informatieverplichting en correct medische oogbehandeling

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 158992/168815

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Er had nadat een hoge oogdruk was geconstateerd adequater gehandeld moeten worden. Nu is dat pas gedaan nadat een nog hogere oogdruk was gemeten. Netvlies was opnieuw losgelaten. Volgens hem zou de kans op schade aan oogzenuw veel kleiner of nihil zijn geweest en was de oogdruk niet zo opgelopen als er juist was gehandeld. ook vindt hij dat er tegenstrijdige informatie is verstrekt. Volgens de zorgaanbieder zijn er geen medische fouten gemaakt. De eerste oogdruk meting leidde niet tot medische interventie. Na de tweede meting is er direct medicatie voorgeschreven. Er is geen sprake van schade aan de oogzenuw en de cliënt is steeds geïnformeerd. Volgens de commissie heeft de zorgaanbieder volgens de medische standaard gehandeld en is telkens informatie aan de cliënt gegeven. Klacht is ongegrond.

De uitspraak

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [woonplaats]

en

Maastricht Universitair Medisch Centrum+, gevestigd te Maastricht

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2022 te Utrecht.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Partijen hebben ter zitting via een digitale videoverbinding hun standpunt toegelicht.

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam], bijgestaan door [naam].

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft de kwaliteit van de medische behandeling en de verstrekte informatie.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

In verband met (drie) netvliesoperaties aan zijn linkeroog, alle in 2019 uitgevoerd door de zorgaanbieder, diende de cliënt in 2019 en 2020 twee klachten in bij de zorgaanbieder. De eerste klacht werd ongegrond verklaard. In de tweede klacht werd de cliënt niet ontvankelijk verklaard. Tegen deze tweede beslissing tekende de cliënt beroep aan bij de klachtencommissie. Het beroep werd ongegrond verklaard. De cliënt legt de twee klachten ter beoordeling aan de Commissie voor.

De zorgaanbieder heeft bij de medische behandeling en medische begeleiding fouten gemaakt. De cliënt vermoedt dat zijn aanvankelijke postoperatieve visus van 0.65 bij alertere en doortastender controle – en wellicht ook bij consistentere houdingsadviezen en bij eerder uitgevoerde operaties – niet tot de huidige, extreem lage visus van 0.12-.16 was gedaald. De cliënt meent vooral dat adequater gehandeld had moeten worden, nadat op 28 januari 2019 een oogdruk van 23 mg/Hg geconstateerd was. Onder andere is op die datum nagelaten een tweede meting te doen met de applanatiemethode. Nu is pas gehandeld nadat op 14 februari 2019 een oogdruk van 48 mg/Hg was gemeten. Er werd toen geconstateerd dat het netvlies opnieuw losgelaten had. De cliënt stelt dat later, in het [naam ander ziekenhuis] in [plaatsnaam] en in de [naam kliniek] in [plaatsnaam, Duitsland], onomkeerbare schade aan de oogzenuw is vastgesteld. Hij meent dat, indien op 28 januari 2019 juist was gehandeld, de oogdruk niet zo opgelopen zou zijn en de kans op schade aan zijn oogzenuw veel kleiner of zelfs nihil zou zijn geweest. Ook meent de cliënt dat op 14 februari 2019 besloten had moeten worden tot een spoedoperatie en begrijpt hij niet dat daarmee tot 22 februari 2019 is gewacht.

De cliënt beklaagt zich er voorts over dat hij rondom de oogoperaties tegenstrijdige en misleidende informatie heeft ontvangen aan de hand van verschillende patiëntenfolders. Hij meent dat hij op basis van de aan hem verstrekte informatie geen rekening heeft hoeven houden met de situatie waarin de visus van zijn linkeroog is gedaald tot 0.12-0.16.
Tot slot beklaagt de cliënt zich over de behandeling van zijn klacht in eerste aanleg. Met veel omhaal werd getracht hem af te leiden of gerust te stellen, terwijl de fout gewoon erkend had moeten worden.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dat op het volgende neer.

In de behandeling, controle en follow-up van de cliënt zijn geen medische fouten gemaakt. Bij de operaties en beslissingen is gehandeld conform medische standaarden, steeds met informed consent van de cliënt. Er is met de operaties niet te lang gewacht. Ook is het niet juist dat na de meting van de oogdruk op 28 januari 2019 niet adequaat is gehandeld. Het is in overeenstemming met medische standaarden dat de meting van 23 mg/Hg niet leidde tot interventie. E was ook geen noodzaak tot een hermeting met de applanatiemethode. Na de meting van 48 mg/Hg op 14 februari 2019 is direct medicatie voorgeschreven. Na enkele dagen was de waarde gedaald tot normaal. Overigens is de vraag of de oogdruk op14 februari 2019 inderdaad te hoog was. Blijkens het dossier bestond het vermoeden dat de cliënt bij de meting de adem inhield. Dat leidt tot een te hoge meting. Een eventueel bestaand hebbende te hoge oogdruk kan niet geleid hebben tot het op 14 februari 2019 eveneens geconstateerde recidief ablatio.

De zorgaanbieder is niet bekend met schade aan de oogzenuw. Tot aan het einde van de behandeling van de cliënt bij de zorgaanbieder, op 9 juni 2019, was daarvan geen sprake. Hoe dan ook, de zorgaanbieder heeft – ook- de behandeling van de verhoogde oogdruk conform de medische standaard uitgevoerd.

De zorgaanbieder erkent dat de huidige visus van het linkeroog lager is dan gewenst. Echter, bij een ablatio retinae met macula af en een recidief is de kans op een beter functioneel herstel minimaal tot uitgesloten. Daar is de cliënt ook over geïnformeerd. De succespercentages uit de diverse folders betreffen het anatomische herstel. Anatomisch gezien is het herstel geslaagd.

De zorgaanbieder wijst er verder op dat hij in het kader van de klachtenprocedure advies heeft gevraagd aan [naam], vitreoretinaal chirurg, als onafhankelijke deskundige, en dat ook deze tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is geweest van medisch verwijtbaar handelen en dat de cliënt voldoende is geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van de operatie en voldoende en juiste informatie heeft ontvangen om zich een juiste verwachting te vormen over het mogelijke herstel.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Het toetsingskader
De rechtsverhouding tussen de cliënt en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Bij de uitvoering van een dergelijke overeenkomst moet de zorgaanbieder – daaronder begrepen degenen die hem bij die uitvoering feitelijk behulpzaam zijn – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Dit betekent dat hij de zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Het gaat daarbij niet om de vraag of dat handelen anders of zelfs beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de zorgaanbieder binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Doet de zorgaanbieder dit niet en schiet hij toerekenbaar tekort in de nakoming van de verplichting, die voor hem uit die overeenkomst voortvloeit, dan moet hij de schade die cliënte daardoor lijdt, vergoeden (artikel 6:74 van het BW).

Voor een goed begrip van de hiervoor genoemde maatstaf is het van belang te weten dat die zorgplicht in beginsel niet wordt aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt: de hulpverlener is afhankelijk van en heeft geen invloed op de lichamelijke condities en de reacties van de patiënt op de geneeskundige behandeling. Zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij zijn inspanning een fout heeft gemaakt en dus niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam hulpverlener.

De commissie dient te onderzoeken of de zorgaanbieder bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden de hiervoor omschreven zorgplicht heeft nageleefd.

De beoordeling van de klacht
Uit het dossier blijkt dat sprake was van een ernstige oogheelkundige aandoening. Het is niet in geschil dat de drie operaties deskundig en conform medische maatstaven zijn uitgevoerd. Evenmin is in geschil dat de visus in het linkeroog van de cliënt voorafgaand aan het ontstaan van de aandoening en de behandeling 0.40 bedroeg en bij het einde van de behandeling 0.12 -0.16 bedroeg.

De cliënt beklaagt zich over een aantal zaken die tijdens de behandeling en controle naar zijn mening adequater aangepakt hadden kunnen worden en daarover oordeelt de commissie als volgt.

Ten aanzien van inconsistente houdingsadviezen: daarvan is de commissie niet gebleken. De adviezen zijn in het dossier vastgelegd en steeds per telefoon met de cliënt besproken. De cliënt stelt ook niet dat hij op enig moment een verkeerd houdingsadvies zou hebben gekregen en opgevolgd zou hebben. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van de te lange wachttijden voor de eerste twee operaties heeft de zorgaanbieder onderbouwd dat de wachttijden ruim binnen de medische standaard bleven. De cliënt heeft dit betwist, maar heeft die betwisting onvoldoende onderbouwd. Hij heeft verwezen naar oordelen van door hem geraadpleegde andere medische deskundigen, maar heeft geen bevindingen van deze deskundigen in het geding gebracht. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van het verwijt dat niet gehandeld is nadat bij de cliënt op 28 januari 2019 een oogdruk van 23 mg/Hg werd gemeten, overweegt de commissie dat het beleid conform de medische standaard is geweest. Een oogdruk van 23 mg/Hg na een netvliesoperatie is niet ongebruikelijk. Anders dan de cliënt meent, is het in overeenstemming met de medische standaard om in de bij cliënt ontstane situatie pas te behandelen op het moment dat de oogdruk daadwerkelijk te hoog was. Nadat de cliënt zich op 12 februari 2019 telefonisch meldde met klachten, heeft op 14 februari een spoedconsult plaats gevonden. Dat was voldoende tijdig en voor de toen geconstateerde verhoogde oogdruk is medicatie voorgeschreven. Er is medisch gezien geen verband tussen een hoge oogdruk en de op 14 februari 2019 geconstateerde recidief netvliesloslating. De commissie is van oordeel dat correct en adequaat is gereageerd op de diverse oogdrukmetingen. De cliënt heeft gesteld dat er schade is geconstateerd aan zijn oogzenuw en dat andere artsen hebben aangegeven dat dit een gevolg kan zijn van de te hoge oogdruk. De cliënt heeft dit standpunt niet met een verklaring van deze artsen onderbouwd, hetgeen wel op zijn weg lag. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Partijen verschillen verder van mening over de vraag of de cliënt voorafgaand aan de ingrepen door de zorgaanbieder voldoende is geïnformeerd over de verwachtingen aangaande de visus na de ingreep. Volgens de cliënt is de informatie die overeenkomstig de kopjes ‘informed consent’ in het dossier aan de cliënt is gegeven (‘De gezichtsscherpte zal nooit meer 100 % zijn. Bij iedere operatie zal het zicht verminderen’) te positief en datzelfde geldt voor de informatie in diverse patiëntenbrochures, waarin onder meer staat vermeld dat ‘in een aantal gevallen het gezichtsvermogen niet helemaal optimaal meer zal zijn’ en ‘als de schade aan het netvlies groot is, lukt het niet altijd om het netvlies weer perfect te repareren. Littekens in het netvlies kunnen het zicht helaas negatief beïnvloeden.’ Ook vermelden die brochures hoge succespercentages voor de operatie.

In het dossier bevindt zich ook een brief van [naam optometrist], optometrist, d.d. 5 februari 2020 aan de interne klachtencommissie, waarin deze bevestigt dat hij de cliënt op 17 januari 2019 heeft gezien en dat hij bij deze ernstige oogheelkundige aandoening altijd bespreekt dat de prognose moeilijk te bepalen is.

Hoewel de commissie in zoverre het standpunt van de cliënt volgt, dat de informatie uit de patiëntenbrochures niet expliciet benoemt dat een sterke daling van de visus tot de mogelijkheden behoort, is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder met de brochures en hetgeen is besproken heeft voldaan aan zijn informatieplicht en de cliënt daarmee in staat heeft gesteld goed geïnformeerd te komen tot het verlenen van toestemming voor de uitgevoerde ingreep. Daarbij hecht zij belang aan het gegeven dat bij de cliënt sprake was van een ernstige netvliesloslating (gevolgd door een recidief), waarbij zoals [naam optometrist] schrijft altijd besproken wordt dat de prognose moeilijk te bepalen is. Ook speelt mee dat een alternatieve behandeling niet voorhanden was, de ingreep was hoe dan ook noodzakelijk.

Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Nu de klachtonderdelen over het medisch handelen ongegrond zijn, is ook het klachtonderdeel dat de zorgaanbieder in eerste aanleg de medische fout niet heeft willen erkennen ongegrond. Overigens ziet de commissie dat de zorgaanbieder in de interne klachtenprocedure veel inspanningen heeft gedaan om de cliënt nader te informeren en het beleid uit te leggen.

Hetgeen door de cliënt meer of anders is gesteld, behoeft geen bespreking, aangezien dat niet tot een ander oordeel zal leiden.

De commissie concludeert al met al dat niet geconcludeerd kan worden dat de zorgaanbieder heeft gehandeld in strijd met hetgeen van een redelijk handelende en redelijk bekwame hulpverlener verwacht mag worden.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klacht ongegrond

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer dr. H.M.A. Brink, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. P.G. Muller, secretaris, op 26 september 2022