelijk, aangezien dit ziet op kosten van de klager zelf in de hoedanigheid van nabestaande van de cliënt. De klager en de zorgaanbieder zullen via het secretariaat van de commissie op de hoogte worden gebracht op welke termijn en wijze de inhoudelijke afhandeling van de klacht door de commissie zal plaatsvinden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klager niet-ontvankelijk in zijn vordering ten aanzien van de kosten voor het leeghalen van het zorgappartement van de cliënt;
– verklaart de klager voor wat betreft het immateriële onderdeel van de schadevordering ontvankelijk;
– verklaart de klager voor de overige onderdelen van de schadevordering niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs en de heer mr. S. Sierksma, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 20 maart 2023.