Inzage in een medisch dossier door een nabestaande is in de regel niet toegestaan, tenzij er sprake is van voorafgaande toestemming bij leven van de overledene, toestemming van de overledene mag worden verondersteld, of zwaarwegende omstandigheden die het doorbreken van een beroepsgeheim van de zorgaanbieder rechtvaardigt. Dat is niet gebleken

  • Home >>
  • Geestelijke Gezondheidszorg >>
De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: Medisch dossier    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 120096

De uitspraak:

In het geschil tussen

[klaagster], wonende te [plaats], en Parnassia Groep B.V., gevestigd te Den Haag, (verder te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 8 januari 2019 te Den Haag. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Klaagster is niet verschenen. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam], jurist, en [naam], psychiater.

Per e-mailbericht van 9 januari 2019 heeft klaagster haar excuses aangeboden voor het feit dat zij niet op de zitting aanwezig was en heeft zij hier een uitleg voor gegeven.

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft het verzoek van klaagster om inzage te krijgen in het medisch dossier van haar overleden zoon [naam zoon], en (op die manier) duidelijkheid te krijgen over de laatste fase van het leven van haar zoon en de bij de zorgaanbieder volgens klaagster gemaakte fouten.

Standpunt van klaagster

Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken en in het bijzonder naar de brief van 13 september 2018. Het standpunt van klaagster luidt samengevat en in de kern als volgt.

Klaagster stelt zich op het standpunt dat de zorgaanbieder verantwoordelijk is voor het overlijden van haar zoon.

Klaagster verlangt een uitspraak van de commissie over de toegang tot het medisch dossier van haar zoon. Er zijn diverse vraagtekens waar het medisch dossier duidelijkheid over zou kunnen geven. Klaagster en haar zoon waren heel close. Klaagster had tweemaal daags contact met de verpleging of met de behandelaar. Dat haar zoon gezegd zou hebben niet langer te willen dat klaagster geïnformeerd zou blijven, en dat – zoals de zorgaanbieder stelt – klaagster daarom geen recht heeft op inzage in het dossier, is niet gerapporteerd en is ook niet gebleken gedurende de periode dat haar zoon opgenomen was. Klaagster is er van overtuigd dat haar zoon zou hebben gewild dat zij kennis zou kunnen nemen van het medisch dossier. Dit ook om het laatste stuk van zijn leven in kaart te kunnen brengen. Er zijn veel fouten gemaakt toen haar zoon met een verpleegkundige/stagiair naar de huisarts is gelopen. Zo is de verpleegkundige/stagiair niet meegelopen toen haar zoon wegliep, en is pas na anderhalf uur de politie gebeld.

Klaagster hoopt de gelegenheid te krijgen om nog andere gebeurtenissen toe te lichten, waaronder voorbeelden van onvoldoende zorg voor haar zoon.

Tijdens de behandeling van de klacht voor de klachtencommissie is het klaagster gebleken dat de klachtencommissie vooringenomen was.

Klaagster verlangt vergoeding van de door haar geleden emotionele schade alsmede vergoeding van de uitvaartkosten ten bedrage van € 2.769,56 en van de grafsteen ten bedrage van € 2.671,78.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, met name het verweerschrift van 23 november 2018. Het standpunt van de zorgaanbieder luidt samengevat en in de kern als volgt.

De zorgaanbieder dient de wettelijke bepaling, dat ook na iemands overlijden het medisch beroepsgeheim blijft gelden, in acht te nemen. Afwijking van dit beroepsgeheim is volgens de zorgaanbieder mogelijk in een situatie waarin wordt ingeschat dat de overledene dat graag gewild zou hebben. Dat is hier helaas niet het geval. In het behandelplan is vastgelegd dat de zoon van klaagster, [naam zoon], aan verschillende hulpverleners heeft aangegeven dat hij niet wilde dat wat hij zei of wat er gebeurde aan klaagster zou worden verteld. Ondanks het vorenstaande heeft de zorgaanbieder met klaagster die delen van het dossier samen doorgenomen, waarvan zij dacht dat [naam zoon] daar geen bezwaar tegen gehad zou hebben. Aan klaagster is aangegeven dat zij altijd een afspraak kan plannen met (medewerkers van) de zorgaanbieder.

Voor wat betreft de dag dat [naam zoon] is weggelopen, licht de zorgaanbieder het volgende toe. Voorafgaande aan het verlaten van de afdeling wordt altijd een afweging gemaakt hoe dit veilig kan plaatsvinden. Die afweging hangt ook af van hoe iemand er op dat moment aan toe is. Op de bewuste dag werkte [naam zoon] mee aan het onderzoek van de brandwonden aan zijn ogen. Beslist is dat hij door één (leerling-)verpleegkundige zou worden begeleid. Achter iemand aanrennen kan, maar als iemand perse weg wil kan het zijn dat dat niet lukt. Ook is het niet goed mogelijk iemand vast te houden in je eentje. Achteraf bezien is de beslissing om [naam zoon] met één verpleegkundige te laten mee gaan niet goed uitgepakt. De beslissing is toen echter weloverwogen genomen.

Met betrekking tot het overgaan tot actie nadat [naam zoon] was weggerend, merkt de zorgaanbieder op dat, nadat de verpleegkundige terugkwam op de afdeling en had gemeld dat [naam zoon] was weggerend, meerdere verpleegkundigen zijn gaan zoeken. Toen hij niet werd gevonden, is de opname coördinator verzocht de vermissing aan de politie door te geven. Het kan zijn dat op het moment dat de verpleegkundige klaagster sprak, de opname coördinator er nog niet toe was overgegaan de vermissing aan de politie te melden.

Met betrekking tot de bejegening van klaagster door de klachtencommissie onthoudt de zorgaanbieder zich van een reactie.

Hoewel, zo stelt de zorgaanbieder, het overlijden van [naam zoon] niet direct aan de zorgaanbieder valt toe te rekenen, ziet de zorgaanbieder wel het grote verlies voor klaagster en is de zorgaanbieder daarom bereid haar tegemoet te komen in de kosten die gemaakt zijn voor de begrafenis van haar zoon.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van het door partijen over een weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

De commissie begrijpt de klacht aldus dat klaagster inzage wenst in het medisch dossier van haar zoon.

Ten aanzien van het medisch beroepsgeheim overweegt de commissie als volgt.

De zorgaanbieder dient de privacybelangen van een patiënt, ook indien hij is overleden, te allen tijde te beschermen. Dit betekent dat inzage in een medisch dossier door een nabestaande in de regel niet wordt toegestaan, tenzij 1) sprake is van voorafgaande toestemming bij leven van de overledene, 2) toestemming van de overledene mag worden verondersteld, 3) zwaarwegende omstandigheden zijn aangevoerd die het doorbreken van een beroepsgeheim van de zorgaanbieder rechtvaardigt.

Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, staat voor de commissie vast dat [naam zoon] bij leven in ieder geval geen expliciete toestemming heeft gegeven om zijn moeder zijn medisch dossier in te laten zien.

Voor de commissie is voorts niet aannemelijk geworden dat [naam zoon] zou hebben gewild dat zijn moeder inzage in zijn medisch dossier zou verkrijgen. Zijn toestemming kan dan ook niet worden verondersteld, mede gezien de stellingen van de zorgaanbieder over de wil van [naam zoon] op dit punt. Het door klaagster aangevoerde, dat zij twee maal per week contact had met de behandelaar/verpleging en zij en [naam zoon] heel close waren, is daartoe in elk geval niet voldoende.

De commissie is verder van oordeel dat van zwaarwegende omstandigheden – om het beroepsgeheim te doorbreken – niet is gebleken.

Ondanks het vorenstaande heeft de zorgaanbieder aan klaagster verschillende delen uit het medisch dossier van [naam zoon] voorgelezen.

De zorgaanbieder is hiermee zo goed als mogelijk aan de wens van klaagster tegemoet gekomen.

Op grond van het vorenstaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Aan bespreking van de diverse schadeposten wordt dan ook niet toegekomen. Echter, de zorgaanbieder heeft in het verweerschrift en ter zitting aangeboden om de uitvaartkosten en de grafsteen ad € 5.441,34 te voldoen aan klaagster. De commissie gaat ervan uit dat de zorgaanbieder dit onverplichte aanbod zal nakomen.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder naar voren hebben gebracht behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Gelet op het vorenstaande beslist de commissie als volgt.

Beslissing

De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit
de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. D.J.L. Jonker en de heer mr. P.C. de Klerk, leden,
op 8 januari 2019 in aanwezigheid van mevrouw mr. B.J. van Gent, secretaris.