In medisch dossier is geen informatie opgenomen over medische toestand

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 121011

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Geen goede communicatie bij het ontslaan uit het ziekenhuis en geen goede verslaglegging over medische toestand van cliënt. Cliënt is ontslagen uit ziekenhuis terwijl zijn toestand dat niet toelaat. Er is onzorgvuldig gehandeld. Bij het tweede ontslag uit het ziekenhuis was er geen noodzaak om patiënt langer te houden. Geen recht op schadevergoeding.

Waar gaat de uitspraak over

In het geschil tussen
[Klager], wonende te [plaats], in zijn hoedanigheid van nabestaande van zijn op
25 november 2018 overleden vader, [naam vader], gemachtigde: [naam advocaat], advocaat personenschade bij SRK Rechtsbijstand te [plaats], en Interconfessionele Stichting Gezondheidszorg Rivierenland, gevestigd te Tiel, (verder te noemen: het ziekenhuis), gemachtigde: [naam juridisch adviseur], juridisch adviseur bij Stichting VvAA Rechtsbijstand te [plaats].

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

Naar aanleiding van het verweer van het ziekenhuis dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, heeft de commissie op 12 april 2019 – gehoord de klager – een voorbeslissing genomen, waarin klager in zijn klacht ontvankelijk is verklaard. De inhoud van die beslissing wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.

De mondelinge behandeling van het (inhoudelijk deel van het) geschil heeft plaatsgevonden op 6 september 2019 te Utrecht.

Bij deze behandeling zijn verschenen:

– klager, vergezeld van zijn broer [naam broer], en bijgestaan door zijn gemachtigde, [naam advocaat] voornoemd;

– het ziekenhuis, vertegenwoordigd door [naam longarts], longarts en [naam juridisch adviseur], juridisch adviseur, en bijgestaan door zijn       gemachtigde, [naam juridisch adviseur] voornoemd.

Onderwerp van het geschil
De klager beklaagt zich erover dat zijn vader (verder te noemen: de vader) door het ziekenhuis niet adequaat is behandeld tijdens twee ziekenhuisopnames en over het ontslag uit het ziekenhuis op 17 en 22 maart 2018, dat te vroeg en ten onrechte zonder zuurstofverstrekking en/of sonde heeft plaats gevonden.

Standpunt van klager
Voor het standpunt van klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Het ontslag op 17 maart 2018

De vader is op 13 maart 2018 in het ziekenhuis opgenomen. De vader was toen al zodanig verzwakt dat hij niet zelfstandig kon lopen en door zijn benauwdheid nauwelijks kon praten. Op 16 maart 2018 is de toediening van zuurstof aan de vader beëindigd, maar op dezelfde dag door een verpleegkundige hervat toen bleek dat het zuurstofgehalte daalde bij inspanning. Het hervatten van de zuurstoftoediening is niet aan de longarts gemeld, waardoor deze heeft gedacht dat de vader zonder zuurstof naar huis kon. Dit is volgens klager een ernstige communicatiefout. Op 17 maart 2018 is de vader te vroeg en zonder zuurstof uit het ziekenhuis ontslagen, terwijl hij zuurstofafhankelijk was. De longarts heeft verklaard dat zij de vader langer in het ziekenhuis zou hebben gehouden als zij er wel van op de hoogte was geweest dat de zuurstoftoediening was hervat. Op 15 maart 2018 had de familie tegenover het ziekenhuis al haar zorgen geuit over het op 17 maart 2018 geplande ontslag. De familie voelt zich door het ziekenhuis niet serieus genomen. Na het ontslag op 17 maart 2018 bleek het in de thuissituatie niet goed te gaan met de vader. Hij was benauwd en zo ziek en verzwakt dat hij niet van de bank kon opstaan. Er was thuiszorg geregeld voor hulp bij het aankleden, wassen en katheterzorg, maar die hulp was volstrekt onvoldoende. De vader kon niet alleen naar het toilet. Op 18 maart 2018 is de vader weer opgenomen in het ziekenhuis. Het ziekenhuis is in zijn behandeling van de vader te veel gericht geweest op zijn longziekte COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease) en heeft te weinig gekeken naar zijn algehele kwetsbaarheid, zoals zijn toestand van ondervoeding, het slecht voor zichzelf kunnen zorgen en een langdurige ziekenhuisopname vanwege dezelfde klachten in 2016.

De sonde

De familie trekt in twijfel dat tijdens de tweede opname op 19 maart 2018 de sondevoeding gestart zou zijn. De familie, die elke dag bij de vader op bezoek kwam, heeft daar namelijk niets van gezien. Pas op 22 maart 2018 was er een sondeslangetje bij de vader zichtbaar. De sondevoeding had eerder toegediend moeten worden.

Het ontslag op 22 maart 2018

Op 22 maart 2018 is de vader weer uit het ziekenhuis ontslagen, weer te vroeg en weer zonder zuurstof. De vader moest bovendien met eigen vervoer naar het revalidatiecentrum. Nadat klager hierover een klacht had geuit bij de unitmanager, is er alsnog een ambulance en zuurstof geregeld. Het revalidatiecentrum vond hem te ziek zodat hij diezelfde dag terug moest naar het ziekenhuis. Daar bleek hij een longontsteking te hebben.

Antibiotica

Het ziekenhuis had aan de vader eerder een antibioticum tegen longontsteking moeten toedienen. Pas na het toedienen daarvan knapte de vader op.

Schadevergoeding

De vader is lichamelijk hard achteruitgegaan door de fouten van het ziekenhuis en de stress, die daardoor bij hem is ontstaan. De vader heeft zijn reserves moeten aanspreken en het kostte hem veel moeite om zijn gewicht weer op peil te krijgen. De vader is na de tweede ziekenhuisopname niet meer thuis geweest. Zijn huis is ontruimd.

De familie vraagt zich af of dit alles wel nodig was geweest als de vader adequaat was behandeld. Wegens smartengeld en voor de kosten van verhuizing verlangt de klager een schadevergoeding van € 5.000,–.

Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen het ziekenhuis tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Het ontslag op 17 maart 2018

Toen de vader op 13 maart 2018 in het ziekenhuis werd opgenomen, is hem zuurstof toegediend. Op 16 maart 2018 is de zuurstoftoediening beëindigd omdat zijn saturatiewaarde goed was, maar diezelfde dag weer hervat omdat die waarde was gedaald, nadat een fysiotherapeut met de vader circa 10 meter gewandeld had. Dit is niet met de zaalarts of een longarts gecommuniceerd. Ook is dit niet in het medisch dossier van de vader genoteerd. De longarts zou de vader mogelijk nog wat langer in het ziekenhuis hebben gehouden en hem op 17 maart 2018 waarschijnlijk niet uit het ziekenhuis hebben ontslagen als zij had geweten dat de zuurstoftoediening op 16 maart 2018 weer was hervat. Het ziekenhuis heeft meermalen excuses aangeboden aan de familie voor deze gebrekkige interne communicatie. De vader had een dringende wens om naar huis te gaan en leek daartoe ook in staat te zijn. De saturatiewaardes zonder zuurstoftoediening waren op 17 maart 2018 ook goed. Achteraf gezien is de vader verder verzwakt en heeft hij in zijn wens om naar huis te gaan, de situatie mogelijk beter voorgesteld dan deze was. De situatie zou waarschijnlijk niet anders geweest zijn als de vader één of enkele dagen later uit het ziekenhuis zou zijn ontslagen. Ook dan zou er nog steeds sprake zijn geweest van een kwetsbare patiënt met een wankel gezondheidsevenwicht. En ook dan zou het ontslag zonder zuurstof zijn geweest. De vader rookte en patiënten die roken krijgen uit veiligheidsoverwegingen vanuit het ziekenhuis geen zuurstof mee naar huis; dit is landelijk beleid. Een ziekenhuis is ook een “slechte” omgeving voor patiënten in die zin dat kwetsbare personen daar binnen de grenzen van de redelijkheid zo kort mogelijk moeten verblijven, vooral om de kans op het ontwikkelen van een HAP (Hospital Acquired Pneunomia) te minimaliseren, welke kans progressief toeneemt bij een langere verblijfsduur.

Bij de opname van de vader heeft een transferverpleegkundige met de vader gesproken over de noodzakelijke zorg en zijn wensen. Volgens zijn familie verwaarloosde de vader zichzelf en was hij een zorgmijder. Op 14 maart 2018 heeft een diëtiste de vader bezocht om in kaart te brengen wat hij ten aanzien van voeding nodig had om op krachten te komen. De behandeling van de vader bestond uit het toedienen van medicatie en zuurstof, het geven van energie- en eiwitrijke voeding en fysiotherapie.
De sonde

Op 19 maart 2018 is de diëtiste weer bij de vader langs geweest en toen is besloten sondevoeding toe te dienen, waarbij de diëtiste de noodzaak elke dag zou bekijken. De sondevoeding werd ’s nachts gegeven om de vader overdag zoveel mogelijk normaal te laten eten. Dit is in het medisch dossier genoteerd. Sondevoeding wordt alleen toegediend als dat nodig is. Het ziekenhuis betwist dat er eerder een indicatie was om sondevoeding toe te dienen.

Het ontslag op 22 maart 2018

Het ziekenhuis betwist dat er op 22 maart 2018 niet tot ontslag overgegaan had mogen worden. Er was op het moment van ontslag geen noodzaak de vader langer opgenomen te houden. Bij zijn ontslag had de vader geen koorts.

Dit besluit is juist geweest in het kader van medisch zinvol handelen. Bovendien was een plek voor de vader in een revalidatiecentrum geregeld. Dat de vader een longontsteking ontwikkelde was niet te voorzien. Toen de vader door klager werd opgehaald, uitte klager zijn onvrede over het feit dat hij zijn vader zelf moest vervoeren en dan ook nog zonder zuurstof. Er is toen alsnog een ambulance geregeld.

Antibiotica

In het revalidatiecentrum kreeg de vader op 22 maart 2018 koorts en is hij vervolgens diezelfde dag weer opgenomen in het ziekenhuis. De vader bleek een longontsteking te hebben ontwikkeld. Er is toen direct gestart met antibiotica. Er was geen indicatie om eerder met het toedienen van antibiotica te starten.

Schadevergoeding

Er is hier geen sprake van een medische fout of anderszins van een toerekenbare tekortkoming of een onrechtmatige daad. Met betrekking tot de verhuiskosten wordt niet gesteld dat er een oorzakelijk verband is en het ziekenhuis betwist ook dat een dergelijk verband aanwezig is. Bij gebrek aan bewijs wordt er ook betwist dat er kosten zijn gemaakt voor een verhuizing en ontruiming. Deze kosten worden ook niet gespecificeerd. Voor zover er al verhuiskosten zijn gemaakt, wordt betwist dat die niet zouden zijn gemaakt als de vader nog enkele dagen langer in het ziekenhuis zou hebben gelegen. Het handelen van (de betrokken medewerkers van) het ziekenhuis zal niet een dermate stress voor de vader hebben opgeleverd dat daarmee immateriële schade is veroorzaakt. Het is begrijpelijk dat de verslechtering van zijn gezondheidstoestand en als gevolg daarvan onder meer de ziekenhuisopnamen, de verhuizing en de opname in een verpleeghuis een grote impact hebben gehad op de vader. Het ziekenhuis betwist dat de vader gezondheidsschade heeft opgelopen door het medisch handelen van het ziekenhuis. Uit de beschikbare gegevens moet de conclusie worden getrokken dat de gecompliceerde gezondheidstoestand van de vader bepalend is geweest voor het beloop en niet de gemaakte behandelkeuzes. Een immateriële schadevergoeding is dan ook niet op zijn plaats.

Het ziekenhuis concludeert de klachten van klager ongegrond te verklaren en de vordering tot betaling van schadevergoeding af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht het volgende overwogen.

Het toetsingskader

Bij de beoordeling van deze klacht geldt het volgende toetsingskader. De overeenkomst die de vader en het ziekenhuis met elkaar hadden gesloten, is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen bij deze overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de overige bepalingen van het BW. Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener – in dit geval de behandelend longarts en de overige bij de behandeling van de vader betrokken medische en/of verpleegkundige medewerkers – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Doet de hulpverlener dit niet en schiet hij toerekenbaar tekort in de nakoming van de verplichting, die voor hem uit die overeenkomst voortvloeit, dan moet hij en/of het ziekenhuis de daardoor geleden schade vergoeden (artikel 6:74 van het BW).

Het ontslag op 17 maart 2018

De commissie is op grond van het dossier van oordeel dat het bij de beslissing om de vader op 17 maart 2018 te ontslaan uit het ziekenhuis heeft ontbroken aan een goede onderlinge communicatie wat heeft geleid tot een onjuiste afweging. De commissie stelt vast dat het hervatten van zuurstoftoediening niet was genoteerd in het medisch dossier, mogelijk wel in het verpleegkundig dossier maar in elk geval niet bekend was bij de longarts. In haar brief van 2 mei 2018 aan de familie van de vader is opgenomen dat de longarts de vader waarschijnlijk wat langer in het ziekenhuis had gehouden als zij op de ontslagdatum 17 maart 2018 had geweten dat de zuurstoftoediening op 16 maart 2018 was hervat nadat de vader een zeer korte wandeling had gemaakt waarbij de zuurstofwaarde was gedaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de longarts verklaard dat een voorgenomen ontslag gewoon doorgaat als zich geen bijzonderheden voordoen, dat zij de vader op 14 maart 2018 voor het laatst zelf heeft gezien en dat zij – als zij van die hervatting op de hoogte was geweest – bij de vader langs zou zijn gegaan om zijn toestand opnieuw te beoordelen. Op de dag van ontslag heeft de longarts de vader dus niet meer gezien en heeft in deze vertrouwd op de beoordeling door medewerkers op de werkvloer, onder wie de arts-assistent in het bijzonder. In het medisch dossier van de vader is geen informatie over zijn algehele medische toestand opgenomen.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat het tussen de behandelend longarts en de overige medische en/of verpleegkundige medewerkers van het ziekenhuis die bij de behandeling van de vader betrokken waren, heeft ontbroken aan een goede verslaglegging en onderlinge communicatie over het hervatten van zuurstoftoediening maar ook over de algehele medische toestand van deze patiënt, dat mede daarom de ontslagbeslissing niet meer door de longarts is getoetst op de dag van ontslag. Dit had wel gemoeten nu het hier een terminale COPD-patiënt betreft. Dit is niet anders als het hervatten van zuurstof en gegevens over de algehele toestand van deze patiënt wel zijn opgenomen in het – niet overgelegde – verpleegkundig dossier. Als daarmee al is voldaan aan de wettelijke dossierplicht (artikel 7:454 van het BW) heeft die informatie ten onrechte niet tot een andere beslissing geleid.

De vader is op 17 maart 2018 uit het ziekenhuis ontslagen, terwijl zijn fysieke toestand dat ontslag op dat moment niet toeliet. Aldus is jegens de vader niet die zorg betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. In dit opzicht is het ziekenhuis tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting uit de behandelingsovereenkomst. In zoverre acht de commissie dit klachtonderdeel gegrond. Ongegrond acht de commissie het klachtonderdeel voor zover het betrekking heeft op het feit dat de vader bij het ontslag geen zuurstofvoorziening mee kreeg. De vader stond als roker bekend. Omdat zuurstof licht ontvlambaar is en daardoor het risico van brand of explosie vergroot, is de beslissing om geen zuurstofvoorziening mee te geven op zich zelf beschouwd, terecht.

De sonde

Klager heeft gesteld dat pas op 22 maart 2018 een sondeslangetje bij de vader zichtbaar was en dat de familie daarom in twijfel trekt dat tijdens de tweede opname eerder met sondevoeding  is gestart. Het ziekenhuis betwist deze stelling en beroept zich op het medisch dossier van de vader, waarin is vermeld dat op 19 maart 2018 met sondevoeding bij de vader is begonnen.

De commissie constateert dat in het medisch dossier is opgenomen dat de sondevoeding is gestart op 19 maart 2018. De commissie is van oordeel dat hetgeen in het medisch dossier staat vermeld in beginsel voor juist moet worden gehouden, tenzij aannemelijk is dat die vermelding een onjuiste weergave is van hetgeen is gezegd of gedaan. Nu de familie niet meer of anders aanvoert dan dat  het sondeslangetje pas op 22 maart 2018 zichtbaar was en zij vermoeden dat het er niet eerder was, gaat de commissie met betrekking tot het aanvangstijdstip van de sondevoeding uit van de juistheid van de gegevens zoals die uit het medisch dossier van de vader blijken. Tot dit oordeel is de commissie niet gekomen omdat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van het ziekenhuis, maar omdat het medisch dossier het enige houvast is voor de commissie in een geval als dit, waarin klager en het ziekenhuis elkaar tegenspreken. De commissie acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Het ontslag op 22 maart 2018

De commissie is met het ziekenhuis van oordeel  dat er op het moment van ontslag op 22 maart 2018 geen noodzaak was om de vader, die bij zijn ontslag geen koorts had, langer in het ziekenhuis opgenomen te houden. Het ziekenhuis voert voorts terecht aan dat aan een langer verblijf in het ziekenhuis ook risico’s verbonden zijn. Dat de vader ook deze keer zonder zuurstof is ontslagen, is medisch gezien niet onzorgvuldig geweest. Hiervoor geldt dezelfde motivering die de commissie hiervoor  heeft gebezigd en die hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Nu blijkens het medisch dossier de vader geen koorts had bij ontslag uit het ziekenhuis, moet het ervoor worden gehouden dat zijn conditie die dag onverwacht verslechterde. Dat het achteraf gezien beter was geweest als hij op die dag niet uit het ziekenhuis was ontslagen, betekent niet dat de beslissing, op het moment van die beslissing, op grond van de toen bekende gegevens, onjuist zou zijn. De klacht is op dit onderdeel dan ook ongegrond.

Gebruikelijk is dat een patiënt na ontslag uit het ziekenhuis met eigen vervoer naar huis gaat. Toen de zoon aangaf dat er voor zijn vader, gelet op diens conditie ten onrechte geen vervoer was geregeld, heeft het ziekenhuis alsnog een ambulance geregeld en excuses aangeboden. Met deze excuses acht de commissie dit onderdeel genoegzaam afgehandeld.

De commissie acht dit klachtonderdeel ten aanzien van alle facetten ongegrond.

Antibiotica

Nadat de vader op 22 maart 2018 uit het ziekenhuis was ontslagen, is hij naar een revalidatiecentrum overgebracht. Tijdens zijn verblijf in dat centrum heeft de vader koorts gekregen en is diezelfde dag weer opgenomen in het ziekenhuis, alwaar is gebleken dat de vader een longontsteking had ontwikkeld. Het ziekenhuis heeft de vader toen meteen antibiotica toegediend. De klager heeft zijn stelling dat de vader eerder antibiotica toegediend had moeten krijgen, niet onderbouwd. De commissie heeft ook geen aanwijzingen gevonden dat het ziekenhuis eerder dan nu het geval is geweest antibiotica had moeten toedienen. Bij het ontslag eerder die dag was de vader immers koortsvrij. Nu niet gebleken is dat het ziekenhuis in strijd met zijn zorgplicht heeft gehandeld, dient dit klachtonderdeel ongegrond verklaard te worden.

De door klager verlangde schadevergoeding

Klager verlangt in zijn hoedanigheid van nabestaande een bedrag van € 5.000,– ter zake van verhuiskosten (materiële schadevergoeding) en smartengeld (immateriële schadevergoeding).

Hiervoor heeft de commissie geoordeeld dat het ziekenhuis terzake het ontslag op 17 maart 2018 is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting uit de behandelingsovereenkomst. Voor een schadevergoeding is echter niet alleen vereist dat het ziekenhuis in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting, maar ook dat de gestelde schade in voldoende oorzakelijk verband staat met de tekortkoming.

Het is de commissie niet (voldoende) gebleken dat de verhuiskosten zijn veroorzaakt door de tekortkoming van het ziekenhuis. De verlangde vergoeding voor de verhuiskosten zal worden afgewezen.

Ten aanzien van de verlangde vergoeding voor immateriële schade overweegt de commissie dat geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de vader door deze gang van zaken fysiek of geestelijk schade heeft ondervonden, de vader wilde graag naar huis. Dat dit te vroeg is toegestaan moet een enorme teleurstelling voor hem zijn geweest, dit is voor het toekennen van schadevergoeding voor immateriële schade echter onvoldoende.

Het klachtengeld

Omdat de commissie de klacht van klager gedeeltelijk gegrond verklaart, dient het ziekenhuis het door de vader dan wel klager betaalde klachtengeld aan klager te vergoeden.

Beslissing

De commissie:

  • verklaart de klacht gegrond voor zover deze betrekking heeft op de zorgplicht terzake het ontslag op 17 maart 2018;
  • verklaart de klachten voor het overige ongegrond;
  • wijst de door klager verlangde schadevergoeding af;
  • bepaalt dat het ziekenhuis binnen 14 dagen na de op pagina 1. van dit bindend advies vermelde verzenddatum een bedrag van € 77,50 aan klager dient te vergoeden ter zake van het door hem betaalde klachtengeld.

Aldus beslist op 6 september 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. C.M.E. van der Hoeven, voorzitter, de heer prof. dr. G.J. Wesseling en mevrouw mr. T.H. Disselkoen-van Raalte, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.