Klachten over zorgverlening tegen de zorgaanbieder worden niet opnieuw behandeld

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: werkterrein commissie    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring   Uitkomst: niet-ontvankelijk   Referentiecode: 81280/105250

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Volgens de klaagster is de cliënte (haar tante) niet goed verzorgd en hebben er meerdere mishandelingen en calamiteiten plaats gevonden tussen 2013 en 2021. Daarnaast zouden er, na het overlijden van de cliënte, eigendommen zijn verdwenen. De klaagster eist schadevergoeding. Volgens de zorgaanbieder veroorzaakt de klaagster veel overlast ten opzichte van de zorgverleners en de cliënte zelf en is het niet aan de klaagster om dit op te brengen omdat de cliënte daarvoor een aangewezen mentor had. Verder is een deel van de klachten al eerder voorgelegd aan de commissie en kunnen deze niet opnieuw behandeld worden. De commissie oordeelt dat de klachten tot en met 2015 niet opnieuw kunnen worden beoordeeld. De klachten van 2016 tot en met het overlijden van de cliënte kunnen niet door de klaagster worden ingediend omdat dit alleen gedaan kan worden door de mentor van de cliënte. De klachten over de periode na het overlijden kunnen niet worden behandeld omdat de zorgaanbieder geen zorgrelatie heeft met klaagster en omdat de klaagster niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op de eigendommen van de cliënte. Daarom zijn de klachten niet inhoudelijk behandeld.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen

[Klaagster], wonende te [woonplaats], nabestaande van [naam] (hierna te noemen: de cliënte)

en

Stichting BrabantZorg, gevestigd te Oss
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen.

De Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2021 te Den Haag.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van zorg voor de tante van klaagster (de cliënte) gedurende haar verblijf in een instelling van de zorgaanbieder.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Klaagster is ontevreden over de zorg die de zorgaanbieder heeft verleend aan haar tante, de cliënte. De klachten betreffen de periode van 2013 tot en met heden. De cliënte is op 2 januari 2021 overleden.
Klaagster stelt dat de cliënte vanaf 2013 het slachtoffer is geworden van mishandelingen en calamiteiten door (medewerkers van) de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft nagelaten om de mishandelingen en calamiteiten te melden. De door klaagster geuite klachten zijn verdraaid door het bestuur van de zorgaanbieder waardoor de eerder ingediende klachten ongegrond verklaard konden worden. Vanwege nieuwe feiten en ontwikkelingen wil klaagster haar klachten (opnieuw) indienen.
Klaagster stelt dat de cliënte tot haar dood niet goed is verzorgd en het slachtoffer is geworden van ontspoorde zorg. De cliënte heeft noodzakelijke medische zorg moeten ontberen. Daarbij heeft zij blijvend letsel opgelopen. Door de zorgaanbieder zijn eigendommen van de cliënte na haar overlijden ontvreemd.

Klaagster verlangt een vergoeding van € 25.000,– voor de door haar geleden schade die bestaat uit advocaatkosten, reiskosten, griffiegelden en de kosten van obductie.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënte was sinds 3 mei 2013 opgenomen in een instelling van de zorgaanbieder. Door klaagster zijn sinds dat moment 43 procedures tegen de zorgaanbieder aangespannen. Bij beschikking van de rechtbank van 13 augustus 2015 is een bewindvoerderskantoor tot bewindvoerder over de cliënte benoemd en bij beschikking van de rechtbank van 20 april 2016 tevens tot mentor. In die beschikking heeft de rechtbank overwogen: “[naam klaagster] beschikt over onvoldoende realiteitszin en redeneert onvoldoende consistent om als bewindvoerder en mentor te kunnen optreden”.
Vanaf 3 maart 2016 heeft klaagster de cliënte niet meer bezocht. De zorgaanbieder heeft zich genoodzaakt gezien om klaagster een (tijdelijk) contactverbod op te leggen vanwege de overlast die zij zowel voor de zorgverleners als voor de cliënte veroorzaakte.

De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klachten omdat:
– de geschillencommissie al een uitspraak heeft gedaan over een deel van die klachten en die klachten niet nogmaals kunnen worden voorgelegd;
– voor de periode vanaf het mentorschap slechts de mentor/bewindvoerder bevoegd was om de belangen van de cliënte te behartigen en het indienen van eventuele klachten over de verzorging aan hem was voorbehouden;
– klaagster de klachten betreffende de periode na het overlijden van de cliënte niet eerst aan het bestuur van de zorgaanbieder heeft voorgelegd, maar slechts aan de klachtenfunctionaris heeft gemeld.

Beoordeling van het geschil
Alvorens de commissie zich inhoudelijk kan buigen over de klachten van klaagster dient zij zich uit te spreken over de vraag of klaagster ontvangen kan worden in de door haar ingediende klachten.

De commissie heeft het volgende overwogen.

De cliënte heeft vanaf 3 mei 2013 in een instelling van de zorgaanbieder verbleven. Op 2 januari 2021 is de cliënte overleden. Uit de stukken blijkt dat klaagster vanaf 2013 klachten heeft geuit over de aan haar tante, de cliënte, verleende zorg in de instelling van de zorgaanbieder.

Bij bindend advies van 15 oktober 2015 heeft de commissie zich uitgesproken over de door klaagster tot dat moment ingediende klachten zodat klaagster niet kan worden ontvangen in de klachten die betrekking hebben op de periode van 3 mei 2013 tot 15 oktober 2015; die klachten zijn immers al beoordeeld.

In 2017 heeft klaagster zich wederom tot de commissie gewend stellende dat zij beschikte over nieuw bewijsmateriaal en informatie. De secretaris van de geschillencommissie heeft klaagster bij brief van 19 april 2017 en vervolgens uitvoeriger bij brief van 28 april 2017 te kennen gegeven dat haar klachten niet zouden worden behandeld aangezien de geschillencommissie hierover al uitspraak had gedaan. Klaagster kan dan ook evenmin worden ontvangen in de klachten betrekking hebbend op de periode van 15 oktober 2015 tot 28 april 2017.
Daar komt bij dat bij beschikking van de rechtbank van 13 augustus 2015 een bewindvoerderskantoor is benoemd tot bewindvoerder en bij beschikking van de rechtbank van 20 april 2016 hetzelfde bewindvoerderskantoor is benoemd tot mentor over de cliënte. Vanaf laatstgenoemde datum tot aan de datum van overlijden van de cliënte op 2 januari 2021 was het aan de mentor voorbehouden om de belangen van de cliënte te behartigen en eventuele klachten in te dienen. Slechts met toestemming van de mentor was klaagster daartoe gerechtigd, welke toestemming kennelijk niet is verleend.

De commissie acht klaagster evenmin ontvankelijk in de klachten betrekking hebbend op de periode na het overlijden van de cliënte op 2 januari 2021. Niet omdat klaagster die klachten niet bij de zorgaanbieder gemeld zou hebben – een melding aan de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder geldt immers als een melding aan de zorgaanbieder – maar omdat de commissie van oordeel is dat er geen (zorg)relatie bestaat tussen de zorgaanbieder en klaagster. De klachten zien voorts op de vermeende ontvreemding van eigendommen van de cliënte door de zorgaanbieder. Nu klaagster niet heeft aangetoond aandeel te hebben in de nalatenschap van de cliënte zal zij ook om die reden niet ontvankelijk worden verklaard in haar klacht.

Resumerend acht de commissie klaagster niet ontvankelijk in de klachten betrekking hebbend op de aan de cliënte verleende zorg over de periode van 3 mei 2013 tot en met 2 januari 2021 aangezien die klachten ofwel al behandeld zijn ofwel het aan de mentor was voorbehouden om klachten in te dienen.
Voor zover de klachten betrekking hebben op de periode na 2 januari 2021 acht de commissie klaagster niet ontvankelijk aangezien die klachten zien op het vermeend verduisteren van eigendommen van de cliënte maar het niet duidelijk is wie de erfgenamen zijn in de nalatenschap van de cliënte.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klachten.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs en de heer mr. S. Sierksma, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 30 augustus 2021.