Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Bevoegdheid
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
171768/174593
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Volgens cliënte heeft de zorgaanbieder de geheimhoudingsplicht geschonden. Haar ex-partner is geïnformeerd door zijn ex-collega’s over een van hun kinderen. Cliënte betwist de stelling van het ziekenhuis dat zij het klachtentraject voortijdig heeft afgebroken; volgens cliënte is dat gebeurd door de klachtenfunctionaris aan wie zij heeft meegedeeld dat zij geen vertrouwen meer had in het proces. Volgens de zorgaanbieder heeft cliënte en de ex-partner beiden het ouderlijk gezag. De ex-partner heeft een machtiging tot toegang van het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD). De Commissie kan niet oordelen over de klacht van de cliënte tegen de ex-partner, zij is daartoe niet bevoegd. De cliënte treft geen verwijt dat zij haar klacht niet eerst volgens de klachtenregeling van het ziekenhuis heeft laten behandelen. De door de zorgaanbieder ingestelde onderzoeken hebben niet uitgewezen of en zo ja wie van zijn medewerkers informatie aan de ex-partner heeft verstrekt.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam], mede in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen, wonende te Alkmaar,(hierna te noemen: cliënte)
en
Noordwest Ziekenhuisgroep, gevestigd te Alkmaar,
(hierna te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2022 te Eindhoven. Bij deze behandeling zijn verschenen:
– cliënte, vergezeld van [naam], vertrouwenspersoon,
– het ziekenhuis, vertegenwoordigd door [naam], bedrijfsjurist, en [naam], klachtenfunctionaris.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het schenden van de geheimhoudingsplicht, die op het ziekenhuis en de daar werkzame medische hulpverleners rust.
Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De klacht van cliënte richt zich tegen het ziekenhuis en haar ex-partner, die werkzaam is als ambulanceverpleegkundige bij een ambulancezorgorganisatie, maar voorheen werkzaam is geweest op afdeling SEH van het ziekenhuis.
De dochter van cliënte is op 9 maart 2021 op de afdeling SEH van het ziekenhuis geweest in verband met een val, waarbij zij een twjjgbreukje in haar arm had opgelopen. ’s Avonds heeft cliënte haar ex-partner hierover geïnformeerd.
De ex-partner deelde cliënte toen mee dat hij al door zijn oud-collega’s van het ziekenhuis was geïnformeerd dat cliënte met de dochter op de SEH was geweest. Cliënte heeft daar toen niet veel aandacht aan geschonken, maar onlangs gaf de ex-partner weer aan dat hij door zijn oud-collega’s was geïnformeerd en dat hij inzage heeft gehad in een brief van de SEH, die hij van zijn collega’s had gekregen.
Cliënte vermoedt dat haar ex-partner misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden om haar medisch dossier en dat van haar kinderen in te zien. Cliënte heeft hierover een klacht ingediend bij het Klachtenbureau Patiëntbeleving van het ziekenhuis.
Naar aanleiding van de eerder vermelde gebeurtenis met de dochter heeft cliënte op 7 maart 2022 een gesprek gehad met de leidinggevende van de SEH en de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. In dat gesprek is cliënte meegedeeld dat er alles aan gedaan was om te achterhalen of haar ex-partner of een van zijn collega’s in de dossiers heeft gekeken. De ex-partner zou niet in het systeem kunnen komen omdat daarvoor met pasjes wordt gewerkt, die alleen werknemers van het ziekenhuis hebben.
Op 3 maart 2022 is de zoon van cliënte op school van een klimrek gevallen. Bij de huisartsenpost werd een kneuzing van zijn arm geconstateerd. Cliënte heeft dit dezelfde dag nog aan haar ex-partner meegedeeld. Op 10 maart 2022 is de zoon van de trap gevallen, waarbij hij zijn pijnlijke arm heeft gebruikt om zich op te vangen. Cliënte is met de zoon naar de SEH geweest, waar een breukje werd geconstateerd. Daarop kreeg cliënte een e-mail van haar ex-partner met de vraag waarom zij loog over wat er met de zoon was gebeurd. De ex-partner deelde cliënte mee een brief van de SEH te hebben, waarin wat anders zou staan dan cliënte beweerde. De zoon zou van de trap gestruikeld zijn en niet op school uit het klimrek zijn gevallen. Cliënte heeft hierop meteen weer gebeld met de klachtenfunctionaris, die contact zou opnemen met de leidinggevende van de SEH. Vele weken later kreeg cliënte van de klachtenfunctionaris te horen dat de leidinggevende van de SEH navraag had gedaan bij de collega’s, maar dat deze hadden gezegd dat zij niets hadden meegedeeld aan de ex-partner. De leidinggevende had van de ICT-afdeling van het ziekenhuis vernomen dat de ex-partner in het systeem kon. In het gesprek van 7 maart 2022 werd cliënte echter nog nadrukkelijk verteld dat een niet in het ziekenhuis werkzame verpleegkundige, niet in het systeem kon.
Op 7 mei 2022 is cliënte er achter gekomen dat de ex-partner bij het ziekenhuis een machtiging had aangevraagd en gekregen voor toegang tot het dossier van de kinderen. De leidinggevende van de SEH en de klachtenfunctionaris hebben cliënte over de machtiging aan de ex-partner noch over de mogelijkheid dat ook zij een dergelijke machtiging bij het ziekenhuis kon krijgen, geïnformeerd. De ex-partner kan cliënte ook veel meer vertellen dan cliënte in het dossier van de kinderen kan zien, hetgeen bij cliënte de vraag doet rijzen of hij toch misbruik van zijn bevoegdheden maakt of informatie van een collega krijgt. Cliënte heeft de klachtenfunctionaris gevraagd of zij haar deze bevinding schriftelijk kon toesturen. De klachtenfunctionaris moest dit overleggen met de leidinggevende van de SEH. Cliënte heeft de klachtenfunctionaris nog een herinneringsmail gestuurd, maar zij heeft nooit meer iets van de klachtenfunctionaris gehoord. Cliënte was nu helemaal haar vertrouwen in het ziekenhuis kwijt. In de beleving van cliënte heeft niet zij maar de klachtenfunctionaris het traject voortijdig afgebroken.
Ook heeft cliënte van haar ex-partner een e-mail ontvangen waarin stond dat hij had gehoord dat zij een klacht had ingediend en een e-mail waarin stond dat cliënte aangifte had gedaan tegen een van de werkgevers. Cliënte vraagt zich af hoe het mogelijk is dat de ex-partner dit alles weet als hij zelf niet in de systemen van het ziekenhuis kan en zij hem nooit op de hoogte heeft gesteld van haar klachten. Cliënte voelt zich niet serieus genomen door de klachtenfunctionaris en de leidinggevende van de SEH.
Cliënte verlangt dat er een einde komt aan de situatie dat haar ex-partner informatie over haar kinderen ontvangt van zijn ex-collega’s bij het ziekenhuis.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënte en haar ex-partner hebben ieder het ouderlijk gezag over hun kinderen, respectievelijk negen en zeven jaar oud, en zij zijn beiden hun wettelijk vertegenwoordiger.
De ex-partner heeft tot 1 mei 2017 als SEH-verpleegkundige bij het ziekenhuis gewerkt. Hij is nu bij een andere zorgorganisatie als ambulanceverpleegkundige werkzaam en heeft als zodanig geen toegang tot de systemen van het ziekenhuis, zoals bijvoorbeeld het digitale patiëntendossier. Alleen medewerkers van het ziekenhuis hebben die toegang.
Ouders met gezag over hun kinderen tot 12 jaar kunnen bij het ziekenhuis toegang krijgen tot het elektronisch patiëntdossier (EPD) van die kinderen. De ouders moeten daarvoor een machtiging aanvragen om te kunnen inloggen in het systeem Mijn Noordwest. Dit systeem is een beveiligd portaal voor patiënten van het ziekenhuis. Het is een website die gekoppeld is aan het beveiligde EPD van het ziekenhuis. Dit portaal geeft de patiënt direct toegang tot het EPD. In dit systeem is een deel van het medisch dossier van de patiënt zichtbaar, zoals onder meer afspraken, taken voor de patiënt (vragenlijsten), allergieën, behandelbeperkingen/ wilsverklaringen, behandelverslagen, medicijnen, metingen, operaties, patiëntbrieven en uitslagen.
Sinds 4 augustus 2020 heeft de ex-partner met die machtiging toegang tot het systeem. Deze toegang behoeft geen instemming van de andere ouder met gezag. Ouders met gezag kunnen het recht op informatie over hun kinderen onafhankelijk van elkaar uitoefenen. De ex-partner heeft dan ook rechtmatig toegang tot het EPD van zijn kinderen. Een echtscheidingssituatie brengt hierin geen verandering. Van misbruik van bevoegdheden is geen sprake.
Anders dan cliënte stelt, heeft de ex-partner geen toegang tot het dossier van cliënte. Dat dit wel zo is, heeft cliënte op geen enkele wijze aangetoond of aannemelijk gemaakt.
Op 3 november 2021 heeft cliënte een klacht ingediend naar aanleiding van een opname van de dochter op 9 maart 2021 op de afdeling SEH in verband met een breuk in haar arm. In deze klacht vroeg cliënte zich af hoe het mogelijk is dat de ex-partner geïnformeerd is door zijn oud-collega’s over het SEH bezoek, zonder dat zij daarover is geïnformeerd. Uit onderzoek, uitgevoerd door het unithoofd van de SEH en de privacy-officer, is gebleken dat de medewerkers van het ziekenhuis de ex-partner niet zelf actief hebben benaderd.
Op 9 november 2021 heeft een medewerker van Bureau Patiëntbeleving cliënte in een telefoongesprek meegedeeld dat de ex-partner zelf om nadere informatie heeft gevraagd en dit in zijn hoedanigheid van ouder met gezag ook mocht vragen. Het vervolgens verstrekken van de gevraagde informatie behoeft geen instemming van de andere ouder met gezag. Cliënte wilde hierover graag een schriftelijke bevestiging van de SEH. Het ziekenhuis heeft op 9 november 2021 met een e-mailbericht aan deze wens van cliënte voldaan.
Op 20 november 2021 heeft cliënte een schriftelijke klacht bij het ziekenhuis ingediend. Cliënte heeft hierin aangegeven nog steeds vragen te hebben. Een medewerker van het Bureau Patiëntbeleving van het ziekenhuis heeft na telefonisch overleg met cliënte en overeenkomstig de klachtenregeling van het ziekenhuis de klacht overgedragen aan de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Op 7 december 2021 heeft de klachtenfunctionaris cliënte toegezegd een bemiddelingsgesprek te regelen met het unithoofd van de SEH.
Dat gesprek heeft op 7 maart 2022 plaatsgevonden, waarbij cliënte, haar vriendin, het unithoofd van de SEH en de klachtenfunctionaris aanwezig waren. Tijdens dit gesprek is nogmaals aan cliënte uitgelegd dat ouders met gezag recht hebben op informatie over hun minderjarige kinderen. Het unithoofd heeft in dit gesprek aangegeven nogmaals met haar team in gesprek te gaan over de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen bij het verstrekken van informatie aan ouders.
Op 15 maart 2022 heeft cliënte telefonisch contact gezocht met de klachtenfunctionaris. Deze keer naar aanleiding van een opname van de zoon op 10 maart 2022 op de afdeling SEH in verband met pijnklachten na een val van een klimrek. In dit telefoongesprek vroeg cliënte zich af hoe het kon dat de ex-partner in het bezit was van een brief die de SEH-arts op 11 maart 2022 heeft geschreven aan de huisarts. Volgens cliënte heeft zij deze brief niet kunnen raadplegen. De klachtenfunctionaris heeft cliënte meegedeeld dit uit te gaan zoeken en heeft daartoe contact opgenomen met het unithoofd van de SEH. Uit het onderzoek van het unithoofd van de SEH is gebleken dat de ex-partner de brief van de SEH-arts van 11 maart 2022 aan de huisarts heeft kunnen raadplegen in het EPD van de zoon. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de ex-partner voornoemde brief van een medewerker van het ziekenhuis of op andere wijze heeft ontvangen. Dit heeft cliënte ook op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
Op 19 april 2022 heeft de klachtenfunctionaris cliënte telefonisch (nogmaals) uitgelegd dat de ex-partner als wettelijke vertegenwoordiger toegang heeft tot het EPD van de kinderen. Cliënte wilde een formele reactie op papier van het ziekenhuis. De klachtenfunctionaris heeft aangegeven dit te bespreken met het unithoofd van de SEH en hierop terug te komen. De klachtenfunctionaris was bezig met het opstellen van de door cliënte gevraagde reactie, maar heeft deze niet kunnen afronden, omdat cliënte geen contact meer wilde met Bureau Patiëntbeleving en zich had gewend tot de geschillencommissie.
Dat cliënte geen reactie meer heeft vernomen van de klachtenfunctionaris is onjuist. De klachtenfunctionaris wilde de tijd nemen om een zorgvuldige reactie op te stellen en was daarvoor ook afhankelijk van de input van het unithoofd van de SEH en de privacy-officer. Vanwege de vakantieperiode heeft dit wat langer geduurd. De klachtenfunctionaris heeft hierover ook telefonisch contact gezocht met cliënte, maar cliënte werd ongeduldig en wilde geen contact meer met de klachtenfunctionaris en Bureau Patiëntbeleving. Cliënte heeft het traject voortijdig afgebroken, waardoor van afhandeling van de klacht overeenkomstig artikel 6, lid 1, sub a, van het reglement van de commissie in verband met artikel 14, lid 2, van de klachtenregeling het ziekenhuis geen sprake is geweest. De situatie om een geschil aan de commissie voor te leggen op grond van artikel 21, lid 1, sub c, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg doet zich hier evenmin voor. Het ziekenhuis verzoekt de commissie dan ook cliënte niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht.
Het ziekenhuis is van mening dat de klachtenfunctionaris en het unithoofd van de SEH er alles aan hebben gedaan om de klachten van cliënte weg te nemen. Er zijn diverse telefoongesprekken geweest met cliënte, er heeft een bespreking plaatsgevonden en cliënte heeft op 9 november 2021 vanuit Bureau Patiëntbeleving een schriftelijke reactie op haar klacht ontvangen.
Cliënte valt over het feit dat de ex-partner op de hoogte is van het feit dat er een klacht is ingediend. Het unithoofd van de SEH heeft samen met de privacy-officer onderzoek gedaan naar de dossiers van de kinderen om te bekijken wie er toegang heeft tot deze dossiers, alsmede of deze toegang rechtmatig was. In dit kader is contact gezocht met de ex-partner. Dit contact heeft ook mogen plaatsvinden, omdat de ex-partner (ook) de wettelijk vertegenwoordiger is van de kinderen.
Van misbruik van bevoegdheden of onrechtmatige toegang door de ex-partner tot het medisch dossier van zijn kinderen is geen sprake geweest en evenmin van onzorgvuldig handelen aan de zijde van het ziekenhuis. Het ziekenhuis verzoekt de commissie cliënte niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht en – indien de commissie cliënte wel ontvankelijk acht – de klacht van cliënte als ongegrond af te wijzen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, het volgende overwogen.
Klacht tegen de ex-partner
Cliënte heeft dit geschil bij de commissie aangespannen zowel tegen het ziekenhuis als tegen haar ex-partner. Aan de commissie is in artikel 3, lid 1, van haar reglement de taak – en daarmee de bevoegdheid – toebedeeld geschillen te beslechten tussen een cliënt en een ziekenhuis (…) voor zover deze betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van gesloten behandelingsovereenkomsten. De ex-partner is niet aan te merken als ziekenhuis. Aan de commissie komt dan ook niet de bevoegdheid toe een oordeel en een beslissing te geven over het geschil tussen cliënte en haar ex-partner. De commissie zal zich over dat geschil onbevoegd verklaren.
Het niet-ontvankelijkheidsverweer van het ziekenhuis
Artikel 6, lid 1 onder a., van het reglement van de commissie bepaalt – voor zover voor dit geschil van belang en zakelijk weergegeven – dat de commissie op verzoek van het ziekenhuis – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaart, indien deze zijn klacht niet eerst overeenkomstig de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg of de op de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing zijnde voorwaarden bij het ziekenhuis heeft ingediend. Lid 2 van dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid te besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, indien de cliënt redelijkerwijs geen verwijt treft de bepaling van lid 1 onder a. niet te hebben nageleefd.
Het ziekenhuis heeft in zijn verweerschrift – en dat was de eerste gelegenheid dat hij in deze procedure aan het woord was – een beroep gedaan op de hiervoor aangehaalde bepaling en de commissie verzocht cliënte niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht op de hiervoor bij de weergave van zijn standpunt vermelde grond.
Cliënte betwist de stelling van het ziekenhuis dat zij het klachtentraject voortijdig heeft afgebroken; volgens cliënte is dat gebeurd door de klachtenfunctionaris aan wie zij heeft meegedeeld dat zij geen vertrouwen meer had in het proces en zich zou verdiepen in andere stappen.
De commissie acht dit gebrek aan vertrouwen bij cliënte, dat ook voor het ziekenhuis wel duidelijk was gezien zijn brief van 1 augustus 2022 aan de commissie, aannemelijk en begrijpelijk op grond van de volgende door cliënte gestelde omstandigheden, die het ziekenhuis niet heeft betwist.
Cliënte heeft van de kant van het ziekenhuis tegenstrijdige informatie gekregen over de vraag of de ex-partner al dan niet gerechtigd was de dossiers van de kinderen te raadplegen. De klachtenfunctionaris heeft cliënte nooit geïnformeerd dat de ex-partner was gemachtigd de medische dossiers van de kinderen in te zien noch dat ook cliënte een dergelijke machtiging bij het ziekenhuis kon krijgen. De ex-partner kon cliënte veel meer informatie verstrekken dan cliënte in de dossiers van de kinderen kon zien. Het – ook volgens het ziekenhuis – te lang uitblijven van de door cliënte verlangde schriftelijke reactie met de uitleg dat de ex-partner als wettelijke vertegenwoordiger toegang heeft tot de medische dossiers van de kinderen. De commissie is dan ook van oordeel dat cliënte onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen verwijt treft haar klacht niet eerst volgens de klachtenregeling van het ziekenhuis te hebben laten behandelen, maar zich rechtstreeks tot de commissie te hebben gewend. De commissie acht cliënte dan ook ontvankelijk in haar klacht.
De klacht
Allereerst wenst de commissie over inzage in en afschrift van het medisch dossier van een patiënt die de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt, het volgende op te merken. In beginsel heeft een ouder die het ouderlijk gezag uitoefent over zijn kind van genoemde leeftijd, recht op inzage in en afschrift van het medisch dossier van dat kind. Als beide ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen dan hebben zij beiden dat recht onafhankelijk van elkaar. Dat geldt ook in de situatie als na echtscheiding de feitelijke verzorging van het kind bij één van de ouders berust, maar beide ouders – zoals in dit geval – het ouderlijk gezag gezamenlijk zijn blijven uitoefenen. De ex-partner beschikt over een machtiging van het ziekenhuis om het medisch dossier van zijn kinderen in een beveiligd portaal in te zien. De informatie die hij op deze wijze verkrijgt, is niet als onrechtmatig aan te merken.
In dit geval heeft cliënte gesteld dat haar ex-partner haar heeft meegedeeld door zijn oud-collega’s bij het ziekenhuis te zijn geïnformeerd over medische aangelegenheden betreffende de kinderen en over het feit dat cliënte een klacht bij het ziekenhuis had ingediend. De stelling van cliënte is aldus niet gebaseerd op wat cliënte zelf heeft meegemaakt of op eigen wetenschap van cliënte, maar op een verklaring van wat de
ex-partner haar heeft meegedeeld (de zogenaamde verklaring van horen zeggen), die verder geen steun vindt in de door cliënte overgelegde stukken. Die verklaring van horen zeggen, kan echter geen gewicht in de schaal leggen nu daaruit alleen blijkt dat en welke uitlatingen de ex-partner tegenover cliënte heeft gedaan, maar niet of de oud-collega’s ook daadwerkelijk de betreffende informatie aan de ex-partner hebben verstrekt. Ook de door het ziekenhuis ingestelde onderzoeken hebben niet uitgewezen of en zo ja wie van zijn medewerkers informatie aan de ex-partner heeft verstrekt.
Hoewel de commissie niet kan uitsluiten dat oud-collega’s van de ex-partner toch medische informatie over zijn kinderen aan hem hebben verstrekt, ontbreekt daarvoor – juridisch gezien – voldoende bewijs dat dit wel het geval is geweest. Dit betekent dat de commissie de klacht van cliënte tegen het ziekenhuis ongegrond acht.
Overigens wenst de commissie over de door het ziekenhuis ingestelde onderzoeken het volgende op te merken. Het ziekenhuis heeft gesteld dat de leidinggevende van de SEH en de privacy-officer naar aanleiding van klachten van cliënte in 2021 en in 2022 een onderzoek hebben ingesteld. Uit het onderzoek van 2021 is gebleken dat de medewerkers van het ziekenhuis de ex-partner niet zelf actief hebben benaderd. In 2022 betrof het onderzoek de dossiers van de kinderen om te bezien wie er toegang had tot deze dossiers, alsmede of deze toegang rechtmatig was. De commissie is van oordeel dat beide onderzoeken te summier zijn geweest.
Het onderzoek uit 2021 getuigt van weinig realiteitszin te veronderstellen dat een medewerker, die een medische geheimhoudingsplicht heeft, zal verklaren dat hij of zij degene is geweest, die aan de ex-partner hoe dan ook – uit eigen beweging of desgevraagd – medische informatie over de kinderen heeft verstrekt. Immers met een dergelijke verklaring zou die medewerker erkennen zijn of haar geheimhoudingsplicht te hebben geschonden; een dergelijke erkenning komt de commissie – gezien de gevolgen die een schending van de geheimhoudingsplicht voor de betreffende medewerker kan hebben – niet aannemelijk voor. Het ziekenhuis heeft niet gesteld wat het resultaat van het in 2022 ingestelde onderzoek is geweest. Ook al zou dit onderzoek hebben uitgewezen dat geen van de oud-collega’s inzage in de betreffende dossiers heeft genomen, dan laat dat onverlet dat anderszins verkregen medische informatie over de kinderen door een of meer oud-collega’s aan de ex-partner is meegedeeld. Gesteld noch gebleken is dat naar deze laatstgenoemde mogelijkheid een onderzoek is ingesteld, zodat de commissie het ervoor moet houden dat zo’n onderzoek niet heeft plaatsgevonden.
Het ziekenhuis heeft de stelling van cliënte betwist dat zij vermoedt dat haar ex-partner bij het ziekenhuis (ook) toegang heeft tot haar medisch dossier. Op deze betwisting heeft cliënte gereageerd door te stellen dat zij een duidelijk antwoord heeft gekregen op haar vraag of haar ex-partner toegang heeft tot haar dossier. De commissie begrijpt deze reactie aldus dat dit onderdeel van de klacht geen verdere bespreking meer behoeft.
Beslissing
De commissie:
–verklaart zich onbevoegd over het geschil tussen cliënte en haar ex-partner te oordelen en te beslissen;
– verklaart de klacht van cliënte tegen het ziekenhuis ongegrond.
Aldus beslist op 21 oktober 2022 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mevrouw drs. W.J. van der Made en de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.