Klacht niet ingediend door de toenmalige mentor

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: Overeenkomst    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: niet-ontvankelijk   Referentiecode: 7526/12247

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De commissie is van oordeel dat er geen sprake is van een behandelingsovereenkomst tussen klaagster – moeder van de cliënt – en de zorgaanbieder. Het geschil van klaagster komt voort uit een behandelingsovereenkomst die de toenmalige mentor met de zorgaanbieder heeft gesloten, terwijl het hier geen klacht van bedoelde mentor betreft. Omdat klaagster geen partij was bij de behandelovereenkomst waarop de klacht betrekking heeft, kan de klacht niet behandeld worden.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats] en Stichting Eleos, gevestigd te Zwolle, (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten waarbij het Reglement Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: het Reglement) van toepassing is. Klaagster heeft op 27 februari 2019 een klacht over de zorgaanbieder bij de commissie ingediend.

De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 19 december 2019 te Utrecht. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Klaagster werd ter zitting bijgestaan door mevrouw [naam]. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door de heer [naam], psychiater en geneesheer-directeur van de zorgaanbieder. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het handelen van de zorgaanbieder met betrekking tot de zorg voor de zoon van klaagster, de heer [naam].

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komen de klachten op het volgende neer.

De zoon van klaagster staat vanaf 2016 onder behandeling van de zorgaanbieder. Onderzoek heeft uitgewezen dat de zoon van klaagster zwakbegaafd is. Hij is in aanraking gekomen met [naam] een geloofsbeweging, en heeft een psychose gekregen. De zorgaanbieder heeft hem toen drie maanden opgenomen, maar vervolgens weggestuurd zonder voor passende vervangende woonruimte te zorgen. De invloed van [naam], in de persoon van [naam], werd groter en de zoon van klaagster werd zieker en zieker en kreeg geen hulp. [naam] en de toenmalige mentor van de zoon van klaagster, mevrouw [naam], hebben toen een plek in een pleeggezin in Rotterdam gezocht voor de zoon van klaagster. Klaagster is vervolgens een rechtszaak gestart om de (toenmalige) mentor uit haar functie te laten zetten. De zoon van klaagster bleek zwaar onderbehandeld en heeft onherstelbare schade opgelopen door het uitblijven van de juiste zorg. Hij moest gedwongen medicatie, raakte in paniek en heeft een medewerker geslagen. Klaagster is van mening dat er grove fouten door de zorgaanbieder zijn gemaakt en dat sprake is van nalatigheid. De zorgaanbieder heeft [naam] te veel macht over de zoon van klaagster gegeven en deze opvang laten regelen in plaats van een professionele zorginstantie te zoeken. Professionele zorg bleef hierdoor uit en de ouders zijn niet meegenomen in de besluitvorming. Dankzij de nieuwe mentor van de zoon van klaagster, mevrouw [naam], is geschikte woonruimte gevonden en krijgt de zoon van klaagster goede ondersteuning en aanvullende psychische hulp. In mei 2018 heeft een excuusgesprek plaatsgehad met de familievertrouwenspersoon en de heren [naam] en [naam] van de zorgaanbieder en klaagster. Dit was destijds voldoende voor klaagster, maar met een nieuwe blik wil zij nu toch beter gezien en gehoord worden en accepteert zij niet alleen “sorry”.
Zij wil schadevergoeding voor de geleden schade, waaronder onherstelbare emotionele schade van klaagster en haar zoon van € 20.000, -, inkomstenverlies en reiskosten ter hoogte van € 5.000, – en advocaatkosten.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het verweer van de zorgaanbieder op het volgende neer.

De zorgaanbieder stelt zich allereerst op het standpunt dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klacht. Er bestaat geen behandelrelatie tussen de zorgaanbieder en klaagster of mevrouw [naam], de mentor van de zoon van klaagster. Gedurende de periode waarop de klacht ziet, te weten juni 2016 tot januari 2018, bestond er een behandelrelatie tussen de toenmalige
mentor van de heer [naam]., mevrouw [naam], en de zorgaanbieder. Nergens blijkt uit dat de
toenmalige mentor mevrouw [naam] of de heer [naam] zelf betrokken zijn bij deze klacht, dan wel deze klacht op enigerlei wijze ondersteunen.

Inhoudelijk stelt de zorgaanbieder zich op het volgende standpunt. [naam] was de regiebehandelaar en mocht op grond daarvan de regie over het behandelbeleid ten aanzien van de zoon van klaagster voeren. Daarnaast is intensief contact geweest met de toenmalige mentor van de zoon van klaagster; zij is nauwlettend betrokken geweest en heeft ingestemd met de behandelwijze die heeft plaatsgevonden, zodat daarop later niet kan worden teruggekomen. Ook is het aan de mentor om over de behandelwijze contact te onderhouden met de familie. Zoals in het gesprek van mei 2018 naar voren is gekomen, betreurt de zorgaanbieder dat achteraf gesteld kan worden dat bepaalde
beslissingen ten aanzien van de zoon van klaagster wellicht niet verstandig waren. Zo heeft de
zorgaanbieder na de gedwongen opname van de zoon van klaagster gekozen voor een terughoudend beleid, gezien de weerstand van de zoon van klaagster jegens hulpverlening. Hierbij zijn de wensen van de zoon van klaagster wellicht te leidend geweest, waardoor hij mogelijk is overvraagd.
De zorgaanbieder heeft hiervoor zijn excuses aangeboden aan klaagster en betrokkenen zijn op goede voet uiteengegaan. De zorgaanbieder was dan ook verrast dat klaagster een klacht indiende bij de commissie. Vervolgens heeft klaagster op 8 april 2019 een klacht ingediend bij de zorgaanbieder zelf. Hierin heeft klaagster de klachten geuit die zij grotendeels in onderhavige procedure herhaalt.
De externe klachtencommissie van de zorgaanbieder heeft de klachten op 12 juli 2019 ongegrond verklaard. De zorgaanbieder handhaaft het standpunt dat er geen sprake is geweest van een nalatig handelen. Gelet op de uitspraak van de klachtencommissie en het ontbreken van ieder bewijs dat de zoon van klaagster schade heeft ondervonden vanwege gestelde nalatigheid van de zorgaanbieder, ziet de zorgaanbieder geen reden om tot een financiële compensatie over te gaan.

Beoordeling van de ontvankelijkheid
De commissie zal eerst beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht, nu de zorgaanbieder zich daarop beroept.

De commissie overweegt te dien aanzien als volgt. Vast staat dat de zoon van klaagster meerderjarig is en dat ten behoeve van hem een mentorschap is ingesteld. Als gevolg hiervan is de mentor handelingsbevoegd in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. Ten tijde van de behandelrelatie met de zorgaanbieder was mevrouw [naam] de mentor van de zoon van klaagster. Onweersproken is dat mevrouw [naam] nauwlettend betrokken is geweest bij en heeft ingestemd met de behandelwijze die met betrekking tot de zoon van klaagster heeft plaatsgevonden en dat zij geenszins is betrokken bij onderhavige klacht. Uit het vragenformulier – waarbij klaagster haar klacht op 27 februari 2019 heeft ingediend bij de commissie – blijkt dat klaagster deze mede namens haar zoon, de heer [naam], heeft ingediend en dat zij zich laat vertegenwoordigen door de huidige mentor van de zoon van klaagster, mevrouw [naam]. Daartegenover blijkt uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting dat klaagster de klacht op persoonlijke titel heeft ingediend. Gesteld noch gebleken is dat zij hiertoe is gemachtigd door de (toenmalige) mentor van haar zoon, dan wel dat deze de klacht op enigerlei wijze steunt. Ter zitting heeft voornoemde mevrouw [naam] – daarnaar gevraagd – uitdrukkelijk verklaard dat zij na de periode waarop de klacht van klaagster ziet als mentor bij de zoon van klaagster betrokken is geraakt, dat zij om die reden geen oordeel kan geven over de zorg die de zorgaanbieder destijds heeft verleend en zij geen indiener is van de klacht. Wel heeft zij klaagster geholpen bij het opstellen van de klacht en brengt als haar mening naar voren dat de zoon van klaagster naar haar inzicht de afgelopen jaren volledig is overvraagd en niet met deze procedure belast moet worden.

Naar het oordeel van de commissie is, gelet op de voormelde feiten en omstandigheden, geen sprake van een behandelingsovereenkomst tussen klaagster en de zorgaanbieder. Het geschil dat klaagster aan de commissie heeft voorgelegd komt voort uit een behandelingsovereenkomst die de toenmalige mentor met de zorgaanbieder heeft gesloten, terwijl het hier geen klacht van bedoelde mentor betreft. Een en ander leidt tot de slotsom dat klaagster, nu zij geen partij was bij de betreffende behandelovereenkomst, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klacht.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, mevrouw dr. N.D. Veen en de heer mr. P.C. de Klerk, leden, op 19 december 2019 in aanwezigheid van mevrouw mr. A.C. van Waning, plaatsvervangend secretaris.