Klacht over declaratie kan niet behandeld worden, overige klachtonderdelen zijn ongegrond

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: niet-ontvankelijkongegrond   Referentiecode: 18146/26251

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De klager is het niet eens met een declaratie van de zorgaanbieder bij de zorgverzekeraar. Daarnaast is de klager het niet eens met het handelen van de zorgaanbieder met betrekking tot het aangaan van een behandelingsovereenkomst en de klachtenregeling. De zorgaanbieder heeft de volledige declaratie bij de zorgverzekeraar al ingetrokken. De klager heeft dus geen belang bij een behandeling van zijn klacht op dit onderdeel, daarom verklaart de commissie de klager op dit onderdeel niet-ontvankelijk. De commissie oordeelt dat er wel sprake is van een behandelingsovereenkomst. De zorgaanbieder heeft de behandeling niet onterecht stopgezet. De behandeling mag beëindigd worden, omdat de klager onredelijke voorwaarden aan de behandeling stelt. Daarnaast voldoet de klachtenregeling van de zorgaanbieder aan de wettelijke vereisten. De klacht van de klager is ook volgens deze klachtenprocedure behandeld. De zorgaanbieder heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend zorgverlener verwacht mag worden.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Klager], wonende te [plaats] en Parnassia Groep BV, gevestigd te ’s-Gravenhage (hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Op 16 april 2020 heeft het bureau van de commissie aan beide partijen bericht dat de commissie de behandeling van het geschil zal afdoen zonder mondelinge behandeling. De commissie heeft daartoe de bevoegdheid conform het reglement. Hoewel daartoe wel in de mogelijkheid gesteld, heeft geen van partijen aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn partijen op 18 mei 2010 geïnformeerd over de datum waarop de commissie zal beslissen over het geschil.

Het geschil is op 2 juni 2020 buiten aanwezigheid van partijen door de commissie behandeld.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de hoogte van een declaratie.

Standpunt van de klager
Voor het standpunt van de klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer: De zorgaanbieder heeft ten onrechte € 2287,06 gedeclareerd voor een behandeling in de periode van 8 februari 2018 tot 11 juli 2018.
Klager stelt dat hij geen behandelovereenkomst heeft getekend met de zorgaanbieder.

Uit zijn contacten met de zorgaanbieder mag niet geconcludeerd worden dat hij heeft ingestemd met het uitvoeren en declareren van een behandeling omdat de zorgaanbieder bij de behandeling haar wettelijke verplichtingen niet is nagekomen. Daartoe stelt de klager dat:
– de instelling niet de optimale behandeling heeft aangeboden (overtreding van artikel 453 van het Burgerlijk Wetboek, Boek 7) en zelfs niet heeft vermeld dat een betere behandeling mogelijk was (en overtreedt hiermee artikel 448 lid c van het Burgerlijk Wetboek, Boek 7);
– hij zelf op 7 maart 2018 met de voorgestelde behandeling heeft ingestemd maar dat de instelling hierop niet heeft gereageerd, en dat de zorgaanbieder dus feitelijk onwettelijk de behandeling beëindigd (overtreding van artikel 460 van het Burgerlijk Wetboek, Boek 7);
– de zorgaanbieder haar klachtenregeling niet conform de regels uitvoert, omdat sprake is van overschrijding van de in deze regeling gestelde termijnen.

Cliënt acht het aannemelijk dat de zorgaanbieder handelingen verricht heeft die voor vergoeding in aanmerking komen indien de zorgaanbieder de overeengekomen behandeling in zijn geheel uitgevoerd zou hebben. De instemming van klager richtte zich op de gehele behandeling en niet slechts voor enkele afzonderlijke onderdelen. Alleen enkele onderdelen zouden hem geen baat bieden indien de gehele en overeengekomen behandeling niet afgemaakt zou worden.

Cliënt vordert dat de zorgaanbieder de declaratie intrekt, omdat de zorgaanbieder niet een volledige behandeling heeft uitgevoerd die gedeclareerd mag worden.
Aan het geschil ligt een inhoudelijk klacht ten grondslag: namelijk het niet handelen zoals van een goede zorgverlener verwacht mag worden, waardoor klager stelt dat hij ontvankelijk is in dit geschil.

Cliënt heeft het volgende voorstel aan de commissie gedaan om zijn klachten op te lossen:
a. De instelling maakt een klachtenregeling die aan de wet voldoet en ertoe leidt dat klachten gebruikt worden om de zorg te verbeteren, en de instelling neemt voorts maatregelen om te zorgen dat deze klachtenregeling ook uitgevoerd wordt, en deelt achteraf aan cliënt mee welke maatregelen hiertoe getroffen zijn, en deelt tenslotte aan vertegenwoordigers van belanghebbenden mee dat er op dit moment problemen zijn met het uitvoeren van de klachtenregeling.
b. De instelling voldoet aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en specificeert wie bevoegd is gegevens in het dossier te wijzigen.
c. De instelling overtuigt klager dat zij hem goed wil helpen en biedt daartoe een geschikte behandeling aan, of de instelling vergoedt het verschil in kosten voor een behandeling bij een andere instelling en reiskosten indien sprake is van een langere reistijd.

De klager, zo begrijpt de commissie, vordert dat de commissie ten aanzien van de hierboven genoemde punten a, b en c de zorgaanbieder opdracht geeft voor een adequate uitvoering hiervan.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Op 14 november 2020 is aan klager, ter oplossing van het geschil, een finale kwijting voorgesteld dat omvatte dat de zorgaanbieder de declaratie bij de zorgverzekeraar zou intrekken. De reden hiervoor was dat de klachtenprocedure beide partijen veel tijd en energie kost en de verwachting was dat partijen niet nader tot elkaar komen.
Ondanks dat klager de brief niet heeft ondertekend, heeft de zorgaanbieder de toezegging om de declaratie bij de zorgverzekeraar in te trekken doorgezet en op 16 december 2019 het verzoek hiertoe gedaan bij de Zorgadministratie van Parnassia Groep. De zorgaanbieder gaat er hierbij vanuit dat de zorgverzekeraar het eigen risico van klager dat hem in rekening is gebracht, inmiddels heeft teruggestort.
Aangezien de declaratie waarop de klacht ziet door de zorgaanbieder is teruggetrokken, verzoekt de zorgaanbieder de commissie te beoordelen of de klacht ontvankelijk is gezien het bepaalde in artikel 5 van het reglement.

Indien de commissie klager ontvankelijk verklaart stelt de zorgaanbieder het navolgende.
Klager draagt in het vragenformulier van de Geschillencommissie drie acties aan die de zorgaanbieder zou moeten ondernemen om zijn klacht op te lossen. De zorgaanbieder ziet deze voorstellen tot actie formeel niet als grond voor de klacht, maar zal hier wel inhoudelijk op ingaan.

1. Met betrekking tot de klachtregeling: Sinds de datum waarop de klachten van klager werden ontvangen
(8 maart 2018), heeft een zeer intensief traject plaatsgevonden. Eerst heeft de behandelaar met klager de klacht besproken en toen dit niet tot het gewenste resultaat leidde is de onafhankelijke klachtenfunctionaris bij de klacht betrokken. De uiteindelijke uitkomst van de behandeling van de klacht voor klager was om te komen tot een bemiddelingsgesprek om de regels en procedures over verslaglegging te bespreken. Dit bemiddelingsgesprek heeft uiteindelijk nooit plaats gevonden omdat klager eiste dat de bemiddelaar en manager voor het bemiddelingsgesprek bij klager op huisbezoek zouden komen in Warmond. Een eis die zowel voor de zorgaanbieder als voor de onafhankelijke klachtenfunctionaris niet te accepteren was. Wat betreft het klachtonderdeel dat de klachtenregeling niet zou voldoen aan de daarvoor geldende eisen stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat deze klachtregeling is goedgekeurd door de IGJ, stichting PVP en de cliëntenraad en ook overigens voldoet aan de wettelijke vereisten. De zorgaanbieder verzoekt de commissie dit klachtonderdeel ongegrond te verklaren.

2. Met betrekking tot de bewaarplicht en de privacy-wetgeving stelt de zorgaanbieder dat de Parnassia Groep en daarmee ook de zorgaanbieder, werken conform de geldende AVG richtlijnen die gecontroleerd worden door Parnassia Groep aangestelde Functionaris Gegevensbescherming. De afspraken betreffende de AVG zijn vastgelegd in het Parnassia Groep Privacy reglement. Uit de klacht van klager is niet duidelijk op welke wijze de bewaarplicht en de privacy niet overeenkomen met de eisen gesteld in de WGBO en de AVG. De zorgaanbieder verzoekt de commissie daarom ook dit klachtonderdeel ongegrond te verklaren.

3. De behandeling is niet geweigerd, er zijn diverse pogingen gedaan om vervolgintake met klager in te plannen. Klager stelt echter telkens eisen aan zijn behandeling, zoals geen verslaglegging in zijn patiëntendossier en geen voorafgaande toestemming voor overleg mogelijk binnen eigen multi-disciplinair team van de zorgaanbieder voordat klager eerst zelf alle verslagen tevoren kan inzien. Deze eisen kan en wil de zorgaanbieder niet inwilligen, aangezien deze niet stroken met de geldende wetgeving en richtlijnen zoals beschreven in de WGBO “verslaglegging in het medisch dossier”.

Daarnaast kunnen de eisen van klager niet worden gehonoreerd omdat deze ingaan tegen de interne werkwijze van de zorgaanbieder en een behandeling volgens de professionele normen daarom onmogelijk wordt.

Verzoek tot schadevergoeding: De zorgaanbieder heeft zijn uiterste best gedaan om tot verdere behandeling van klager te komen. Hoewel daartoe inhoudelijk geen grond bestond heeft de zorgaanbieder de declaratie toch ingetrokken bij de zorgverzekeraar. Voor verdere vergoeding van schade ziet de zorgaanbieder geen reden aangezien daar geen grond voor is.

Concluderend verzoekt de zorgaanbieder de commissie primair klager in zijn klacht niet-ontvankelijk te verklaren, gezien het gestelde in artikel 5 van het reglement, en subsidiair de klacht ongegrond te verklaren en het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De klacht van klager ziet enerzijds op de declaratie die door de zorgaanbieder bij zijn zorgverzekeraar is ingediend en anderzijds op het handelen van de zorgaanbieder met betrekking tot het aangaan van een behandelingsovereenkomst, de klachtenregeling, privacy en dossierbewaarplicht.

De commissie dient allereerst te beoordelen of klager in zijn klacht kan worden ontvangen nu de zorgaanbieder in haar verweer uitdrukkelijk een beroep op niet-ontvankelijkheid heeft gedaan.

Ingevolge artikel 5 van het reglement van de commissie verklaart de commissie de klager in zijn geschil ambtshalve niet ontvankelijk:
a. indien het een geschil betreft over de niet-betaling van een factuur en daaraan geen inhoudelijke klacht ten grondslag ligt;
e. indien hij geen redelijk belang heeft bij een uitspraak van de commissie.

De commissie stelt vast dat de zorgaanbieder de volledige declaratie bij de zorgverzekeraar heeft ingetrokken. Dit betekent naar het oordeel van de commissie dat klager geen redelijk belang meer heeft bij de behandeling van zijn klacht voor zover deze ziet op de declaratie van de zorgaanbieder. De commissie verklaart klager ten aanzien van dit klachtonderdeel onder verwijzing naar artikel 5 sub e daarom niet ontvankelijk.

De commissie dient daarnaast te oordelen of de zorgaanbieder tekort is geschoten in het nakomen van de zorgovereenkomst met klager.

Op grond van de zorgovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW).
Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Klager betwist in de eerste plaats dat er sprake is van een behandelingsovereenkomst omdat de zorgaanbieder niet wilde voldoen aan zijn eisen met betrekking tot de behandeling.
De commissie overweegt dat vaststaat dat klager met de zorgaanbieder meerdere gesprekken heeft gevoerd. Niet kan worden gesteld dat er dan geen sprake is geweest van een behandelingsovereenkomst.
Klager stelt vervolgens dat de zorgaanbieder ten onrechte zijn behandeling heeft stopgezet. De commissie is echter van oordeel dat de zorgaanbieder de behandeling van klager mocht beëindigen nu de klager naar het oordeel van de commissie voorwaarden heeft gesteld aan de verdere behandeling waaraan de zorgaanbieder op grond van de regelgeving niet mocht of redelijkerwijze niet hoefde te voldoen. De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.

Voorts heeft klager zijn klachten gericht op de klachtenregeling van de zorgaanbieder en de privacy/bewaarplicht van het dossier.

Daaraan getoetst stelt de commissie vast dat de klachtregeling van de zorgaanbieder voldoet aan de wettelijke vereisten.
Naar het oordeel van de commissie heeft de zorgaanbieder de klachten van klager ook conform haar klachtprocedure behandeld. Dat het bemiddelingsgesprek niet heeft plaatsgevonden tussen klager en de zorgaanbieder, kan de zorgaanbieder niet worden tegengeworpen, nu naar het oordeel van de commissie van de zorgaanbieder in redelijkheid niet kan worden verlangd dat deze voor een bemiddelingsgesprek naar het huisadres van klager zou afreizen. De commissie oordeelt ook dit klachtonderdeel niet gegrond.

Klager heeft zijn klachten met betrekking tot de bewaarplicht van het dossier en privacy niet nader omschreven. Derhalve wijst de commissie dit klachtonderdeel af omdat dit niet voldoende is onderbouwd.

Alles overziende is de commissie van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde situatie.

Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Zoals de commissie heeft overwogen is de zorgaanbieder niet tekortgeschoten in de behandeling van klager zodat zijn verzoek om vergoeding van eventuele meerkosten bij een behandeling elders dient te worden afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht betreffende de declaratie van de zorgaanbieder en komt verder tot het oordeel dat de overige klachtonderdelen ongegrond zijn.

De commissie wijst de vordering tot vergoeding van meerkosten af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer E. Krist, de heer mr. S. Sierksma, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 2 juni 2020.