Klaagster is geen vertegenwoordigster van haar zoon en kan dus niet worden aangemerkt als cliënt.

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)bevoegdheid    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 116760

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Klaagster], wonende te [plaats], en Academisch Medisch Centrum, gevestigd te Amsterdam,
(verder te noemen: het ziekenhuis)

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
Klaagster heeft op 18 april 2018 de commissie verzocht onderhavig geschil in behandeling te nemen.
Klaagster en het ziekenhuis zijn niet voor de zitting opgeroepen, omdat de commissie op grond van de stukken eerst dient vast te stellen of de commissie het geschil inhoudelijk kan behandelen, gelet op de bezwaren van het ziekenhuis.

Partijen zijn schriftelijk bericht dat de commissie eerst een voorbeslissing dient te nemen alvorens het dossier op de inhoud kan worden beoordeeld.
Klaagster is vervolgens in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke reactie te geven op het standpunt van het ziekenhuis inzake de vraag of de commissie het geschil kan behandelen.
De commissie heeft een reactie van klaagster ontvangen.
De commissie heeft ook kennisgenomen van de overige overgelegde stukken.
Het geschil is buiten aanwezigheid van partijen behandeld op 6 september 2018 te Amsterdam.

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de medische behandeling van de zoon van klaagster binnen de gesloten psychiatrische afdeling van het ziekenhuis. Volgens klaagster is haar zoon niet adequaat behandeld en heeft dat ertoe geleid dat hij op 25 november 2015 een suïcidepoging heeft gedaan.
Verder zijn er volgens klaagster fouten gemaakt rondom de rooming-in van klaagster bij haar zoon van 2 december 2015 tot 13 januari 2016.
Haar zoon heeft tijdens een bezoek van klaagster op 18 januari 2016, na de rooming-in, geprobeerd om klaagster te wurgen.

Beoordeling ten aanzien van de bevoegdheid

De commissie is bevoegd om een geschil te behandelen indien er sprake is van een geschil tussen een cliënt en een zorgaanbieder (artikel 3 reglement van de commissie).

Allereerst oordeelt de commissie dat klaagster zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) niet van toepassing is en dus niet aan de behandeling van het geschil in de weg kan staan omdat deze pas in werking trad op 1 januari 2016. De Wkkgz is van toepassing op alle klachten die zijn ingediend na 1 januari 2016. Nu klaagster de klacht bij het ziekenhuis heeft ingediend bij brief van 18 juli 2017 is de Wkkgz reeds daarom van toepassing. Overigens was ook in de voordien geldende Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz), die per
1 januari 2016 is vervallen, bepaald dat een klacht kan worden ingediend door de natuurlijke persoon aan wie zorg is verleend.

In artikel 1 Wkkgz wordt cliënt gedefinieerd als een natuurlijk persoon die zorg vraagt of aan wie zorg wordt verleend. Krachtens de artikelen 14 en 21 Wkkgz kan over de gedraging jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening een klacht worden ingediend door de cliënt, een nabestaande van de overleden cliënt dan wel een vertegenwoordiger van de cliënt. Artikel 19 Wkkgz bepaalt dat de geschilleninstantie tot taak heeft geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening te beslechten en voorts (lid 3) dat de geschilleninstantie haar werkzaamheden krachtens een schriftelijke regeling uitoefent.
Anders dan klaagster meent, wordt de werking van de Wkkgz hierin niet uitgebreid naar onrechtmatigheden van de zorgaanbieder jegens derden (anderen dan de cliënt).

In de onderhavige zaak is de zoon van klaagster de natuurlijke persoon die zorg heeft gevraagd of aan wie zorg is verleend in de zin van artikel 1 lid 1 Wkkgz. Omdat klaagster zelf geen zorg heeft gevraagd of heeft ontvangen van de zorgaanbieder, is zij geen cliënt in de zin van artikel 1 Wkkgz.

In de procedure bij de commissie heeft klaagster in dit verband naar voren gebracht dat zij ten aanzien van de klacht over de behandeling van haar zoon door de zorgaanbieder als zijn vertegenwoordiger kan worden aangemerkt. Klaagster voert hierbij aan dat zij door het ziekenhuis ten onrechte niet als vertegenwoordiger van haar zoon is aangemerkt nu haar zoon niet tot een juiste afweging van zijn belangen in staat is.
Op grond van de overgelegde stukken stelt de commissie vast dat de cliënt meerderjarig is, niet onder curatele of bewind staat en dat hij zijn moeder niet heeft gemachtigd tot het indienen van de klacht. Naar het oordeel van de commissie kan klaagster dan ook niet als de wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon worden aangemerkt. Ook bij een ruimere interpretatie van vertegenwoordiging krachtens de Wkkgz komt de commissie niet tot een andere conclusie.

De overgelegde stukken bieden evenmin aanknopingspunten voor het beroep van klaagster op wilsonbekwaamheid van haar zoon. De enkele omstandigheid dat in het medisch dossier is vermeld dat de cliënt op een zeker moment voor een te nemen medische beslissing wilsonbekwaam is geacht, rechtvaardigt immers geenszins de conclusie dat hij ook thans en met name ten aanzien van de beslissing om een klacht in te dienen als wilsonbekwaam dient te worden aangemerkt. Ook als dat anders zou zijn staat daarmee niet vast dat klaagster als zijn vertegenwoordigster dient te worden aangemerkt.
De Geschillencommissie begrijpt uit hetgeen door klaagster is aangevoerd dat klaagster en de cliënt, hoewel ze bij elkaar wonen, volgens klaagster geen contact hebben.
Dit kan tot geen andere conclusie leiden dan de zorgaanbieder terecht klaagster niet als vertegenwoordiger van haar zoon heeft aangemerkt. Daaruit volgt dat artikel 21 lid 2 van de Wkkgz niet van toepassing is.

Omdat de commissie van oordeel is dat klaagter niet als vertegenwoordiger van haar zoon kan worden aangemerkt, is zij ook in die zin geen cliënt in de zin van het reglement van de commissie (artikel 1).

Het voorgaande brengt mee dat klaagster niet als cliënt in de zin van het reglement van de commissie kan worden aangemerkt, zodat de commissie niet bevoegd is om over de klacht van klaagster te oordelen, zodat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing

De commissie verklaart zichzelf onbevoegd om van de klacht kennis te nemen.

Aldus beslist op 6 september 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.