Klacht niet binnen 12 maanden na afwikkeling aan commissie voorgelegd.

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring   Uitkomst: niet-ontvankelijk   Referentiecode: 134048/141922

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Interne klachtencommissie heeft op 8 januari 2020 uitspraak gedaan over de klacht van klager. Op 6 december 2021 heeft klager de klacht bij de commissie ingediend. De commissie oordeelt dat klager de klacht te laat heeft ingediend. Ook is er geen sprake van dat hem redelijkerwijs de termijnoverschrijding niet kan worden verweten.

De uitspraak

in het geschil tussen

[klager], wonende te [woonplaats

(hierna te noemen: klager), nabestaande van [cliënt], (hierna te noemen: cliënt)

en

Stichting Meander Medisch Centrum, gevestigd te Amersfoort

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 30 juni 2022 te Utrecht.

Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht. Namens de zorgaanbieder is ter zitting verschenen [vertegenwoordiger], stafadviseur Raad van Bestuur

Onderwerp van het geschil
De klacht ziet op de medische behandeling van cliënt.

Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Cliënt is op 5 september 2017 opgenomen in het ziekenhuis vanwege ernstige benauwdheid. Tijdens de opname heeft cliënt een delier gekregen waarvoor hij is behandeld met medicatie die hij achteraf gezien gelet op zijn gezondheidstoestand niet had mogen krijgen.

Op 7 oktober 2017 is cliënt als gevolg van een hersenbloeding overleden. Klager is van oordeel dat de betreffende artsen tekortgeschoten zijn in de behandeling van cliënt.

Op aanraden van de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder heeft klager zijn klacht over de tekortkoming in de medische behandeling en het gebrek aan communicatie door de zorgverleners met de familie voorgelegd aan de klachtencommissie. De klachtencommissie heeft op 8 januari 2020 uitspraak gedaan.

De klachtenfunctionaris heeft klager de mogelijkheid geboden om in gesprek te gaan met de Raad van Bestuur naar aanleiding van de uitspraak van de klachtencommissie inzake zijn klacht, maar daarbij is desgevraagd aangegeven dat het standpunt van de Raad van Bestuur niet zou afwijken van het oordeel van de klachtencommissie. Gelet hierop zag klager het nut van dit gesprek niet in en heeft hij daarvan afgezien.

Omdat klager het niet eens was met de uitspraak van deze klachtencommissie heeft hij zich in eerste instantie tot de nationale ombudsman gewend en daarna tot de geschillencommissie, waar klager zijn klacht op 28 oktober 2021 heeft gemeld en aan daartoe strekkend vragenformulier op respectievelijk 6 december 2021 en 3 januari 2022 heeft ingediend.

Ter zitting heeft klager zijn klachten nader toegelicht.

De reden dat klager heeft gewacht met het voorleggen van de klacht aan de commissie is dat klager na genoemde uitspraak nog verder in een dal kwam en niet de energie had om weer het hele proces door te gaan. Bovendien functioneerde hij vanwege het complexe rouwproces op zijn werk ook niet meer. Klager is na de uitspraak met onbetaald verlof gegaan en is dit nu nog steeds. Daarnaast heeft klager een psychologisch traject voor de behandeling van zijn PCRS (persisterende complexe rouwstoornis) met MRI gedaan, aldus klager. Klager is zijn vertrouwen in het medisch systeem in Nederland geheel kwijtgeraakt.

Als reden waarom klager zijn klacht niet tijdig aan de commissie heeft voorgelegd heeft klager aangegeven dat hij vanwege de corona-epidemie 1,5 jaar in thuisisolatie heeft gezeten vanwege het feit dat hij de enige mantelzorger is van zijn moeder.

De klachten van klager zien met name op het volgende:

  1. Bij de ziekenhuis opname is cliënt niet goed beoordeeld op het risico van een delier. Later bleek dat cliënt vanwege zijn benauwdheid helemaal niet opgenomen had hoeven te worden en had kunnen worden volstaan met thuismedicatie;
  2. De artsen hebben de behandelverantwoordelijkheid op elkaar afgeschoven, waardoor klager en zijn moeder geen informatie kregen over de medische behandeling;
  3. Cliënt heeft delier gekregen en is behandeld met een medicatie dat een nadelig effect heeft op patiënten met een CVA geschiedenis. Klager is hierover als eerste contactpersoon niet geïnformeerd en heeft geen toestemming kunnen geven voor het medicatiebeleid dat werd ingezet. Cliënt was hiertoe, vanwege zijn gevorderde alzheimer in combinatie met delier, zelf niet in staat.;
  4. Cliënt heeft meermalen kenbaar gemaakt dat hij naar huis wilde maar omdat hij op een gesloten afdeling was geplaatst werd hij tegengehouden door bewakers.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Klager heeft op 20 april 2019 een klacht bij het ziekenhuis ingediend over de medische behandeling van cliënt. De klachtenfunctionaris heeft de klacht in behandeling willen nemen en aangeboden om een bemiddelingsgesprek te organiseren met de betrokken behandelaren. Klager stond hier niet voor open en heeft ervoor gekozen zijn klacht voor te leggen aan de onafhankelijke klachtencommissie. De procedure bij deze klachtencommissie staat los van de Wkkgz klachtenregeling. Het is een alternatief dat de zorgaanbieder biedt voor een procedure bij de geschillencommissie. Mocht klager alsnog bemiddeling willen en eventueel daarna de klacht aan de geschillencommissie willen voorleggen dan blijft deze mogelijkheid bestaan.

De zorgaanbieder meent onder verwijzing naar artikel 3 lid 2 van het reglement van de commissie, dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht nu hij niet eerst de interne klachtenprocedure heeft doorlopen. Klager wilde geen bemiddelingsgesprek en heeft het ziekenhuis daarmee de mogelijkheid ontnomen om met bemiddeling tot een oplossing van de klacht te komen en daarover een standpunt te kunnen innemen. Subsidiair stelt de zorgaanbieder dat klager zijn klacht niet binnen 12 maanden na afwikkeling van de klacht door de klachtencommissie aan de commissie heeft voorgelegd (artikel 6 lid 1 van het reglement van de commissie).

Beoordeling van de ontvankelijkheid
De commissie overweegt het volgende.

De commissie dient eerst te beoordelen of cliënt ontvankelijk is, nu de verweerder in zijn verweerschrift van 27 december 2021 uitdrukkelijk een beroep op heeft gedaan op de niet ontvankelijkheid.

Ten aanzien van het verweer – met verwijzing naar artikel 3, lid 2 subsidiair artikel 6 lid 1 van het reglement – dat klager niet eerst de interne klachtenprocedure heeft doorlopen

De commissie verwerpt dit verweer van de zorgaanbieder en overweegt daartoe het volgende.

In de Klachtenregeling van de zorgaanbieder staat onder paragraaf V: Klachtencommissie, artikel 1, met betrekking tot de klachtenprocedure het volgende vermeld:

“In plaats van klachtbehandeling door de klachtenfunctionaris die gericht is op het oplossen van de klacht, kan klager er ook voor kiezen om zijn of haar klacht aan de klachtencommissie voor te leggen. Meander Medisch Centrum heeft een klachtencommissie ingesteld die onafhankelijk uitspraak doet over de gegrondheid van een klacht. (…)”

Onder paragraaf VI: Geschilleninstantie ziekenhuizen staat het volgende vermeld:

“Indien klager zich niet kan vinden in de uitkomst van de klachtbehandeling (…) kan het geschil schriftelijk ter beslechting worden voorgelegd aan de Geschilleninstantie Ziekenhuizen.

Vaststaat dat klager in samenspraak met de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder zijn klacht aan de onafhankelijke klachtencommissie heeft voorgelegd. De klachtencommissie heeft op 8 januari 2020 een uitspraak gedaan, waarmee de klachtenbehandeling is afgerond.

Op grond van het bepaalde in paragraaf VI van de klachtenregeling van de zorgaanbieder, was klager bevoegd om zijn klacht vervolgens rechtstreeks, zonder een verder bemiddelingstraject, aan de geschillencommissie voor te leggen.

Ten aanzien van het verweer van de zorgaanbieder – met verwijzing naar artikel 6 lid 1 van het toepasselijke reglement van de commissie – dat klager zijn klacht niet binnen 12 maanden na afwikkeling van de klacht door de klachtencommissie aan de commissie heeft voorgelegd.

Dit verweer van de zorgaanbieder slaagt. Daartoe overweegt de commissie het volgende.

Ingevolge artikel 6. 1. Van het reglement verklaart de commissie op verzoek van het ziekenhuis – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk indien cliënt zijn geschil niet binnen 12 maanden na afhandeling van de klacht door het ziekenhuis bij de commissie aanhangig heeft gemaakt.

De commissie kan besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, indien de cliënt ter zake van de niet naleving van de voorwaarden naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs geen verwijt treft. (artikel 6, lid 2.)

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat de klachtencommissie op 8 januari 2020 uitspraak heeft gedaan in de door klager ingediende klacht en klager op 6 december 2021 – derhalve ruimschoots na het verstrijken van de in artikel 6.1. van bedoeld reglement bepaalde termijn – heeft ingediend.

De commissie verwerpt het beroep van klager dat hem redelijkerwijs van deze termijnoverschrijding geen verwijt treft. De daarvoor door klager genoemde omstandigheid dat hij gedurende de corona epidemie in thuisisolatie heeft doorgebracht en mantelzorger is van zijn moeder en dat hij lijdt aan een complexe rouwverwerking is daarvoor, zonder nadere concretisering en onderbouwing, naar het oordeel van de commissie onvoldoende.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat klager niet – ontvankelijk zal worden verklaard in zijn klacht.

Ten overvloede hecht de commissie eraan het volgende expliciet te overwegen.

Voorop staat dat van een tekortkoming in de medische behandeling van client niet is gebleken.

Echter, met beschouwing van het gehele dossier, wordt een beeld geschetst dat het in dit dossier node heeft ontbroken aan hoofdbehandelaarschap, met voor de cliënt en de contactpersonen van de cliënt zichtbare regie en eindverantwoordelijkheid voor de aan de cliënt geleverde medische zorg en met voor hen transparante, begrijpelijke en effectieve communicatie.

Het daartoe strekkende protocol inzake hoofdbehandelaarschap heeft hier helaas concrete implementatie gemist.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, de heer prof. dr. G.J. Wesseling, mevrouw mr. I. van den Hoven – van Vogelpoel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 30 juni 2022.