Commissie: Publieke Gezondheid
Categorie: werkterrein commissie
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: onbevoegd
Referentiecode:
123758
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De zorgaanbieder heeft geweigerd te voldoen aan het verzoek van 1) de gemeente Heerlen om klager in het kader van een aanvraag ter verkrijging van een Wmo- voorziening te keuren en de gemeente daarover te adviseren; en 2) klager zelf om een dergelijke keuring uit te voeren. De eerste klacht kan de commissie niet behandelen omdat dit WMO-zorg betreft. De tweede klacht kan niet worden behandeld, omdat de commissie niet bevoegd is om te beoordelen of de zorgaanbieder op goede gronden geweigerd heeft aan het verzoek van klager te voldoen.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klager], wonende te [plaats], en GGD Zuid-Limburg, gevestigd te Heerlen, (verder te noemen: de zorgaanbieder), gemachtigde: [naam], advocaat te [plaats].
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Publieke Gezondheid (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
Klager heeft op 22/29 maart 2019 door middel van het vragenformulier “Geschillencommissie Publieke Gezondheid” met bijlagen bij de commissie een klacht ingediend tegen de zorgaanbieder.
Bij brief van zijn gemachtigde van 12 juni 2019 heeft de zorgaanbieder verweer gevoerd tegen die klacht en onder meer gesteld dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Klager heeft op het verweer over zijn niet-ontvankelijkheid op 25 juni 2019, en 1 en 8 juli 2019 schriftelijk gereageerd.
Bij brief van 15 juli 2019 heeft de commissie partijen meegedeeld dat zij tijdens de zitting van 26 juli 2019 zal beoordelen of de klacht van klager inhoudelijk kan worden behandeld en dat partijen voor die zitting niet worden uitgenodigd.
De behandeling van het geschil over de ontvankelijkheid heeft buiten aanwezigheid van partijen plaatsgevonden op de zitting van de commissie van 26 juli 2019 te Eindhoven.
Beoordeling van het geschil
Klager beklaagt zich over de wijze waarop hij door de zorgaanbieder is bejegend in die zin dat zijn klachten door de zorgaanbieder niet worden afgehandeld, correspondentie, medische keuringen en gesprekken door de zorgaanbieder worden geweigerd en dat klager van de zorgaanbieder niet tuchtrechtelijk mag klagen anders wordt hij geweigerd.
Omdat op de zitting van 26 juli 2019 alleen het ontvankelijkheidsverweer van de zorgaanbieder aan de orde is en voor de beoordeling daarvan de inhoudelijke standpunten van partijen niet van belang zijn, zal de commissie die standpunten nu niet weergeven, maar daarvoor – om het kort te houden – verwijzen naar de door partijen overgelegde stukken. Op grond van die stukken heeft de commissie het volgende overwogen.
Wat betreft het niet-ontvankelijkheidsverweer neemt de zorgaanbieder het volgende standpunt in. Klager is geen cliënt van de zorgaanbieder. Er bestaat tussen partijen geen behandelovereenkomst (of welke overeenkomst dan ook). Klager heeft in 2018/2019 om een particuliere keuring verzocht. De zorgaanbieder accepteert geen particuliere opdrachten. De in 2017 door de gemeente en in 2018/2019 door klager verzochte keuring betrof telkens een keuring in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Reeds in 2013 heeft de zorgaanbieder besloten geen keuringen van klager meer te accepteren. De zorgaanbieder heeft klager anderhalf jaar geleden, namelijk bij brief van zijn gemachtigde van 6 oktober 2017 meegedeeld ervan af te zien klager medisch te beoordelen en niet meer met klager hierover in debat te gaan. Klager heeft destijds nagelaten te klagen, waardoor hij zijn rechten heeft verwerkt. Klager heeft het niet-ontvankelijkheidsverweer gemotiveerd betwist.
Voordat de commissie toekomt aan de beoordeling en beantwoording van de vraag of klager al dan niet ontvankelijk is in zijn klacht, dient zij eerst (ambtshalve) te beoordelen of zij qua onderwerp van de klacht bevoegd is het geschil tussen partijen te beslechten.
Uit de stukken die de klager heeft overgelegd, leidt de commissie af dat het zwaartepunt van zijn klacht is gelegen in het feit dat de zorgaanbieder heeft geweigerd te voldoen aan het verzoek van:
1. de gemeente Heerlen om klager in het kader van een aanvraag ter verkrijging van een Wmo-
voorziening te keuren en de gemeente daarover te adviseren;
2. klager zelf om een dergelijke keuring uit te voeren.
De commissie ontleent haar bestaan en haar bevoegdheid om over geschillen in de zorg te oordelen primair aan het bepaalde bij en krachtens de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Aan de hand van deze bepalingen zal de commissie de hiervoor genoemde bevoegdheid toetsen.
Ad 1.
Artikel 1, vierde lid, van de Wkkgz bepaalt: “Op zorg voor zover deze betreft handelingen ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een cliënt, verricht in opdracht van een ander dan die cliënt in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen, de toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden, zijn artikel 10, eerste en tweede lid, en hoofdstuk 3 niet van toepassing.” Hoofdstuk 3 van de Wkkgz handelt over de klachten- en geschillenregeling, waarin onder meer aan de commissie de beslechting van geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een client in het kader van de zorgverlening is toebedeeld.
Naar het oordeel van de commissie is de keuring, die door de gemeente Heerlen is verzocht, aan te merken als zorg die een handeling betreft ter beoordeling van de gezondheidstoestand van klager in verband met de vaststelling van aanspraken dan wel de toelating tot een voorziening als bedoeld in dat artikellid. Voor dergelijke zorg is de klachten- en geschillenregeling uitgesloten. Dit betekent dat de commissie reeds daarom niet bevoegd is om het geschil dat tussen partijen hierover is ontstaan, te beslechten.
Ad 2.
Artikel 19 van de Wkkgz bepaalt dat de geschilleninstantie – in dit geval de commissie – tot taak heeft geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening te beslechten.
De commissie leidt uit deze bepaling af dat er voor een beoordeling door de geschilleninstantie pas plaats is nadat er op enigerlei wijze zorg is verleend en daarover in beginsel eerst intern is geklaagd. In de Parlementaire Geschiedenis, die aan de totstandkoming van de Wkkgz vooraf ging, zijn geen indicaties te vinden die wijzen op een andere bedoeling van de wetgever.
In de onderhavige aangelegenheid is komen vast te staan dat de zorgaanbieder (ook in de toekomst) niet voornemens is enige vorm van zorg aan klager te verlenen. De commissie acht zich op grond van voormelde wettelijke bepaling (en hetgeen de Memorie van Toelichting daarover zegt) niet bevoegd om te oordelen over de vraag of de zorgaanbieder zulks terecht en op goede gronden heeft gedaan. Dit betekent dat de commissie ook op grond van het bepaalde in artikel 19 Wkkgz niet bevoegd is het geschil tussen partijen te beslechten.
Ad 1. en 2.
De commissie zal zich ten aanzien van beide geschilpunten onbevoegd verklaren. Door deze onbevoegdverklaring komt de commissie niet meer toe aan de (beantwoording van de) vraag of klager al dan niet ontvankelijk is in zijn klacht.
Ten slotte
De overige klachten van klager hebben betrekking op de wijze waarop de zorgaanbieder met klager is omgegaan. Deze klachten staan in onlosmakelijk verband met de hiervoor onder ad 1. en 2. besproken geschilpunten, ten aanzien waarvan de commissie zich onbevoegd acht deze te beslechten. Deze overige klachten hebben daardoor geen zelfstandige betekenis en treffen het zelfde lot.
Beslissing
De commissie verklaart zich onbevoegd om het geschil tussen partijen te beslechten.
Aldus beslist op 26 juli 2019 door de Geschillencommissie Publieke Gezondheid, bestaande uit de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, de heer drs. Th.N.J. van Rijmenam en de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.