
Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Diagnose
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
114825
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Klaagster], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, [naam zoon] wonende te [plaats], gemachtigde [naam], advocaat te [plaats], en Stichting Ziekenhuis Gelderse Vallei, gevestigd te Ede, (verder te noemen: het ziekenhuis).Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de stukken die partijen aan haar hebben overgelegd.
De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018 te Utrecht.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
– klaagster, bijgestaan door [naam], advocaat te Veenendaal;
– het ziekenhuis, vertegenwoordigd door [naam], chirurg, en [naam], bedrijfsjurist.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunt (nader) toegelicht. Klaagster heeft dat gedaan mede aan de hand van een pleitnota van haar advocaat, welke pleitnota aan de commissie en aan het ziekenhuis is overgelegd.
Onderwerp van het geschil
Klaagster beklaagt zich erover dat het ziekenhuis bij haar zoon geen goede diagnose heeft gesteld en hem medisch niet juist heeft behandeld.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen de (advocaat van) van klaagster tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt van klaagster op het volgende neer.
De zoon van klaagster, geboren op 22 maart 2005, is op 19 december 2016 door zijn huisarts in verband met een vermoedelijke blindedarmontsteking met spoed naar het ziekenhuis doorverwezen.
Dat het om een blindedarmontsteking ging, heeft de huisarts vastgesteld door bij de zoon een echoscopie uit te voeren. In het ziekenhuis kregen de ouders te horen dat het ziekenhuis een eigen echoscopie ging doen. Volgens de echoscopie van het ziekenhuis was er bij de zoon geen sprake van een ontstoken blinde darm, maar van ontstoken lymfeklieren. De zoon heeft van 19 tot 23 december 2016 op de afdeling heelkunde van het ziekenhuis gelegen in verband met een lymfadenitis mesenterica en is op laatstgenoemde datum uit het ziekenhuis ontslagen. Op 24 december 2016 was er een perforatie van de blindedarm en in verband daarmee werd de zoon op die datum opnieuw in het ziekenhuis opgenomen, waar hij tot 28 december 2016 verbleef. Volgens een brief van het ziekenhuis aan de huisarts van de zoon van 28 december 2016 was er op een nieuw gemaakte echo een beeld van een gecompliceerde appendicitis met een klein abces te zien. Vanaf 24 december 2016 werd de zoon met medicijnen behandeld. Er heeft geen operatie plaatsgevonden. Op 3 maart 2017 is de zoon voor de laatste maal op de polikliniek geweest. Er is toen een echoscopie gemaakt waarop geen afwijkingen te zien waren. Op 8 mei 2017 heeft de zoon de polikliniek kinderchirurgie van het Wilhelmina Kinderziekenhuis bezocht, omdat hij nog steeds pijn had. Op 5 juli 2017 is de zoon in dit ziekenhuis aan de blindedarm geopereerd.
De zoon heeft veel pijn geleden. Doordat hij niet tijdig werd geopereerd, zijn verklevingen van de darmen ontstaan. De zoon heeft nog steeds pijn. In het afgelopen jaar moest hij vanwege de vele ziekenhuisbezoeken veel lessen op school missen. Bovendien is hij nog steeds niet volledig hersteld en is het niet duidelijk of hij wel of niet enig letsel overhoudt.
Klaagster verwijt het ziekenhuis dat het op 19 december 2016 een ontstoken blinde darm bij de zoon over het hoofd heeft gezien en toen de diagnose van 24 december 2016 werd gesteld, de zoon niet heeft geopereerd, maar heeft volstaan met een conservatieve behandeling. Klaagster vraagt om erkenning en om toekenning van een schadevergoeding van € 25.000,– voor de geleden pijn, reiskosten naar en van het ziekenhuis en eventuele andere kosten van de medische behandelingen, een vergoeding voor het missen van lessen op school en kosten van rechtsbijstand.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen het ziekenhuis tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt van het ziekenhuis op het volgende neer.
De zoon werd op 19 december 2016 door de huisarts naar het ziekenhuis verwezen in verband met een sinds drie dagen bestaande buikpijn, begonnen rond de navel en afgezakt naar de rechteronderbuik. Conform de richtlijn voor appendicitis acuta van de Nederlandse Vereniging van Heelkunde werd een echografie van de buik verricht. Met een echografie kan de appendix in het algemeen goed in beeld worden gebracht en onderzocht en daarom kan met een echo worden volstaan. Als er dan geen afwijkend beeld wordt gezien, kan op dat beeld worden vertrouwd. Op de echo was een normale appendix te zien. De radioloog deed een expliciete uitspraak over het feit dat er geen aanwijzingen waren voor een appendicitis. Er was geen reden de diagnose appendicitis te stellen en dus was er ook geen indicatie om te opereren. Bij de zoon werd wel een lymfadenitis mesenterica (verdikking van de lymfeklieren in de appendixregio zonder dat de appendix zelf ontstoken is) gevonden. De behandeling van een dergelijke ontsteking is conservatief en de zoon is daarom opgenomen ter observatie. Deze behandeling heeft plaatsgevonden volgens de bestaande protocollen.
De dagen na de opname herstelde de zoon en verminderden de pijnklachten in belangrijke mate. De infectieparameters daalden. Er leek dus sprake van een afdoende behandeling en de zoon werd in goede conditie op 23 december 2016 uit het ziekenhuis ontslagen. Dat de zoon alsnog een appendicitis zou ontwikkelen, was niet te voorzien.
Toen de appendicitis op 24 december 2016 werd gediagnosticeerd, is deze niet operatief behandeld, maar werd besloten tot een conservatieve behandeling met antibiotica. Dit paste bij de behandeling daarvan zoals die is beschreven in de hiervoor vermelde richtlijn. Kinderen worden in eerste instantie behandeld met antibiotica, omdat de kans dat zij herstellen voldoende groot is. Een operatie was niet geïndiceerd. Er was geen aanleiding om van de richtlijn af te wijken. Dat er uiteindelijk toch een blindedarmontsteking ontstond, is niet het gevolg van een onjuiste diagnose of een onjuiste behandeling.
In de beoordeling van de gepresenteerde klachten, het lichamelijk onderzoek en de uitkomsten van de onderzoeken is steeds gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden mag worden verwacht. De differentiaal diagnose appendicitis acuta en lymfadenitis is soms moeilijk te stellen. Mede gezien het klinisch beloop en het snel opknappen van de zoon bij de eerste opname was er geen reden voor twijfel aan de eerder gestelde diagnose lymfadenitis mesenterica en was deze dan ook verdedigbaar en aannemelijk. Dat bij de heropname op 24 december 2016 het beeld toch meer paste bij een appendicitis acuta, is vervelend, maar heeft de zoon geen schade berokkend. De behandeling en het beloop zou hetzelfde zijn geweest als de behandeling reeds op 19 december 2016 was ingezet. Klaagster heeft de door haar gestelde schade niet onderbouwd noch van bewijsstukken voorzien.
Beoordeling
De commissie overweegt het volgende.
Het toetsingskader
De overeenkomst die de ouders van de zoon en het ziekenhuis met elkaar hebben gesloten, kan aangemerkt worden als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446, zoals opgenomen in boek 7, titel 7, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de overige bepalingen van het BW, in het bijzonder de bepalingen van die afdeling. Klaagster is van mening dat de uitvoering van die overeenkomst door het ziekenhuis onjuist is geweest. Klaagster houdt het ziekenhuis hiervoor aansprakelijk op grond van artikel 7:462 BW, welk artikel de (mede-)aansprakelijkheid van het ziekenhuis betreft voor tekortkomingen van de hulpverleners die in het ziekenhuis betrokken zijn geweest bij de behandeling van een patiënt.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis tekort is geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis verweten kunnen worden en de zoon moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
De diagnose van 19 december 2016
De commissie stelt voorop dat het ziekenhuis niet gehouden was de echoscopie van de huisarts als uitgangspunt te nemen voor de behandeling van de zoon. Waar het gaat om de (verdere) behandeling van een patiënt door het ziekenhuis, heeft het ziekenhuis een eigen verantwoordelijkheid. Op grond van die eigen verantwoordelijkheid heeft het ziekenhuis terecht zelf een echoscopie van de appendix van de zoon gemaakt. Onbetwist staat vast de stelling van het ziekenhuis dat op die echoscopie, die naar het oordeel van de commissie bij patiënten met de verdenking appendicitis als een accuraat onderzoek moet worden beschouwd, een normale appendix te zien was en dat de radioloog expliciet heeft verklaard dat er geen aanwijzingen waren voor een appendicitis. Onder die omstandigheden was er voor het ziekenhuis geen grond om de diagnose appendicitis te stellen, hetgeen impliceert dat er ook geen indicatie was om te opereren. Zo zou er op 19 december 2016 al sprake geweest zou zijn van een appendicitis, heeft de commissie in de overgelegde stukken geen aanwijzingen gevonden op grond waarvan het ziekenhuis klinisch gezien verweten kan worden deze niet te hebben gezien. Naar het oordeel van de commissie is dan ook niet komen vast te staan dat het ziekenhuis op 19 december 2016 ten aanzien van de appendix een onjuiste diagnose heeft gesteld noch anderszins in strijd met de hiervoor genoemde zorgplicht heeft gehandeld. In zoverre is de klacht ongegrond.
De behandeling van de appendicitis
Op 24 december 2016 heeft het ziekenhuis een appendicitis bij de zoon gediagnosticeerd. Het ziekenhuis heeft toen besloten de zoon niet te opereren, maar hem conservatief te behandelen met antibiotica. Dit besluit stemt overeen met de Richtlijn voor diagnostiek en behandeling van acute appendicitis van de Federatie voor Medische Specialisten/de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde, welke richtlijn bij kinderen een conservatieve behandeling met antibiotica aanbeveelt. Feiten en/of omstandigheden die tot afwijking van die richtlijn hadden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken. Ook ten aanzien van deze behandeling kan niet gezegd worden dat het ziekenhuis in strijd heeft gehandeld met de eerder genoemde zorgplicht. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
De verlangde schadevergoeding
Voor een civielrechtelijke aanspraak op materiële en/of immateriële schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – in dit geval het ziekenhuis – in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting. Hiervoor heeft de commissie geoordeeld dat het ziekenhuis niet in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende zorgplicht. Dan kan er ook geen sprake zijn van een toerekenbare tekortkoming van het ziekenhuis. Nu aan het vereiste voor een schadevergoeding niet is voldaan, heeft (de zoon van) klaagster geen aanspraak op schadevergoeding, zodat de verlangde schadevergoeding zal worden afgewezen.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst de vordering van klaagster tot vergoeding van materiële en immateriële schade af;
Aldus beslist op 11 oktober 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.