Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: voorwaarden
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
122419
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het ziekenhuis geeft aan dat sinds de klacht beantwoording op 18 februari 2016 zijn inmiddels meer dan drie jaar verstreken tot het moment waarop de klacht bij de commissie aanhangig is gemaakt. Dat is meer dan de termijn van 12 maanden volgens het reglement van de commissie, zodat de klacht niet behandeld kan worden. Cliënt is gevraagd te reageren op dit standpunt van het ziekenhuis, maar heeft dat niet gedaan. De commissie komt tot het oordeel dat de klacht inderdaad te laat bij haar is ingediend, zodat de klacht niet behandeld kan worden.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [plaats], en Academisch Medisch Centrum, gevestigd te Amsterdam, (hierna te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 17 mei 2019 te Eindhoven. Klaagster en het ziekenhuis zijn niet voor de zitting opgeroepen, omdat de commissie op grond van de stukken eerst dient vast te stellen of klager ontvankelijk is in zijn klacht, gelet op de bezwaren van het ziekenhuis.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de behandeling van het linkeroog van de dochter van klaagster in de periode van 11 juni 2009 tot en met juli 2015.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar het vragenformulier en de bijlagen van 12 januari 2019.
De cliënte is in de gelegenheid gesteld om op het beroep op niet-ontvankelijkheid door het ziekenhuis te reageren. Zij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van de ziekenhuis verwijst de commissie naar het verweer van het ziekenhuis van 5 april 2019.
De zorginstelling beroept zich op artikel 6, eerste lid, onder a, van het Reglement van de Geschillencommissie Ziekenhuis (hierna: het reglement) en verzoekt de commissie op grond van overschrijding van de termijn klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht.
Klaagster heeft bij e-mail van 19 oktober 2015 een claim ingediend bij het ziekenhuis. Bij brief van 18 februari 2016 heeft het ziekenhuis een afwijzend standpunt ingenomen op die claim. Hierna heeft het ziekenhuis lange tijd niet meer van klaagster vernomen.
Begin januari 2019 heeft klaagster weer contact opgenomen met de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Tijdens dit gesprek gaf klaagster aan dat zij het niet eens was met de inhoud van de brief van 18 februari 2016. Nadat het ziekenhuis de brief nogmaals op verzoek aan klaagster heeft toegestuurd, heeft klaagster kennelijk besloten de klacht bij de commissie in te dienen.
Sinds de afwijzingsbrief van 18 februari 2016 zijn inmiddels meer dan drie jaar verstreken tot het moment waarop de klacht bij de commissie aanhangig is gemaakt. Daarmee is de in artikel 6, eerste lid, onder a, van het reglement genoemde termijn van twaalf maanden ruimschoots verstreken. Klaagster is dan ook niet-ontvankelijk. Dat sprake is van een uitzonderingssituatie omdat klaagster van deze vertraging redelijkerwijs geen verwijt treft, is gesteld noch gebleken.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke bespreking van de klacht van klaagster zal de commissie eerst beslissen op het beroep van het ziekenhuis op niet-ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder a, van het reglement verklaart de commissie op verzoek van het ziekenhuis – gedaan bij eerste gelegenheid – klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht indien zij haar geschil niet binnen 12 maanden na afhandeling van de klacht door het ziekenhuis bij de commissie aanhangig heeft gemaakt.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a, van het reglement, kan ingevolge lid 2 van datzelfde artikel de commissie besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, indien klaagster ter zake van de niet naleving van de voorwaarden naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs geen verwijt treft.
Het ziekenhuis heeft bij brief van 18 februari 2016 op de e-mail van klaagster van 19 oktober 2015 gereageerd en daarmee de klacht afgehandeld. Klaagster had, wanneer zij het niet eens was met de afhandeling van haar klacht door het ziekenhuis, uiterlijk op 19 februari 2017 haar klacht bij de commissie aanhangig moeten maken. Klaagster heeft echter eerst op 12 januari 2019 geklaagd, ruim buiten de in artikel 6, eerste lid, onder a, van het reglement genoemde termijn. Zij dient dan ook
niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar klacht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.
Aldus beslist op 17 mei 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer prof. dr. A.A.B. Lycklama à Nijeholt en de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. L. Kramer, secretaris.