Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
119477
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], en Parnassia Groep B.V., gevestigd te Den Haag, (verder te noemen: de zorgaanbieder).Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 5 december 2018 te Den Haag. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Namens de zorgaanbieder zijn verschenen [naam], staffunctionaris, en [naam], jurist.
Onderwerp van het geschil
De klacht van de cliënt ziet op de nota van 8 maart 2018 waarbij het wegblijftarief aan de cliënt in rekening is gebracht.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken en in het bijzonder naar het vragenformulier van 20 augustus 2018 met bijlagen. Het standpunt van de cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
De zorgaanbieder heeft het wegblijftarief ten onrechte in rekening gebracht aan de cliënt. De cliënt was immers niet in staat ten minste 24 uur van te voren zijn afspraak van 2 februari 2018 af te zeggen en de zorgaanbieder heeft daar onvoldoende rekening mee gehouden. Er was sprake van een acuut ontregelde diabetes, mentale beperking en hoge druk door studie. De cliënt heeft hiervan bewijsstukken overgelegd.
De reactie van de zorgaanbieder, onder meer van de staffunctionaris [naam tweede staffunctionaris], op zijn klacht is onzorgvuldig geweest, want het betrof enkel een herhaling van het no show beleid.
De zorgaanbieder heeft nauwelijks empathie getoond en de cliënt voelt zich onheus bejegend.
De incassokosten zijn bovendien niet proportioneel. De nota is inmiddels opgelopen tot € 105,–, hetgeen voor de cliënt financieel niet op te brengen is.
De cliënt verlangt dat de nota en de incassokosten vervallen, hij wenst erkenning en verlangt dat [naam tweede staffunctionaris] aangesproken wordt. De cliënt verlangt verder een schadevergoeding van € 170,– vanwege de veroorzaakte stress, het geschonden vertrouwen en de aan de zaak bestede tijd.
Ter zitting heeft de cliënt nog aangevoerd dat hij bij de start van de behandeling jegens de zorgaanbieder zijn zorgen over het no show beleid al heeft aangegeven, ook gezien zijn geheugen- en concentratieproblemen. Ook had hij al eerder aangegeven moeite te hebben met de geplande tijden voor de afspraken. Hij wist weliswaar vooraf dat hij op 2 februari 2018 een tentamen had, maar wist vooraf niet van de overige omstandigheden (zoals een ontregelde diabetes en griep). Hij heeft veel moeite moeten doen om te achterhalen waar hij bij de zorgaanbieder zijn klachten over de nota moest indienen.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de brief van 30 oktober 2018 met bijlagen. Het standpunt van de zorgaanbieder luidt in hoofdzaak als volgt.
De zorgaanbieder brengt de no show regeling en het wegblijftarief voorafgaand en tijdens de behandeling onder de aandacht van de patiënten. Een dergelijke regeling is van belang voor de continuïteit van de behandeling. De cliënt heeft een hoog no show percentage. Slechts tweemaal is een nota verstuurd met het wegblijftarief.
De nota afhandeling is in handen van Famed. Indien patiënten het niet eens zijn met de nota, koppelt Famed dit terug met de stafmedewerkers van de zorgaanbieder teneinde te beoordelen of de klacht al dan niet terecht is. Indien de klacht onterecht is, krijgt de patiënt een gehandhaafde nota met de reden van afwijzing daarbij genoemd. In dat geval kan de patiënt nog bij de afdeling klantenservice een klacht indienen. De afdeling klantenservice stuurt de klacht door naar het no show team en deze toetst de klacht opnieuw. De cliënt heeft van al deze mogelijkheden gebruik gemaakt.
De zorgaanbieder merkt op dat de cliënt wisselende redenen heeft gegeven voor zijn afwezigheid op
2 februari 2018. Ook stelt de zorgaanbieder dat het tentamen eerder gepland was, en de cliënt dus eerder had kunnen weten dat hij verhinderd was.
Ter zitting heeft de zorgaanbieder aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de klacht enkel gericht is op het in rekening brengen van het wegblijftarief. De zorgaanbieder benadrukt voorts dat de achtergrond van de klacht tegen de nota wel degelijk is bekeken, zowel door het no show team als door de behandelaar.
Beoordeling van het geschil
Alvorens aan een inhoudelijke toetsing van het geschil kan worden toegekomen, zal de commissie eerst dienen te oordelen over de ontvankelijkheid van de cliënt in deze procedure.
Artikel 5 van het Reglement van de commissie bepaalt dat de commissie de cliënt in zijn geschil ambtshalve niet ontvankelijk moet verklaren indien het een geschil betreft over de niet-betaling van een factuur en daaraan geen inhoudelijke klacht ten grondslag ligt.
De commissie stelt vast dat uit de stukken blijkt dat de door de cliënt ingediende klacht betrekking heeft op een niet betaalde factuur. Gesteld noch gebleken is dat aan het geschil een inhoudelijke klacht ten grondslag ligt. Weliswaar vordert de cliënt ook schadevergoeding, maar naar het oordeel van de commissie is deze vordering zo nauw verweven met de klacht omtrent de factuur dat die vordering niet als een zelfstandige vordering kan worden beschouwd. De vordering dient dan ook het lot van de beslissing inzake de ontvankelijkheid te delen.
De commissie is op grond van het voorgaande van oordeel dat de cliënt niet-ontvankelijk is in zijn klacht. De commissie kan daarom geen oordeel uitspreken over de klacht van de cliënt.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de cliënt niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit
de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw M. Berkelouw en de heer mr. S. Sierksma, leden,
op 5 december 2018 in aanwezigheid van mevrouw mr. B.J. van Gent, secretaris.