Klager is op tijd met het indienen van zijn klacht bij de commissie, omdat eind 2018 nog over de klacht is gecorrespondeerd

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: ontvankelijkverklaring   Uitkomst: ontvankelijk   Referentiecode: 7263/19708

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De klager klaagt over het gebrek aan informatie over het risico van complicaties bij het uitvoeren van een Sachse ingreep en over de complicaties die zijn ontstaan na deze medische ingreep. De zorgaanbieder vindt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht. De klager zou zijn klacht niet binnen de termijn van 12 maanden na afhandeling van de klacht, bij de commissie aanhangig hebben gemaakt. De commissie beslist dat de klager wel ontvankelijk is in zijn klacht. De laatste correspondentie over de medische behandeling was een brief van MediRisk van 20 december 2018. De klager heeft zijn klacht op 21 augustus 2019 ingediend bij de commissie. Hij is dan ook binnen de termijn met het indienen van zijn klacht. De commissie zal verder beslissen over de klacht.

Volledige uitspraak

In het geschil:
[Naam klager], wonende te [woonplaats]

en

Stichting VieCuri Medisch Centrum voor Noord Limburg, gevestigd te Venlo
(hierna te noemen: de zorgaanbieder)

Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of klager in zijn klachten ontvankelijk is.

De Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. De behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2020. Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het gebrek aan informatie over het risico van complicaties bij het uitvoeren van een Sachse ingreep en de complicaties die zijn ontstaan na deze medische ingreep onder andere als gevolg van het afgebroken achtergebleven Sachsemesje in de blaashals.

Standpunt van de klager
Voor het standpunt van de klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Na onderzoek in de Andros Mannenkliniek op 8 januari 2013 is klager doorverwezen naar het ziekenhuis in verband met lichte klachten waaronder frequent nachtelijk moeten plassen en licht nadruppelen.

Na controle op 29 januari 2013 en op 26 februari 2013 werd door de arts besloten om een Sachse procedure uit te voeren met aansluitend een blaashals resectie. Deze operatie is in het ziekenhuis uitgevoerd op 26 maart 2013. Tijdens het inbrengen van een katheter is er een bloeding ontstaan in de blaas of in de blaashals en is klager overvuld geraakt door spoelvloeistof. Hierna is er weer intra-urethraal gekeken en bleek er een afgebroken Sachse mesje bij de blaashals te zitten. Na deze operatie was klager volledig incontinent.

Klager heeft diverse vervolgoperaties gehad, maar uiteindelijk is bij de laatste operatie zijn urinebuis definitief afgesloten en zal hij de rest van zijn leven gebruik moeten maken van een buikkatheter. Als hij destijds was geïnformeerd over het risico op deze complicaties dan had hij niet ingestemd met het uitvoeren van de operatie op 26 maart 2013.

Klager stelt het ziekenhuis aansprakelijk voor zijn geleden schade en heeft daarom een schriftelijke klacht ingediend en het hele dossier opgevraagd.
Na ontvangst van het dossier bleek dat het dossier onvolledig was en diverse fouten bevatte.
Klager heeft een advocaat en een medisch deskundige in de arm genomen om zijn geleden schade gecompenseerd te krijgen. Helaas is de verzekeraar MediRisk van het ziekenhuis alleen maar bezig geweest met het vertragen en het veroorzaken van verwarring bij dit proces.
Ook heeft klager geprobeerd om met de behandelend arts in contact te komen om diverse vragen beantwoord te krijgen. Deze arts is onvindbaar.

Klager stelt dat er zeer onzorgvuldig is gehandeld tijdens deze operatie:
1. Niemand kan aantonen dat het mesje vooraf gecontroleerd is;
2. Er is niet gecontroleerd of het mesje direct na de Sachse procedure nog intact en compleet was;
3. Er is met een ondeugdelijk mesje geopereerd;
4. Het formulier Veilig Traject Controle is niet volledig ingevuld waarmee bestaande en verplichte veiligheidsprocedures niet opgevolgd zijn in het ziekenhuis;
5. Er wordt in het operatieverslag gesproken van een bloeding ter plaatse van veneuze plexus blaashals terwijl op het overplaatsingsformulier IC wordt gesproken over een blaas perforatie. Daardoor krijgt hij sterk de indruk dat er sprake is geweest van een gebrekkige communicatie in het ziekenhuis;
6. Incontinentie wordt in de wetenschappelijke literatuur niet beschreven als complicatie na een Sachse procedure. Dit betekent dat het afbreken van het operatiemesje ofwel direct dan wel indirect heeft geleid tot het ontstaan van de urine-incontinentie.

Klager stelt het ziekenhuis aansprakelijk voor zijn geleden financiële en emotionele schade ter hoogte van een bedrag van € 14.935,–.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Het ziekenhuis stelt zich op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht. Klager heeft niet binnen 12 maanden na de datum waarop hij zijn klacht bij het ziekenhuis heeft ingediend, zijn klacht bij de commissie aanhangig gemaakt. Conform art. 6 lid 1 sub b van het Reglement van de commissie dient de commissie de cliënt in dat geval niet-ontvankelijk te verklaren.

Klager heeft zijn klachten voor het eerst kenbaar gemaakt bij het ziekenhuis op 27 maart 2013. Op 4 april 2013 heeft hij zijn klachten gemeld aan de klachtenfunctionaris. Op 4 juni 2013 en op 12 juni 2013 heeft de klachtenfunctionaris telefonisch met klager zijn klachten besproken. Vervolgens heeft klager nogmaals op 13 juni 2013 zijn klachten voorgelegd. Op 17 december 2014 heeft zijn gemachtigde het ziekenhuis aansprakelijk gesteld en heeft het ziekenhuis de aansprakelijkheidsstelling ter behandeling overgedragen aan haar verzekeraar MediRisk. Deze heeft op 23 februari 2015 de eis van klager afgewezen. Klager heeft op 21 augustus 2019 zijn klachten ingediend bij de commissie waardoor hij zijn geschil niet binnen 12 maanden na de datum waarop hij zijn klachten voor het eerst bij het ziekenhuis indiende, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt.

Beoordeling van het geschil voor zover dit zich richt op het ontvankelijkheidsvraagstuk
De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie dient zich uit te spreken over de ontvankelijkheid van klager in zijn klachten tegen het ziekenhuis.

Volgens art. 6 lid 1 onder b van Reglement Geschillencommissie Ziekenhuizen (hierna: het reglement) verklaart de commissie op verzoek van het ziekenhuis – gedaan bij eerste gelegenheid – klager in zijn klacht niet-ontvankelijk indien hij zijn klacht niet binnen 12 maanden na afhandeling van de klacht door het ziekenhuis bij de commissie aanhangig heeft gemaakt.

Klager heeft zijn klachten voor het eerst op 27 maart 2013 aan het ziekenhuis kenbaar gemaakt. Daarop is door het ziekenhuis bij monde van de klachtenfunctionaris op 4 juni en 12 juni 2013 gereageerd. Vervolgens heeft de gemachtigde van klager het ziekenhuis op 17 december 2014 aansprakelijk gesteld voor de schade die klager stelt te hebben geleden als gevolg van de complicaties die na de medische ingreep op 26 maart 2013 zijn ontstaan.
De schadeverzekeraar MediRisk heeft bij brief van 23 februari 2015 de schadeclaim afgewezen.

De commissie overweegt dat de 12 maanden termijn waarbinnen de klacht aan de commissie dient te worden voorgelegd begint te lopen op het moment dat de klacht door het ziekenhuis is afgehandeld.

De commissie stelt vast dat tussen MediRisk en de gemachtigde van cliënt na 23 februari 2015 een omvangrijk schriftelijk dispuut is ontstaan met inschakeling van medische expertise over en weer. De commissie verwijst hiervoor naar de expertise van 9 juni 2015, correspondentie van 8 juli 2015, 25 februari 2016, expertise van 29 april 2016, correspondentie van 2 mei 2016, 25 september 2017, 14 november 2017, 5 april 2018 en 27 augustus 2018. De reeks wordt afgesloten met een brief van MediRisk van 20 december 2018.

Gezien deze (medisch) inhoudelijke correspondentie over de medische behandeling van klager na 23 februari 2015 is de commissie van oordeel dat niet in redelijkheid kan worden volgehouden dat de klachtbehandeling op 23 februari 2015 was afgerond. Indien de zorgverlener meende dat de klacht op 23 februari 2015 was afgehandeld, had hij MediRisk moeten opdragen verdere correspondentie te staken en zelf een formeel standpunt naar klager moeten innemen.

De commissie zal op grond van artikel 6 lid 2 van het reglement Geschillencommissie Ziekenhuizen het geschil in behandeling nemen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
Klager wordt in zijn klachten ontvankelijk verklaard.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw prof. dr. G.G. Kenter, de heer ir. H.J.A.M. Bodelier, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 14 mei 2020.