Indicatie voor staaroperatie aanwezig, informatieverstrekking door zorgaanbieder had zorgvuldiger gekund

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: informatie(verstrekking)    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 24247/30346

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Tijdens een staaroperatie is er bij de cliënte een ernstige complicatie opgetreden, waardoor zij schade heeft opgelopen. Volgens de cliënte was er onvoldoende indicatie voor een staaroperatie, is zij onvoldoende voorgelicht over de complicaties van de ingreep en is haar bloeddruk voorafgaand aan de ingreep niet opgemeten. De cliënte verwijt de zorgaanbieder van onzorgvuldig handelen. Volgens de zorgaanbieder was er een indicatie voor een staaroperatie, omdat de cliënte last had van een sterke visusdaling en het glaucoom was toegenomen. Daarnaast stelt de zorgaanbieder dat de cliënte voldoende is voorgelicht over de mogelijke complicaties van de ingreep. De bloeddruk is niet opgemeten, omdat hier geen reden voor was. De zorgaanbieder stelt niet onzorgvuldig gehandeld te hebben. De commissie oordeelt dat de combinatie van de toename van de klachten van de cliënte en de bijwerkingen van medicatie een staaroperatie geïndiceerd maakten. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Het opmeten van de bloeddruk is geen verplichting voor de zorgaanbieder. Een verhoogde bloeddruk vormt ook geen risico bij oogheelkundige ingrepen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Daarnaast constateert de commissie dat uit het medisch dossier van de cliënte niet is op te maken wat er is besproken over de complicaties. De zorgaanbieder had wat de informatieverstrekking betreft zorgvuldiger kunnen handelen. Dit klachtonderdeel is gegrond. Er is echter geen causaal verband tussen de informatieverstrekking en de door de cliënte geleden schade, dus er wordt geen schadevergoeding toegekend.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [woonplaats], gemachtigde: [naam vertegenwoordiger] van [naam advocatenkantoor]

en

Stichting LangeLand Ziekenhuis, gevestigd te Zoetermeer (hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

In verband met de coronacrisis heeft het bureau van de commissie bij brief van 22 april 2020 aan beide partijen bericht dat de commissie de behandeling van het geschil zal afdoen zonder mondelinge behandeling. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft geen van partijen aangegeven toch prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Vervolgens zijn partijen op 18 november 2020 schriftelijk geïnformeerd over de datum waarop de commissie zal beslissen over het geschil, namelijk op 3 december 2020.

De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft het zonder duidelijke indicatie en zonder informed consent uitvoeren van een staaroperatie aan het linkeroog van de cliënte, waarbij na een complicatie ernstig gezichtsverlies is opgetreden bij de cliënte. De cliënte verwijt de zorgaanbieder zeer onzorgvuldig handelen.

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Tot de stukken behoren de bevindingen van medisch adviseur [naam] (oogarts) die op verzoek van de gemachtigde van de cliënte deze casus heeft bestudeerd. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënte [geboortedatum] is op 29 november 2018 door een oogarts van de zorgaanbieder aan het linkeroog aan staar geopereerd, zonder informed consent. De cliënte is van tevoren onvoldoende ingelicht over de omvang van het risico voor ernstig visusverlies in het geval er zich een complicatie zou voordoen. In de algemene informatiebrief is wel gesproken over mogelijke complicaties, maar de eventuele consequenties hiervan zijn niet aan de cliënte uitgelegd. Mondeling is haar voor de operatie daaromtrent niets naders verteld. De cliënte werd ook niet geïnformeerd over de ziektewinst van de ingreep bij dit oog waarvan de visus goed was. Er was geen duidelijke indicatie om tot een staaroperatie over te gaan.
De operatie is uiterst gecompliceerd verlopen en er zijn meerdere complicaties opgetreden waaronder een expulsieve bloeding. Voorafgaand aan de ingreep is bij de cliënte geen bloeddruk opgemeten waarmee onvoldoende medische zorg is verleend aan de cliënte; een verhoogde bloeddruk geeft een verhoogd risico op een bloeding. De cliënte is na de ingreep per ambulance overgebracht naar [naam ziekenhuis] waar enkele herstelingrepen zijn verricht. De cliënte is vervolgens verwezen naar een gespecialiseerde oogkliniek in Rotterdam voor een transplantatie, die mogelijk enige ziektewinst kan opleveren.

De cliënte heeft door de gewraakte ingreep haar visus zo zien teruglopen dat haar zelfstandige leven vrijwel tot stilstand is gekomen. Zij is volledig aangewezen op mantelzorg en heeft straatangst. In huis kan zij niet handwerken, lezen of naar de televisie kijken door onvoldoende visus. De cliënte is haar actieve levenswijze kwijt en voelt zich een gevangene in haar eigen woning. De cliënte is ontdaan dat Centramed, de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de zorgaanbieder, elke aansprakelijkheid namens de zorgaanbieder heeft afgewezen.

De cliënte verlangt een schadevergoeding van € 25.000,– bestaande uit € 5.000,– materiele vergoeding (wegens de door haar en haar twee kinderen gemaakte kosten ter verzorging en ondersteuning) en € 20.000,– immateriële vergoeding (wegens gederfde levensvreugde).

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Tot de stukken behoren de bevindingen van medisch adviseur prof. [naam] (oogarts) die op verzoek van Centramed, de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de zorgaanbieder, de casus van de cliënte heeft bestudeerd. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder stelt voorop dat zij het ten zeerste betreurt wat de cliënte is overkomen. Zij realiseert zich dat de complicatie van de ingreep een grote impact heeft gehad op het dagelijks leven van de cliënte.

Indicatie en ziektewinst
Een onderdeel van de klacht van de cliënte betreft het gebrek aan indicatie voor een staaroperatie.
In 2003 werden bij de cliënte echter al visusklachten en cataract (staar) vastgesteld. In 2015 werd het cataract nogmaals beschreven en in 2017 en 2018 nogmaals vastgesteld. Bij deze diagnoses zijn drie verschillende oogartsen van de zorgaanbieder betrokken geweest. Tot 2018 was de visus van de cliënte nog goed te corrigeren. In januari 2018 werd de mogelijkheid van een operatie besproken vanwege een sterke visusdaling in een periode van enkele maanden. In augustus 2018 bleek de visusdaling met name op te treden in het linkeroog om welke reden aan de cliënte werd voorgesteld de staaroperatie (voor beide ogen geïndiceerd) met dat oog te laten beginnen. De cliënte stemde hierin toe.
Daarbij vormde het glaucoom van de cliënte een extra indicatie voor de staaroperatie.
De cliënte was vanaf 1994 onder controle bij de zorgaanbieder vanwege familiair glaucoom. In dat jaar werd met medicatie gestart. In de loop der jaren nam het glaucoom en de door de cliënte als gevolg hiervan ervaren klachten van gezichtsvelduitval toe. De cliënte ondervond bijwerkingen van de anti glaucoom medicatie (leverfunctiestoornissen). In 2018 was er een forse toename van het gezichtsvelduitval. Omdat een staaroperatie een verlagende werking heeft op de oogdruk was dit een aanvullende reden om voor een staaroperatie te kiezen.
De ziektewinst van de cliënte was gelegen in de verwachte visusverbetering en gezichtsveldverbetering.

Informed consent
De cliënte stelt dat zij niet op de hoogte was van de (ernstige) risico’s van de ingreep.
De zorgaanbieder heeft de cliënte echter op 3 januari 2018 en voorts op 22 augustus 2018 en 26 oktober 2018 voorgelicht over de staaroperatie en de mogelijke risico’s van de ingreep met haar besproken. Aan de cliënte is een informatiefolder meegegeven waarin de mogelijke complicaties zijn opgenomen. Het risico van een suprachoroidale bloeding is niet met de cliënte besproken aangezien het hier een zeer zeldzame complicatie betreft (<0,03%). De zorgaanbieder is hier op grond van richtlijnen of protocollen ook niet toe gehouden. Door de medisch adviseurs van beide partijen wordt dit bevestigd.
De zorgaanbieder stelt dat de cliënte op grond van de informatie die haar is verstrekt en met haar is besproken, samen met haar arts een weloverwogen beslissing heeft kunnen maken om de staaroperatie te ondergaan.

Bloeddruk niet opgemeten; onvoldoende zorgvuldige medische zorg
De cliënte stelt dat de zorgaanbieder ten onrechte haar bloeddruk voorafgaand aan de ingreep niet heeft opgemeten.
De zorgaanbieder maakt gebruik van een preoperatieve checklist. De bloeddruk van de cliënte is niet opgemeten aangezien de cliënte geen bloeddrukverlagende medicatie gebruikt en er derhalve geen indicatie was om tot een meting over te gaan. De geldende landelijke richtlijn geeft niet aan dat de bloeddruk preoperatief gemeten behoeft te worden. De zorgaanbieder heeft dan ook niet onzorgvuldig gehandeld jegens de cliënte.
Ten onrechte stelt (de medisch adviseur) van de cliënte dat er een relatie is tussen de bloeddruk van de cliënte en de opgetreden complicatie; dit verband bestaat niet.

Dat er tijdens de staaroperatie van de cliënte sprake is geweest van een suprachoroidale bloeding staat niet ter discussie.
Naar aanleiding van de klacht van de cliënte heeft de zorgaanbieder besloten om voorafgaand aan elke staaroperatie die zij uitvoert toch ook deze zeer zeldzame complicatie te benoemen.

Beoordeling van het geschil
Op 29 november 2018 is door de oogarts van de zorgaanbieder een staaroperatie uitgevoerd aan het linkeroog van de cliënte. Tussen partijen staat vast dat zich bij die ingreep, die gecompliceerd verliep, een ernstige complicatie (suprachoroidale bloeding) heeft voorgedaan. De visus van de cliënte is als gevolg van deze complicatie verslechterd.
De commissie dient te beoordelen of de zorgaanbieder heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht jegens de cliënte.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende beoordelingskader. De overeenkomst die is gesloten tussen de cliënte en de zorgaanbieder is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener – in dit geval de oogarts – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen. Daarbij moet de hulpverlener handelen in overeenstemming met de op hem/haar rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW), die mede bepaald wordt door onder meer de stand en inzichten van de medische wetenschap, richtlijnen en protocollen. Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De zorgplicht houdt in beginsel geen resultaatsverplichting in, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
De commissie dient te onderzoeken of de oogarts bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden al dan niet de hiervoor omschreven zorgplicht heeft nageleefd.

Indicatie en ziektewinst
De cliënte verwijt de oogarts dat er onvoldoende indicatie was om de staaroperatie uit te voeren en de te verwachten ziektewinst gering, zoniet nihil was.
De commissie overweegt dat uit het medisch dossier van de cliënte blijkt dat zij vanaf 1994 onder controle was bij de zorgaanbieder wegens familiair glaucoom en preventief werd gestart met oogdruk verlagende medicatie.
Vanaf 2016 werden aan beide ogen gezichtsveldafwijkingen gevonden. Er was sprake van progressie van het glaucoom.
In 2003 had de cliënte klachten van verminderde visus (gezichtsscherpte) als gevolg van beginnende staar. In 2015 en vervolgens in 2017 en 2018 werd de staar nogmaals beschreven en vastgesteld. Uit het dossier blijkt voorts dat de cliënte op eigen initiatief gedurende meerdere jaren haar medicatie niet heeft gebruikt en meerdere afspraken heeft afgezegd. Na een hervatting van de medicatie ondervond de cliënte daar klachten van waarbij ook leverfunctiestoornissen optraden.
Vanwege de toename van de visusklachten (onder meer moeite met het afstand inschatten) en omdat sprake was van een nucleair cataract (vertroebeling in de kern van de lens) werd op 3 januari 2018 de mogelijkheid van een staaroperatie besproken en werd de cliënte in overweging gegeven over een ingreep na te denken.
De commissie is van oordeel dat de combinatie van de toename van de klachten van de cliënte en de ondervonden bijwerkingen van de medicatie een staaroperatie geïndiceerd maakten. Daarbij neemt na een staaroperatie de oogdruk wat af waarmee het beperkte gezichtsveld (als gevolg van het glaucoom) wat kan verbeteren.
De commissie is dan ook van oordeel dat de kans op ziektewinst (visusverbetering en afname van klachten) hoog was. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Informed consent
De cliënte stelt dat zij onvoldoende is voorgelicht over de implicaties en mogelijke risico’s van de ingreep.
De commissie overweegt dat uit het medisch dossier blijkt dat de cliënte op 3 januari 2018 voor het eerst in overweging is gegeven om een staaroperatie te laten uitvoeren. Op 22 augustus 2018 is de operatie besproken en is aan de cliënte een informatiefolder over de staaroperatie meegegeven. Op 26 oktober 2018 volgde het preoperatieve gesprek en werden de risico’s van de ingreep met de cliënte besproken. De commissie constateert dat de cliënte ruime tijd is gegeven om een beslissing over de voorgestelde staaroperatie te nemen en de risico’s daarvan te wegen. De cliënte verwijt de zorgaanbieder dat zij niet gewezen was op de mogelijkheid van de suprachoroidale bloeding die zich bij haar heeft voorgedaan. De commissie is van oordeel dat het risico op deze bloeding niet met de cliënte besproken had hoeven te worden nu het hier een zeer uitzonderlijke en zeldzame complicatie betreft die in minder dan 3 op de 10.000 ingrepen voorkomt. De door beide partijen geraadpleegde medisch adviseurs zijn het erover eens dat deze complicatie geen vermelding behoeft. De zorgaanbieder is wat dit betreft dan ook geen verwijt te maken.
In het medisch dossier van de cliënte is echter niet vastgelegd welke implicaties met de cliënte zijn besproken. Zo is niet vastgelegd dat besproken is dat behalve de verminderde gezichtsscherpte (als gevolg van de staar) ook het verminderde gezichtsveld (als gevolg van het glaucoom) een indicatie was om de staaroperatie bij de cliënte uit te voeren. Hiermee had de zorgaanbieder (de oogarts) het advies tot het laten uitvoeren van de staaroperatie voor de cliënte kunnen en behoren te versterken. Nu uit het medisch dossier van de cliënte niet is op te maken wat tijdens de preoperatieve gesprekken met de cliënte is besproken, is voor de commissie onvoldoende vast komen te staan dat de cliënte voldoende was geïnformeerd over de implicaties van de ingreep. De commissie is dan ook van oordeel dat de zorgaanbieder wat haar informatieverstrekking jegens de cliënte betrof zorgvuldiger had kunnen handelen zodat zij haar klacht wat dit betreft gegrond zal verklaren.

Bloeddruk niet opgemeten; onvoldoende zorgvuldige medische zorg
De cliënte verwijt de zorgaanbieder dat haar bloeddruk voorafgaand aan de ingreep niet is opgemeten. Na de gecompliceerde ingreep bleek de bloeddruk van de cliënte zeer hoog.
De commissie constateert dat de zorgaanbieder gebruik maakt van een preoperatieve checklist waarin navraag wordt gedaan naar de bloeddruk van de patiënten. De cliënte was niet bekend met bloeddruk klachten en gebruikte geen bloeddruk verlagende medicatie. Hoewel het gebruikelijk is om vooraf de bloedruk van patiënten te meten is dit geen verplichting op grond van protocollen of richtlijnen. Rond een operatie is door de spanning bij de patiënt de bloeddruk vaak hoger. Van een medische onzorgvuldigheid van de zorgaanbieder is dan ook geen sprake. Dit geldt temeer nu een verhoogde bloeddruk geen risicofactor betreft bij oogheelkundige ingrepen. Daarbij bestaat er geen oorzaak/gevolg relatie tussen een verhoogde bloeddruk en de bij de cliënte opgetreden choroidale bloeding. Een dergelijke bloeding is zeer zeldzaam en het risico hierop is zeer laag (<0,03%). De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder zorgvuldig heeft gehandeld door de cliënte meteen door te sturen naar het [naam ziekenhuis] voor een herstelingreep. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Al met al is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder zich gedurende een periode van 22 jaar tot het uiterste voor de cliënte heeft ingespannen om de door haar ervaren klachten te verminderen en te voorkomen. Dat zich bij de uiteindelijk uitgevoerde staaroperatie een ernstige en zeer uitzonderlijke complicatie heeft voorgedaan is bijzonder treurig maar kan de zorgaanbieder niet verweten worden. De operatie heeft op een juiste wijze plaatsgevonden en de zorgaanbieder heeft op professionele wijze gehandeld.

De gevorderde schadevergoeding
De cliënte heeft een vergoeding gevorderd voor geleden (im)materiele schade. Voor toekenning van schadevergoeding is in de eerste plaats vereist dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie) van de zorgaanbieder jegens de cliënte. Hiervoor heeft de commissie geoordeeld dat de zorgaanbieder niet tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht. Wel heeft de commissie geoordeeld dat de zorgaanbieder zorgvuldiger had kunnen zijn in (het documenteren van) de informatieverstrekking jegens de cliënte. Er bestaat echter geen causaal verband tussen de informatieverstrekking en de door de cliënte geleden schade als gevolg van de opgetreden complicatie. De vordering van de cliënte zal dan ook afgewezen worden.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht van de cliënte gegrond voor wat betreft de zorgvuldigheid ten aanzien van de preoperatieve informatieverstrekking;

– verklaart de klacht van de cliënte voor het overige ongegrond;

– wijst het verzoek van de cliënte tot toekenning van schadevergoeding af;

– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de cliënt dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer dr. H.M.A. Brink en de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, plaatsvervangend secretaris, op 3 december 2020.