Klacht over gooien met tuinstoel naar cliënt ongegrond

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Gehandicaptenzorg    Categorie: Klachtenbehandeling    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 181128/183159

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Klager stelt dat het gooien van een tuinstoel naar zijn zoon, de cliënt, door een zorgmedewerker heeft geleid tot een ernstige hoofdwond. Ook ontbrak er volgens klager adequate nazorg na het incident en medische expertise in de klachtencommissie bij behandeling van de klacht over het incident. Zorgaanbieder stelt dat cliënt probeerde letsel toe te brengen aan de medewerkers. Klager heeft hier een klacht over ingediend, welke ongegrond werd verklaard bij de klachtencommissie. Zorgaanbieder stelt zorg en nazorg aan cliënt te hebben geboden op een wijze die van een goed zorgverlener mocht worden verwacht. De commissie oordeelt dat niet kan worden vastgesteld of aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan met het handelen gooien door de zorgmedewerker. De commissie is niet bevoegd uitspraak te doen over de samenstelling van de klachtencommissie van de zorgaanbieder. Deze klachten verklaart de commissie ongegrond. Ten aanzien van de nazorg is de commissie van oordeel dat niet adequaat is gehandeld. Deze klacht verklaart de commissie gegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de cliënt),
vertegenwoordigd door [naam] (hierna te noemen: de klager)

en

ASVZ, gevestigd te Sliedrecht
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. De behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2022 te Utrecht. De klager is zelf ter zitting verschenen. Namens de zorgaanbieder waren [naam] (jurist) [naam] (teamleider nachtdienst) aanwezig.

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft de vraag of de zorgaanbieder juist en adequaat gehandeld heeft ten aanzien van een incident dat tot een hoofdwond bij de cliënt heeft geleid en of de klacht van de klager door de klachtencommissie in juiste samenstelling is behandeld.

Standpunt van de klager
Voor het standpunt van de klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

De klager dient de klacht in als ouder, bewindvoerder en mentor van de cliënt, zoon van de klager. De cliënt, woonachtig op een woongroep bij de zorgaanbieder, heeft autisme en kan niet voor zichzelf opkomen.

Naar aanleiding van een ernstig incident waarbij de cliënt een flinke hoofdwond heeft opgelopen doordat een zorgmedewerker een tuinstoel richting de cliënt heeft geworpen, heeft de klager een klacht ingediend over de gang van zaken bij de klachtencommissie van de zorgaanbieder. Op 6 juli 2022 heeft de klachtencommissie in haar uitspraak de klachten van de klager ongegrond verklaard. De klager heeft zijn twijfels over de overwegingen van de klachtencommissie met betrekking tot de proportionaliteit en subsidiariteit van het toegepaste geweld en het daaropvolgende oordeel dat niet verder is gegaan dan strikt noodzakelijk was. De klager heeft meermaals ernstige incidenten met agressie met zijn zoon meegemaakt maar daarbij nooit zijn toevlucht genomen tot het gooien van voorwerpen naar hem.

De stoel is met kracht en van dichtbij naar het hoofd van de cliënt geworpen. Dit heeft geleid tot een forse en diepe wond op het hoofd welke uiteindelijk uren later is gehecht. De zorgaanbieder beroept zich hierbij op een noodweersituatie. Het is volgens de klager de vraag of deze juridische benadering recht doet aan de situatie van deze kwetsbare cliëntengroep. De betrokken medewerkers van de zorgaanbieder kennen de risico’s van het werken met deze mensen en zijn daar, als het goed is, adequaat in getraind.

Nadat de hoofdwond zich voordeed is naar de mening van de klager volstrekt inadequaat gereageerd. Uiteindelijk werd een verpleegkundige geraadpleegd die geen werkbaar advies gaf, hebben de zorgmedewerkers daarna Google geraadpleegd en vervolgens is er tot de komst van de dagploeg niets gebeurd. Bij forse traumata aan het hoofd moet men altijd bedacht zijn op de mogelijkheid van een potentieel levensbedreigende subdurale bloeding (bloeding tussen de schedelbeenderen en de hersenvliezen). Medische beoordeling en goede (wek)adviezen zijn noodzakelijk. Het is goed afgelopen maar er is naar de mening van de klager onverantwoord gehandeld.

Ook is de klager het niet eens met de samenstelling van de klachtencommissie die zijn klacht heeft behandeld. De klachten van de klager hadden betrekking op een verwonding door toedoen van een zorgmedewerker en de daaropvolgende inadequate medische zorg. De klachtencommissie bestond op 23 juni 2022 echter uit een jurist (voorzitter), een orthopedagoog (lid), een lid van de cliëntenraad (lid) en de ambtelijk secretaris. Niemand had aantoonbare medische expertise. Uit de uitspraak blijkt ook niet dat de klachtencommissie medisch advies heeft ingewonnen. Naar de mening van de klager is dit een omissie. Gezien deze overwegingen is naar zijn mening een toetsing van het oordeel van de klachtencommissie noodzakelijk.

Samenvattend is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de klacht van de klager ziet op de volgende drie klachtonderdelen:

– Het handelen van de zorgaanbieder dat heeft geleid tot een ernstige hoofdwond bij de cliënt
– Het ontbreken van adequate nazorg naar aanleiding van dit incident
– Het ontbreken van medische expertise in de klachtencommissie van de zorgaanbieder bij de behandeling van de klacht van de klager.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

De cliënt is een 36-jarige jongeman met autisme en een verstandelijke beperking. De cliënt heeft angsten voor specifieke zaken zoals onweer en heeft veel behoefte aan veiligheid en duidelijkheid. Van onweer ervaart hij bijzonder veel stress, waarbij het noodzakelijk is dat hij fysiek wordt beperkt om schade aan zichzelf, zijn omgeving en anderen (zoveel mogelijk) te voorkomen.

In de nacht van 18 op 19 mei van dit jaar was op de woongroep van de cliënt sprake van slecht weer en hevig onweer. Ten gevolge hiervan is de cliënt enorm in paniek geraakt en heeft hij geprobeerd (en is er ook deels in geslaagd) letsel toe te brengen aan medewerkers van de nachtdienst. Om een medewerker te ontzetten is er met een kunststof tuinstoel gegooid die tegen het hoofd van de cliënt aankwam hetgeen een hoofdwond veroorzaakte, waarna hij de medewerker losliet. Na het ontstaan van de hoofdwond is er hulp geboden, eerst door de nachtdienst en in de loop van ochtend door een AVG arts.

De ouders van de cliënt zijn de volgende dag geïnformeerd over wat er gebeurd was en hebben op
20 mei 2022 bij de klachtencommissie van de zorgaanbieder een klacht ingediend over de gang van zaken. De klachtencommissie heeft de zaak op 23 juni 2022 mondeling behandeld, waarbij zowel de ouders als de betrokken medewerkers uit de bewuste nacht en hun teamleider aanwezig waren. Op 6 juli 2022 heeft de klachtencommissie de klachten van de ouders van de cliënt ongegrond verklaard.

Na enig contact over en weer over deze uitspraak hebben de ouders op 20 juli 2022 hun klachten bij de Geschillencommissie voorgelegd.

Incident
Ten aanzien van het incident is de zorgaanbieder van mening dat het handelen van de zorgmedewerkers tijdens het incident voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De zorgaanbieder is van mening dat sprake was van een noodweersituatie: er vond een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding plaats waardoor verdediging in de vorm van het gooien van een kunststof tuinstoel noodzakelijk was. De betreffende zorgmedewerker had immers anders ernstig letsel op kunnen lopen. Het gooien van de kunststof tuinstoel was volgens de zorgaanbieder niet disproportioneel en ook waren er geen minder ingrijpende middelen voorhanden, waardoor aan het vereiste van subsidiariteit is voldaan.

De zorgaanbieder is van mening dat het beroep op noodweer onder de gegeven omstandigheden te billijken valt. Daarbij speelt ook mee dat bij de beide zorgmedewerkers sprake was van hevige emoties (niet los kunnen komen, een niet aanspreekbare cliënt, angst voor ernstig letsel, onmiddellijk iets moeten doen) maar zij zich desalniettemin zo beheerst mogelijk gedragen hebben.

Bereikbaarheid arts
Ten aanzien van de bereikbaarheid van de AVG arts merkt de zorgaanbieder het volgende op. Uit de stukken blijkt dat de dienstdoende AVG arts wel bereikbaar was (er is althans geen aanleiding om te veronderstellen dat diens telefoon het niet zou doen, er waren geen storingen of andere meldingen die dit konden veronderstellen), maar dat de medewerkers naar het verkeerde nummer, namelijk van de dienstdoende arts van de volgende nacht, hebben gebeld. Uiteraard had dit volgens de zorgaanbieder niet mogen gebeuren en inmiddels is er aan gewerkt dat er nog maar één telefoonnummer voor de dienstdoende arts is zodat een dergelijke situatie niet meer voorkomt.

Samenstelling klachtencommissie
Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) is – anders dan onder de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector het geval was – het hebben van een klachtencommissie niet langer meer verplicht. De zorgaanbieder heeft haar klachtencommissie desalniettemin in stand gehouden. Daarnaast zijn conform de Wkkgz ook klachtenfunctionarissen beschikbaar. De klachtenregeling van de zorgaanbieder, waarin ook de samenstelling van de commissie geregeld is, is destijds aan de centrale cliëntenraad voorgelegd waarop zij hun instemming gegeven hebben.

Slotopmerking en verbeteringen
Dat er een incident heeft plaatsgevonden waarbij de cliënt letsel heeft opgelopen, vindt de zorgaanbieder buitengewoon naar. Gezien de omstandigheden was dit echter niet te voorkomen. De zorgaanbieder stelt de zorg en nazorg aan de cliënt te hebben geboden op een wijze die van een goed zorgverlener in vergelijkbare omstandigheden verwacht mocht worden.

De zorgaanbieder geeft verder aan dat er naar aanleiding van het incident meerdere verbeteringen zijn doorgevoerd om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen. Het zorgplan van de cliënt is op het punt van begeleiding tijdens onweer aangepast, de telefonische bereikbaarheid van de dienstdoende arts is aangepast, enkele nachtdienstmedewerkers hebben inmiddels ook een gedeeltelijke dagdienst gedraaid om de cliënt beter te leren kennen en te begeleiden, er wordt meer ingezet op weerbaarheidstrainingen en aan de klachtencommissie zijn de opmerkingen van de ouders in het gesprek van 31 augustus 2022 teruggekoppeld.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De overeenkomst die is gesloten tussen de cliënt en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundig behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW).
Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De klacht van de klager betreft de volgende drie klachtonderdelen, die de commissie achtereenvolgens zal bespreken:

– Beoordeling van de proportionaliteit en subsidiariteit van het handelen van de zorgaanbieder dat heeft geleid tot een ernstige hoofdwond bij de cliënt
– Het ontbreken van adequate nazorg naar aanleiding van dit incident
– Het ontbreken van medische expertise in de klachtencommissie van de zorgaanbieder bij de behandeling van de klacht van de klager.

Vast is komen te staan dat het incident buiten plaats heeft gevonden naar aanleiding van een onweersbui waardoor de cliënt in paniek is geraakt. Beide partijen hebben aangegeven dat de cliënt fysiek zeer sterk is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de cliënt een zorgmedewerker, [naam], vastgegrepen had nadat hij haar collega reeds in de arm had gebeten. De cliënt trok [naam] naar zich toe met het doel haar in het gezicht te bijten. [Naam] heeft gesteld de tanden van de cliënt op haar wang te hebben gevoeld en ter zitting heeft de zorgaanbieder aangegeven dat zij hieraan ook een litteken in het gezicht heeft overgehouden. Haar collega heeft deze urgente situatie willen ontzetten en daarvoor een kunststof tuinstoel geworpen richting de cliënt. De cliënt heeft hieraan een aanzienlijke hoofdwond overgehouden.

Proportionaliteit en subsidiariteit
Bij de commissie ligt de vraag voor of de ontzetting door middel van de tuinstoel voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Allereerst merkt de commissie ten aanzien van de proportionaliteit op dat er sprake was van een zeer urgente situatie, gezien de paniek bij zowel de cliënt als de zorgmedewerkers en het feit dat de cliënt op het punt stond [naam] in het gezicht te bijten. Dat de andere zorgmedewerker in reactie hierop een kunststof tuinstoel heeft geworpen, komt de commissie gezien de ernst van de situatie niet disproportioneel voor.

De commissie merkt ten aanzien van de subsidiariteit op dat, behalve hetgeen hierboven is beschreven, weinig bekend is over de omstandigheden waarin het incident heeft plaatsgevonden. Zo is niet bekend op welke afstand de betreffende zorgmedewerker stond en of er andere, minder ingrijpende voorwerpen voorhanden waren. De commissie begrijpt de ernst van de onmiddellijke aanval door de cliënt en merkt op dat in een dergelijke situatie in een split second gereageerd moet worden. Niet is gebleken dat er op dat moment minder ingrijpende middelen dan de kunststof tuinstoel voorhanden waren om de situatie te ontzetten.

Met de kennis van de situatie zoals gebleken uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, kan de commissie daarom niet vaststellen dat er niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Naar het oordeel van de commissie is de klachtencommissie van de zorgaanbieder op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De commissie verklaart dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

Nazorg
Ten aanzien van de nazorg die door de zorgaanbieder aan de cliënt is verleend naar aanleiding van het incident is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder niet adequaat heeft gehandeld.

Uit het feit dat de AVG-arts is geprobeerd te bellen, blijkt dat de zorgaanbieder het nodig vond een arts te consulteren over de hoofdwond. Aangezien de dienstdoende arts niet bereikbaar was (naar later bleek omdat een verkeerd telefoonnummer was gebeld), had de zorgaanbieder een andere arts kunnen en moeten bellen. Het had op de weg van de zorgaanbieder gelegen om de huisartsenpost of desnoods 112 te bellen. Zeker met de kennis van het heftige incident en het feit dat het letsel een (flinke) hoofdwond betrof, waarvan algemeen bekend is dat een dergelijke wond gevaarlijk kan zijn, had de zorgaanbieder direct een arts moeten consulteren.

Ter zitting is gebleken dat de zorgaanbieder dit met de kennis van nu ook anders aangepakt zou hebben. Ook zijn er direct na het incident verbetermaatregelen genomen door de zorgaanbieder.

Zo hebben alle artsen nu hetzelfde telefoonnummer en is het een werkafspraak om na een dergelijk incident altijd 112 te bellen. Ook zet de zorgaanbieder extra in op de weerbaarheidstraining van de zorgmedewerkers.

Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Klachtencommissie
Ten aanzien van de klacht over de klachtencommissie van de zorgaanbieder merkt de commissie het volgende op. De commissie is niet bevoegd uitspraak te doen over de samenstelling van de klachtencommissie van de zorgaanbieder, nu dit het beleid van de zorgaanbieder betreft en geen betrekking heeft op de uitvoering van de behandelingsovereenkomst.

Wel is de commissie van mening dat de klachtencommissie gezien de aard van de klacht, bij de beoordeling van de klacht medisch advies had kunnen inwinnen. Zeker gezien het feit dat de zorgaanbieder AVG artsen in dienst heeft, had het op de weg van de zorgaanbieder gelegen om bij een arts navraag te doen over de (ernst en eventuele gevolgen van de) hoofdwond. De klachtenregeling van de zorgaanbieder biedt ook deze mogelijkheid.

Nu dit echter niet de klacht zelf is, wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:
– verklaart het klachtonderdeel met betrekking tot de geboden nazorg na het incident gegrond;
– verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van
€ 52,50 aan de klager dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit mevrouw
mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, de heer ir. N. Bomer, mevrouw mr. O.A.M. Floris, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 7 december 2022.