Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Diagnose
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
109621
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt] wonende te [plaats] en MC IJselmeerziekenhuizen B.V., gevestigd te Lelystad.Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 29 november 2017 te Utrecht. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Cliënt werd vergezeld door zijn partner [naam]. Namens het ziekenhuis zijn verschenen [schadebehandelaar] en [gemachtigde].
Onderwerp van het geschil
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting staat tussen partijen als erkend, dan wel als niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
Cliënt werd behandeld door [naam uroloog], vanwege nierstenen. In dat kader werden enkele echo’s en CT-scans gemaakt. Op 10 november 2014 is op verzoek van [naam uroloog] een CT-scan zonder contrastvloeistof gemaakt. De radioloog heeft in zijn verslag geen melding gemaakt van een zichtbare tumor of afwijking. [Naam uroloog] die de radiologische beelden altijd zelf bekijkt, heeft evenmin een tumor waargenomen. In 2015 is cliënt teruggekomen en gezien door [naam tweede uroloog]. In verband met een verdenking op recidief uriolithiasis heeft deze een echo aangevraagd. In het verslag van deze echo staat een verdenking van een tumor gemeld waarbij is opgemerkt dat deze retrospectief zeer lastig reproduceerbaar is op de CT-scan uit 2014. Naar aanleiding hiervan is een CT-scan met contrastvloeistof gemaakt en is de diagnose van een niertumor gesteld. Cliënt is verwezen naar [naam tweede ziekenhuis] voor verdere behandeling.
Standpunt van cliënt
Het standpunt van cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
Cliënt stelt dat het ziekenhuis de niertumor al op de CT-scan in 2014 of eerder had moeten zien.
Begin 2007 is cliënt door zijn huisarts naar de afdeling Urologie doorverwezen nadat hij last kreeg van pijn in de onderrug die doorstraalde in de richting van de blaas. Uit onderzoek kwamen geen afwijkingen naar voren. Omdat de klachten bleven komen is cliënt gedurende de daarop volgende jaren steeds terug naar het ziekenhuis gegaan voor onderzoek.
In 2014 is wederom onderzoek gedaan. Daaruit kwam naar voren dat er sprake zou zijn van grote nierstenen. Cliënt had inmiddels zijn werk opgezegd omdat dezelfde pijnen steeds vaker voorkwamen. Ook had cliënt in 2007 van de ene op de andere dag suikerziekte en moest hij insuline gaan spuiten.
Halverwege 2014 is cliënt in het ziekenhuis aan de nierstenen geopereerd. De pijnen bleven echter terugkomen en kwamen steeds sneller achter elkaar terug. De opvolger van [naam uroloog] heeft vervolgens nader onderzoek laten doen. Er werd een grote tumor in de rechternier vastgesteld. Er was sprake van een tumor categorie 3 met uitzaaiingen naar de lymfklieren. Op de vraag van cliënt of de tumor al in 2014 en eerder op de scans zichtbaar was deelde de uroloog hem mee dat dit het geval was en dat er een foutje was gemaakt.
Cliënt heeft de behandeling bij [naam tweede ziekenhuis] voortgezet omdat hij geen vertrouwen meer had in het ziekenhuis. Bij de operatie die volgde is de nier behouden. Sindsdien heeft cliënt ook geen suikerziekte meer. Het herstel is niet gemakkelijk gegaan en heeft negen maanden geduurd. De laatste tijd is cliënt weer erg benauwd en in december volgt onderzoek waaruit moet blijken of sprake is van uitzaaiingen. Eind 2016 werd geconstateerd dat de urineleider aangetast was en heeft cliënt met een nierdrain rondgelopen.
Ter zitting heeft cliënt nog aangevoerd dat men de laatste vier maanden vermoedt dat er toch een uitzaaiing is geweest naar de longen. Cliënt kan in feite niets meer. Hij kan de trap niet meer opkomen. Eten dient in twee etappes te gebeuren. Als hij lang praat, krijgt hij het benauwd. Cliënt is een wrak geworden. Hij kan eigenlijk niet meer zelfstandig wonen.
Cliënt is van mening dat als het ziekenhuis in een vroeger stadium, in 2014 of zelfs eerder, de tumor had geconstateerd het zo ver niet was gekomen en cliënt een hoop ellende bespaard was gebleven. Cliënt denkt dat sprake is geweest van tunnelvisie. De uroloog en radioloog hebben zich geconcentreerd op de nierstenen.
Cliënt wil dat het ziekenhuis schuld erkent en verlangt een schadevergoeding van € 25.000,–.
Standpunt van het ziekenhuis
Het standpunt van het ziekenhuis luidt in hoofdzaak als volgt.
Cliënt stelt dat de [naam radioloog] en/of de [naam uroloog] de niertumor op de CT-scan van 10 november 2014 hadden moeten zien. Het ziekenhuis heeft in haar brief van 25 oktober 2016 uitgelegd hoe het behandeltraject is verlopen. Zij betwist dat zij tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens cliënt. Dat de tumor op de CT-scan van 10 november 2014 over het hoofd is gezien is vervelend, maar kan het ziekenhuis noch de radioloog noch de uroloog worden toegerekend. Een CT-scan zonder contrastvloeistof is niet de juiste modaliteit om een tumor aan te tonen of uit te sluiten. De CT-scan was er specifiek op gericht om de door de eerdere echo aangetoonde steen beter te kunnen objectiveren voor de behandeling van de steen. Van verwijtbaar handelen of gemaakte fouten is geen sprake.
Het ziekenhuis is dan ook niet aansprakelijk voor de door cliënt gestelde schade.
Cliënt heeft de gestelde schade niet op enigerlei wijze concreet gemaakt noch onderbouwd met enig bewijsstuk zodat de vordering ook om die reden dient te worden afgewezen.
Ter zitting heeft het ziekenhuis nog aangevoerd dat cliënt ook een klacht bij het tuchtcollege heeft ingediend die ongegrond is verklaard. Cliënt is van deze beslissing in hoger beroep gekomen. De procedure loopt nog. Met de kennis achteraf is de tumor op de scan van 10 november 2014 inderdaad te zien, maar op dat moment hebben de radioloog en de uroloog het betreffende CT-onderzoek verricht volgens het niersteenprotocol en hebben zij, mede om die reden, de tumor niet gezien.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het
volgende.
De commissie dient de vraag te beantwoorden of er verwijtbare fouten zijn gemaakt bij de behandeling van de klager. De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis vereist is dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel de behandelend arts, tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van onzorgvuldig handelen en/of nalaten is een vereiste voor de aansprakelijkheid van het ziekenhuis. Van onzorgvuldigheid wordt gesproken indien niet volgens de regels der medische kunst is gehandeld, en er een fout is gemaakt die een redelijk bekwaam en een redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden niet zou hebben gemaakt. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten en de consument moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.
Op grond van het medisch dossier en het verhandelde ter zitting kan de behandeling zoals deze door het ziekenhuis is ingezet – met de focus op de nierstenen – als gangbaar worden aangemerkt. Het is niet ongebruikelijk dat na het operatief verwijderen van obstruerende nierstenen nog pijnklachten, zoals door klager geduid, worden ervaren. Dat de radioloog en uroloog de niertumor op de CT-scan van 10 november 2014 niet hebben gezien kan het ziekenhuis niet worden verweten. Op dat moment bestond geen verdenking van een niertumor. Bovendien is een CT-scan zonder contrastvloeistof niet de juiste manier om een tumor aan te tonen of uit te sluiten. Alleen met de kennis van nu en door vergelijking met de CT-scan met contrastvloeistof is de niertumor op de CT-scan van 10 november 2014 zichtbaar. Of de uroloog in december 2015 tegen cliënt zou hebben gezegd dat er “foutje is gemaakt” wordt door het ziekenhuis betwist en kan de commissie niet beoordelen, maar maakt haar zienswijze niet anders.
Onder de geschetste omstandigheden kan naar het oordeel van de commissie niet aannemelijk worden geacht dat sprake is geweest van een tekortkoming in de medische behandeling. De klacht moet daarom naar het oordeel van de commissie ongegrond worden geacht.
Nu er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van het ziekenhuis is er geen grondslag voor het opleggen van schadevergoeding, zodat aan de beoordeling van de vraag om schadevergoeding niet wordt toegekomen.
Op grond van het voorgaande volgt dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen op 29 november 2017.