Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
89214/116633
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klaagster stelt dat de zorgaanbieder de inbewaringstelling van de cliënt (haar zoon) niet had mogen beëindigen. Volgens de klaagster was de begeleiding door de zorgaanbieder hierna ook niet goed. De cliënt heeft toen een zelfmoordpoging gedaan en hier blijvend letsel aan over gehouden. Na dit incident is de cliënt door de zorgaanbieder, zonder overleg, op een verkeerde locatie geplaatst en is de klaagster te weinig geïnformeerd. Volgens de zorgaanbieder is de inbewaringstelling zorgvuldig en in het belang van de cliënt beëindigd. Ook heeft de zorgaanbieder er alles aan gedaan om de cliënt goed te behandelen tijdens het nazorgtraject en was er geen aanleiding om veiligheidsmaatregelen te nemen. De klachten na de zelfmoordpoging zijn niet eerder ingediend bij de zorgaanbieder en dus niet-ontvankelijk. De commissie oordeelt dat het beëindigen van de inbewaringstelling een rechterlijke beslissing is waar de commissie niet over kan oordelen, dit klachtonderdeel is niet-ontvankelijk. Omdat de klachten over de periode na de zelfmoordpoging niet eerder zijn voorgelegd aan de zorgaanbieder zijn ze niet-ontvankelijk. Daarnaast is er niet gebleken dat de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld tijdens de nazorg na het beëindigen van de inbewaringstelling.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klaagster], namens haar zoon [cliënt], wonende te [woonplaats]en
Stichting Yes We Can Clinics, gevestigd te Waalre
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2021 te Den Haag.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Cliënt werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn moeder, [klaagster].
Namens de zorgaanbieder waren digitaal aanwezig [naam], senior stafmedewerker kwaliteit en beleid en [naam], psychiater.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de inhoud en de beëindiging van de behandeling van cliënt en de klachtafhandeling.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënt was opgenomen bij de zorgaanbieder in verband met zijn gedrags- en agressieprobleem. Al gauw waren klaagster en haar man en ook cliënt niet tevreden over de behandeling en de manier van aanpak. Door voorbarige conclusies, zonder deze te onderbouwen, was er sprake van een tunnelvisie en ontwrichting van het gezin. Hierover heeft klaagster haar zorgen geuit aan de behandelaar. Uiteindelijk is door de zorgaanbieder besloten om de behandeling vroegtijdig af te breken. Op haar klacht, een aangetekende brief aan de directie, heeft klaagster nooit een schriftelijke reactie gehad en zij werd ook niet gewezen op het klachtenreglement en de interne klachtenfunctionaris. Klaagster heeft uiteindelijk zelf een kopie van de klacht aan de klachtenfunctionaris gestuurd.
De zorgaanbieder heeft na beëindiging van de behandeling van cliënt een melding gemaakt bij Veilig Thuis. In deze melding stonden leugens en werden verhalen uit zijn verband getrokken. Veilig Thuis kwam tot dezelfde conclusie en heeft het dossier gesloten.
Kort samengevat gaat klaagsters klacht over de manier van aanpak tijdens de behandeling, het vroegtijdig beëindigen van de behandeling, de melding bij Veilig Thuis en de afhandeling van haar klacht door de zorgaanbieder.
Een schadevergoeding zou klaagster gepast vinden, maar met name verwacht zij een reactie van de zorgaanbieder op haar klacht. Klaagster stelt haar schade op € 1000,–. In dit bedrag is naast immateriële schade begrepen de kosten die zij heeft moeten maken zoals reiskosten, opgenomen vakantiedagen tijdens de behandeling, verzendkosten etc. en de compensatie voor de tijd, die zij heeft geïnvesteerd in de klachtenprocedure.
Klaagster heeft ter zitting nog verder gesteld dat zij op advies van de school contact heeft opgenomen met de zorgaanbieder. Zij heeft de zorgaanbieder verteld over haar eigen verslavingsachtergrond maar daarbij ook gezegd dat zij geen verdovende middelen meer gebruikt sinds de geboorte van cliënt. Klaagster was bekend met de voorwaarde van abstinentie maar is ervan uitgegaan dat de abstinentie gold voor cliënt en niet voor de ouders.
Klaagster stelt dat cliënt onjuist is behandeld. Cliënt heeft in zijn schooltijd veel trauma’s opgelopen als gevolg van uitsluiting van de groep. Doordat cliënt, vanwege het feit dat zijn ouders niet meer mochten deelnemen aan het ouderprogramma, opnieuw buiten de groep is gesloten, is zijn vertrouwen in de zorgaanbieder verdwenen.
Klaagster en cliënt hebben de melding gedaan door de zorgaanbieder bij Veilig Thuis als traumatisch ervaren. Veilig Thuis heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een bedreigde opvoedingssituatie. Klaagster is niet verslaafd. Af en toe gebruikt zij in het weekeinde middelen maar nimmer in het bijzijn van cliënt.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Klaagster heeft vanaf het begin reacties en aanwijzingen mogen geven over het behandelplan en de diagnose en de behandelaanpak. Dit heeft klaagster ook gedaan. Op deze reacties is in alle gevallen een antwoord geformuleerd. Conclusies en een aanpassingen in de behandeling zijn gedaan op basis van multidisciplinair overleg (dit laatste ter voorkoming van een tunnelvisie van een individuele behandelaar). Uit de registraties over de afstemming blijkt een verschil in visie en inzicht tussen ouders en de zorgaanbieder over de voorwaarden voor een ondersteunend pedagogisch klimaat en middelengebruik. Ook lijkt er een verschil te zijn in de duiding van de gezinsproblematiek. Dit onoverbrugbare verschil in inzicht, kan mede gelet op mogelijke loyaliteitsconflicten (risico van parentificatie) in een kwetsbare gezinssituatie een ontwrichtende uitwerking hebben gehad. Het is de zorgaanbieder helaas niet gelukt om het voor de behandeling noodzakelijke vertrouwen, begrip en commitment in de benadering bij cliënt te winnen. De zorgaanbieder heeft vastgehouden aan haar behandelvisie en haar analyse van de gezinsproblematiek, welke op professionele en zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en navolgbaar is. Het is in de visie van de zorgaanbieder aan een professional om onafhankelijk van de interpretatie van de gezinsproblematiek door ouders tot een eigen diagnose te komen. De zorgaanbieder deelt de kwalificatie typeringen ‘tunnel visie, voorbarige conclusies, zonder onderbouwing’ niet, maar betreurt de door klaagster en cliënt ervaren ontwrichting.
Op meerdere momenten is door de behandelcoördinator en de teamleider telefonisch/per mail gereageerd op de klachten en grieven van klaagster. Naar aanleiding van die contacten werd geconcludeerd dat de klacht was afgehandeld, maar dat klaagster nog wel een schriftelijke reactie van het bestuur wilde. De teamleider heeft mondeling toegezegd dit te zullen navragen. Van de overweging, na de veelheid van contact niet opnieuw een tegenreactie te activeren, is geen terugkoppeling gegeven aan klaagster. De klachtenfunctionaris heeft met een e-mail d.d.16 maart 2021 het laatste mailcontact gehad. In die mail is de afsluitende conclusie gedeeld namelijk ‘Uit het schrijven van vandaag blijkt dat niet al uw vragen zijn beantwoord, wat natuurlijk wel de bedoeling is. Waar kunnen wij u in tegemoet komen en op welke manier, ik hoor het graag.’ Hierop is geen reactie meer ontvangen. Van diverse mondelinge reacties is geen schriftelijke bevestiging gestuurd. Dit had achteraf wel gemoeten, zeker gelet op het klachtenreglement en de door klaagster gekozen route (‘aangetekende brief’ én in contact met klachtenfunctionaris). De zorgaanbieder betreurt de afwezigheid van de schriftelijke bevestiging van de afwikkeling van de klachten.
De zorgaanbieder heeft ter zitting verder nog gesteld dat bij het digitale intakegesprek met cliënt en klaagster over het behandelprogramma en de gedragsregels is gesproken. Nadruk is gelegd op de volledige abstinentie van middelengebruik, zowel van cliënt als van de ouders, als voorwaarde voor herstel.
De zorgaanbieder heeft ook ter zitting aangegeven dat de voornaamste reden voor het beëindigen van de behandelovereenkomst is gelegen in het feit dat cliënt niet meer gemotiveerd was om aan de behandeling deel te nemen. Tijdens de bijeenkomst van de ouders van de cliënten heeft klaagster gesteld dat zij haar middelengebruik ziet als ‘recreatief’ en ‘leefstijl gebonden’. Omdat de zorgaanbieder middelengebruik in aanwezigheid van de jongere beschouwt als een bedreiging van het opvoedingsklimaat heeft zij klaagster en haar man hierop aangesproken. Het multidisciplinair overleg heeft klaagster en haar man een individueel traject aangeboden als alternatief voor het groepsouder-programma met als doel om een harmonische gezinssituatie te bewerkstelligen. De schriftelijke berichtgeving van de zorgaanbieder aan de ouders over het alternatieve ouderprogramma is gedeeld met cliënt. Hij is begeleid in zijn voorbereiding tot het individuele verbindingsmoment. In deze gesprekken heeft cliënt melding gedaan over de problematische situatie thuis en de ernstige zorgen die hij had over klaagster. De behandeling is uiteindelijk vroegtijdig stopgezet, vanwege gebrek aan motivatie bij cliënt. Op meerdere momenten was er sprake van een gebrek aan vertrouwen in de behandeling. In groepssessies werd cliënt geconfronteerd met oordelen van medefellows over het gebruik van hemzelf, waarop hij defensief regeerde en boos werd op de zorgaanbieder over de ‘andere behandeling omdat zijn ouders gebruiken’. Cliënt wilde zelf geen medewerking meer geven aan de behandeling. De zorgaanbieder behandelt cliënten uitsluitend op vrijwillige basis.
Met betrekking tot de melding bij Veilig Thuis merkt de zorgaanbieder op dat het achteraf beter was geweest indien eerst de huisarts was geïnformeerd. Op het moment van de melding waren de behandelaars van oordeel dat er sprake was van een bedreigde opvoedingssituatie. Cliënt zou terugkomen in een thuissituatie waarin abstinentie niet gewaarborgd was. Signalen waren aanwezig dat klaagster middelen gebruikte in het bijzijn van deze kwetsbare cliënt met een verslavingsrisico. De melding was naar inhoud consistent met verslaglegging in het elektronisch patiëntendossier. Er zijn geen aanwijzingen dat de melding leugens (als zijnde beweringen waarvan bekend is dat deze in strijd zijn met de waarheid) bevat.
De zorgaanbieder wijst iedere aansprakelijkheid af.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.
Op grond van de behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Voor een aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat de zorgaanbieder tekortgeschoten is in de behandelingsovereenkomst en dat cliënt hiervan nadeel heeft ondervonden.
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst met cliënt.
De commissie heeft ter zitting vastgesteld dat cliënt zich op vrijwillige basis heeft aangemeld bij de zorgaanbieder.
Klacht: inhoud/beëindigen van de behandeling
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder tijdens de intake en daarna voldoende heeft gewezen op de gedragsregels met betrekking tot volledige abstinentie van verdovende middelen van cliënt. De commissie begrijpt dat de discussie over het recreatief middelengebruik van de ouders tijdens de ouderbijeenkomst voor de zorgaanbieder aanleiding is geweest voor het aanbieden van een individueel traject aan de ouders.
De zorgaanbieder mocht vanuit haar professionaliteit ervan uitgaan dat de mening en het standpunt van klaagster over haar recreatieve verdovende middelengebruik uitgesproken tijdens ouderbijeenkomsten niet constructief zouden bijdragen aan de doelstellingen van die bijeenkomsten. Door het aanbieden van een individueel traject heeft de zorgaanbieder laten blijken dat zij klaagster en haar zoon verder wilde behandelen maar slechts in een andere setting. De commissie kan die beslissing billijken. In zoverre is de klacht ongegrond daar waar deze zich richt op de inhoud van de behandeling.
De zorgaanbieder heeft ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat niet het incidentele middelengebruik van klaagster de hoofdreden is geweest voor het stopzetten van de behandeling maar de omstandigheid dat cliënt niet meer aan zijn behandeling wilde meewerken en er sprake was van een vertrouwensbreuk.
De commissie concludeert dat deze omstandigheid kan leiden tot het beëindigen van de behandeling, mede gezien het feit dat de behandeling op vrijwillige basis plaatsvindt en een coöperatieve houding van een cliënt is geboden.
De commissie overweegt hierbij wel dat, indien een behandelovereenkomst wordt opgezegd, een zorgaanbieder zich dient in te spannen bij het vinden van een nieuwe behandelmogelijkheid voor een cliënt. In dit geval had het bieden van nazorg – bijvoorbeeld door een gerichte verwijzing naar een andere zorgaanbieder of binnen de eigen hulpverlening – voor de hand gelegen, met name vanwege het feit dat de behandeling van cliënt allereerst gestart is met het oog op problemen van gedrag en agressie en in tweede instantie op die van verslaving. De klacht over de (onmiddellijke) beëindiging van de zorg acht de commissie dan ook gegrond.
Klacht: Melding Veilig Thuis
De commissie is van oordeel dat de melding bij Veilig Thuis een te zware maatregel is geweest. De commissie begrijpt het beleid van de zorgaanbieder dat voor een veilige thuissituatie voor een verslavingsgevoelige cliënt abstinentie van verdovende middelen door de ouders noodzakelijk is. Echter in casu had klaagster eerlijk aangegeven dat zij voor de geboorte van cliënt verslaafd is geweest maar vanaf zijn geboorte geen verdovende middelen meer gebruikt is. Ook heeft zij aangegeven af en toe buiten aanwezigheid van cliënt in het weekeinde wel eens iets te gebruiken. Hoewel er spanning bestaat tussen deze twee uitspraken concludeert de commissie dat er geen sprake was van gebruik van verdovende middelen door de moeder in cliënts nabijheid. Naar het oordeel van de commissie had de zorgaanbieder – zoals deze ook zelf ter zitting heeft bevestigd – moeten volstaan met het informeren van de huisarts. In zoverre is de klacht over de melding bij Veilig Thuis gegrond.
Klacht: gebrekkige klachtenprocedure
De zorgaanbieder heeft ter zitting erkend dat de klachtenprocedure niet “de schoonheidsprijs verdient”. De commissie gaat verder dan hetgeen de zorgaanbieder hierover zelf oordeelt en tekent daarbij aan dat de klachtenbehandeling door de zorgaanbieder in vele opzichten niet is verlopen volgens de – wettelijke – vereisten die in de WKKGZ zijn opgenomen. Zo is er geen klachtenfunctionaris betrokken geweest bij deze klacht, is een aantal (wettelijke) termijnen niet in acht genomen en zijn toezeggingen niet nagekomen. De commissie is van oordeel dat deze klacht dan ook gegrond is.
Schadevordering
De klaagster heeft een schadevergoeding gevorderd van € 1000,–.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, is tekortgeschoten in de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en een cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden (causaal verband).
Zoals de commissie heeft overwogen is de zorgaanbieder niet tekortgeschoten in de behandeling van cliënt. De zorgaanbieder is wel tekortgeschoten waar het gaat om de beëindiging van de behandeling, de melding aan Veilig Thuis en de klachtenprocedure. Toch wijst de commissie de vordering af omdat naar haar oordeel geen causaal verband kan worden gelegd tussen deze tekortkomingen en de (overigens niet onderbouwde) schadevordering van cliënte.
Daar de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 21 van het reglement, de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding aan klaagster van het door haar betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie
– verklaart de klachten met betrekking tot de beëindiging van de behandeling, melding aan Veilig Thuis en de klachtenprocedure gegrond;
– verklaart de overige klachten ongegrond;
– wijst de vordering tot schadevergoeding af;
– veroordeelt de zorgaanbieder tot vergoeding van het klachtengeld van € 52,50 dat klaagster voor de behandeling van het geschil aan de commissie heeft voldaan. Betaling hiervan dient binnen een maand na verzending van dit bindend advies plaats te vinden.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. T. Knap (psychiater), de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 6 december 2021.