Klaagster is als derde contactpersoon toch belanghebbende van cliënte

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: ontvankelijkverklaring   Uitkomst: ontvankelijk   Referentiecode: 111656/131121

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De klaagster stelt dat de zorgaanbieder de cliënte niet voldoende passende zorg heeft geleverd en dat er te veel insuline is toegediend. Volgens de zorgaanbieder heeft de klaagster de klachten niet binnen de 12-maanden termijn bij de commissie ingediend en is zij daarom niet-ontvankelijk in haar klacht. De klaagster stelt dat zij door de zorgaanbieder verkeerd is ingelicht over de klachtenregeling en de mogelijkheid om een klacht in te dienen aangezien zij als derde contactpersoon werd gezien. De commissie oordeelt dat de klaagster verkeerd is geïnformeerd. De zorgaanbieder heeft haar voor het indienen van een klacht verwezen naar de bewindvoerder van de cliënte, maar deze is alleen verantwoordelijk voor de financiële belangen van de cliënte, niet voor de zorgverlening. Het feit dat de klaagster niet de eerste contactpersoon is, betekent niet dat zij niet als belanghebbende van haar moeder kon worden gezien en dus geen klacht kan indienen. De zorgaanbieder heeft niet aangetoond dat ze de klaagster verwezen heeft naar een klachteninstantie. Dat de klaagster de klachten niet binnen de gestelde termijn aan de commissie heeft voorgelegd is niet aan de klaagster te wijten. De klaagster is ontvankelijk in haar klachten.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen

[Klaagster], nabestaande van [cliënte], wonende te [woonplaats]

en

Stichting Envida, gevestigd te Maastricht
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
De Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 13 december 2021 te Utrecht.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

Beoordeling van de ontvankelijkheid
Klaagster heeft aan de commissie een klacht voorgelegd betreffende het niet verlenen van voldoende passende zorg en het teveel toedienen van insuline aan cliënte door de zorgaanbieder.

De commissie dient eerst te beoordelen of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen.

De zorgaanbieder heeft onder verwijzing naar artikel 6 lid b van het reglement, de commissie verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in haar klachten omdat deze klachten buiten de termijn van 12 maanden bij de commissie zijn ingediend en daarmee niet is voldaan aan de formele inname vereisten.
Klaagster heeft haar geschil op 29 mei 2015 (door de zorgaanbieder ontvangen op 16 juni 2015) aan de klachtencommissie voor cliënten van de zorgaanbieder aangeboden. Het door haar ingevulde vragenformulier geschillencommissie is gedateerd op 10 juli 2021 en door de commissie ontvangen op 22 juli 2021.

Naar aanleiding van het niet-ontvankelijkheidsverweer van de zorgaanbieder heeft klaagster de commissie verzocht haar klachten met toepassing van het bepaalde in artikel 6 lid 2 van het reglement ontvankelijk te verklaren. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de zorgaanbieder tijdens het gehele verblijf van cliënte, cliënte en klaagster nooit heeft ingelicht over andere mogelijkheden of andere instanties om te helpen bij het oplossen van de klacht en/of andere problemen, laat staan dat de zorgaanbieder haar heeft gewezen op de termijn waarbinnen diende te worden geklaagd. Eind maart 2015 vond het gesprek met een aantal medewerkers van de zorgaanbieder plaats over de zorgverlening aan cliënte. Nadat in praktijk geen oplossing kwam, deelde zorgaanbieder klaagster mede, dat zij formeel een klacht bij hen moest indienen. Zonder deze formele klacht werd er niet naar de situatie – het teveel toedienen van insuline bij cliënte en andere zaken – gekeken. Nadat klaagster de klacht op 29 mei 2015 had ingediend, werd haar enkele weken later door de zorgaanbieder mondeling medegedeeld, dat zij geen recht van klagen had, aangezien zij de derde contactpersoon was. Klaagster stelt dat zij indertijd verkeerd is geïnformeerd door de zorgaanbieder.

De commissie overweegt als volgt.
Uit de door klaagster overgelegde correspondentie, met name de brief van de Raad van Bestuur van 1 maart 2016, stelt de commissie vast dat de klacht van klaagster door de zorgaanbieder niet in behandeling is genomen op grond van het feit dat zij niet de eerste contactpersoon was en om die reden niet als vertegenwoordigster van cliënte werd aangemerkt. Klaagster diende zich, bij klachten en of opmerkingen over de verzorging van cliënte, te wenden tot de bewindvoerder van cliënte. Deze kon dan bezien of er aanleiding bestond om hierover in overleg te treden met de zorgaanbieder.

De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder klaagster op een onjuiste wijze heeft geïnformeerd. Klaagster is voor haar klachten over de zorgverlening verwezen naar een bewindvoerder. De bewindvoerder gaat echter niet over de zorgverlening aan een cliënt, maar behartigt uitsluitend de financiële belangen van een cliënt. Ook de enkele omstandigheid dat zij niet de eerste contactpersoon was maakte nog niet dat klaagster niet als belanghebbende van haar moeder kon worden aangemerkt en niet een klacht over haar behandeling mocht indienen. De commissie heeft voorts niet kunnen vaststellen dat de zorgaanbieder klaagster heeft verwezen naar een klachteninstantie.

De commissie is van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden in samenhang bezien, klaagster redelijkerwijs geen verwijt treft dat zij haar klachten niet binnen de in artikel 6 lid 1 gestelde termijn aan de commissie heeft voorgelegd. De commissie oordeelt dat klaagster in haar klachten kan worden ontvangen.

Partijen worden, indien zij dit wensen, in de gelegenheid gesteld om schriftelijk hun standpunten met betrekking tot het geschil nader toe te lichten.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart klaagster ontvankelijk in haar klachten.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit mevrouw mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 13 december 2021.