Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Post-operatieve zorg
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
111199
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats] en Stichting Rijnstate, gevestigd te Arnhem.Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 6 november 2017 te Arnhem. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De cliënt werd vergezeld door [naam]. Namens het ziekenhuis zijn verschenen [naam], cardioloog, [naam], afdelingshoofd transferverpleegkundigen en [naam], juridisch adviseur.
Onderwerp van het geschil
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting staat tussen partijen als erkend, dan wel als niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
Op 7 maart 2016 heeft de cliënt een aortaklepvervanging ondergaan in het Radboud UMC en zij is vanuit daar ontslagen. Op 8 maart 2016 is de cliënt door haar huisarts naar de eerste hulp van het ziekenhuis verwezen wegens duizeligheid. De waarschijnlijkheidsdiagnose BPDD werd gesteld. De cardioloog werd in consult gevraagd vanwege pleuravocht en de cliënt werd opgenomen op de afdeling cardiologie.
De longarts is in consult gevraagd voor het draineren van het pleuravocht. Omdat het bloed nog te dun was kon de pleurapunctie pas op 12 april 2016 plaatsvinden. Op 18 april 2016 was sprake van veel minder pleuravocht en was de cliënt minder kortademig, de behandeling waarvoor zij op de afdeling cardiologie was opgenomen was daarmee afgerond.
De ontslagprocedure is in werking gezet en op 22 april 2016 is de cliënt ontslagen uit het ziekenhuis.
Standpunt van de cliënt
Het standpunt van de cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
Het ziekenhuis heeft de cliënt te vroeg ontslagen. Er is geen rekening gehouden met het feit dat de cliënt ten tijde van haar opname in het ziekenhuis depressief was. Depressiviteit is een bekende complicatie na grote hartchirurgie.
Door de handelwijze en het gebrek aan onderzoek naar mogelijkheden voor de cliënt is zij tegen hoge kosten in het zorghotel terecht gekomen. Achteraf is de cliënt gebleken dat er andere mogelijkheden waren waaronder de indicatie voor opname in Insula.
De cliënt betwist dat de transferverpleegkundige zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Zij heeft zich niet verdiept in de situatie van de cliënt en handelde zonder mededogen en respectloos. Aan de cliënt werd te kennen gegeven dat de situatie waarin zij verkeerde haar probleem was. De gevoelens van angst en verlies van vertrouwen zijn daardoor toegenomen.
Ter zitting heeft de cliënt verder nog aangevoerd dat zij na de hartoperatie steeds zieker werd en dat dit resulteerde in paniek en angst. Er was tijdens de opname niet alleen sprake van draaiduizeligheid. Er is niet gezien dat de cliënt depressief was geworden. De transferverpleegkundige wilde thuiszorg voor de cliënt regelen maar zij kon niet naar huis omdat zij niemand had die zij structureel met de zorg voor haar kon opzadelen. In haar wanhoop heeft de cliënt aangegeven dat zij dan terug naar het zorghotel wilde gaan. De cliënt neemt het ziekenhuis kwalijk dat haar geen alternatief geboden is. De cliënt is van mening dat zij wel in aanmerking kwam voor zorg. Of zij had op de PAAZ-afdeling behandeld moeten worden voor de depressie. De cliënt had de kosten van het zorghotel niet of minder gehad als haar alternatieven geboden waren.
Tijdens de ontslagprocedure is over de cliënt gepraat en niet met haar. De cliënt heeft het erg moeilijk met de manier waarop zij is ontslagen.
De cliënt verlangt € 7.800,– voor de kosten die zij voor het zorghotel heeft gemaakt en € 4.200,– als financiële tegemoetkoming voor de geleden immateriële schade.
Standpunt van het ziekenhuis
Het standpunt van het ziekenhuis luidt in hoofdzaak als volgt.
Van onzorgvuldig handelen door het ziekenhuis is geen sprake. Op 18 april 2016 was er sprake van veel minder pleuravocht en was de cliënt minder kortademig. De behandeling waarvoor zij op de afdeling cardiologie was opgenomen was daarmee afgerond. De cliënt gaf aan nog steeds duizelig en misselijk te zijn en daarom is opnieuw contact gezocht met de neuroloog. De cliënt werd opnieuw beoordeeld en opnieuw werd de diagnose BPPD gesteld. Hiervoor is fysiotherapie aangewezen en is geen andere behandeling noodzakelijk. Vanwege haar angstgevoel en omdat de cliënt aangaf een depressie te voelen aankomen werd ook een psycholoog ingeschakeld. Uit de rapportages van de fysiotherapie en de verpleging blijkt dat de cliënt stabiel kon lopen met de rollator, er was geen gevaar voor vallen. De cliënt was wel erg angstig en zij voelde zich nog steeds misselijk.
Omdat er medisch gezien geen reden meer was voor een ziekenhuisopname, alle acties waren ingezet voor ondersteuning bij de BPPD, de voedingstoestand en de depressie en de cliënt zelfstandig kon mobiliseren, is de ontslagprocedure in werking gezet. Op cardiologisch gebied was er geen reden meer voor de opname, de ondersteuning op de overige terreinen kon in de thuissituatie voortgezet worden. De beslissing om de opname van de cliënt te beëindigen is niet overhaast of lichtvaardig genomen.
Uit de aantekeningen van de psycholoog blijkt dat de cliënt na haar vertrek uit het ziekenhuis verdere psychologische zorg nodig zou hebben. Dat ontslag vanwege haar psychische gesteldheid niet zou kunnen is niet vastgesteld en was ook niet aan de orde.
Tijdens de ontslagprocedure is het transferbureau benaderd met de vraag of de cliënt in aanmerking zou komen voor revalidatie of herstelzorg. Bij de beantwoording van die vraag moet het transferbureau zich houden aan wet- en regelgeving en aan de landelijk geformuleerde criteria voor Geriatrische Revalidatie Zorg. Afgewogen tegen deze criteria kwam de cliënt niet in aanmerking voor een revalidatieplek of herstelzorg. Dit is met de cliënt besproken en er is afgesproken dat de zorg waarvoor zij wel in aanmerking kwam (thuiszorg, te verlenen in het door de cliënt zelf besproken zorghotel) zou worden aangevraagd.
De transferverpleegkundige herkent zich niet in het beeld dat de cliënt schetst van het gesprek. Voor het ziekenhuis is niet meer na gegaan wat er door wie is gezegd maar het ziekenhuis betreurt het dat de cliënt zich onheus bejegend heeft gevoeld. Ook een mogelijk sensitievere opstelling van de transferverpleegkundige zou echter niet hebben geleid tot een andere uitkomst van het gesprek: ook dan zou de ontslagbeslissing gehandhaafd zijn en zou de cliënt niet in aanmerking zijn gekomen voor een revalidatieplek of herstelzorg.
De klachtenonderzoekscommissie is naar aanleiding van de klacht die de cliënt daar had ingediend tot het oordeel gekomen dat er geen sprake is geweest van een te vroeg ontslag, het pleuravocht was voldoende behandeld en het was duidelijk welke hulp op verschillende terreinen nodig was en de afspraken hiervoor waren gemaakt. Ook waren de richtlijnen gevolgd. Wel signaleerde de klachtenonderzoekscommissie dat nog naar de toepassing van de richtlijnen gekeken kon worden. De Raad van Bestuur heeft per brief van 22 mei 2017 en 4 oktober 2017 de cliënt geïnformeerd over haar standpunt over haar klacht en over de acties die naar aanleiding hiervan in het ziekenhuis zijn ingezet.
Op grond van het bovenstaande is het ziekenhuis van mening dat er geen sprake is van nalatigheid aan de zijde van het ziekenhuis en dat de vordering van de cliënt moet worden afgewezen.
Beoordeling van het geschil
De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis vereist is dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, danwel de behandelend arts, tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van onzorgvuldig handelen en/of nalaten is een vereiste voor de aansprakelijkheid van het ziekenhuis. Van onzorgvuldigheid wordt gesproken indien niet volgens de regels der medische kunst is gehandeld, en er een fout is gemaakt die een redelijk bekwaam en een redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden niet zou hebben gemaakt. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten en de cliënt moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.
Niet is komen vast te staan dat de cliënt te vroeg uit het ziekenhuis is ontslagen. De cliënt is met het ziekenhuis van mening dat zij cardiologisch was uitbehandeld. Over de vraag of de klachten die de cliënt ten tijde van de ontslagprocedure ervoer dermate ernstig waren dat zij voor opname op de PAAZ of voor revalidatie of herstelzorg in aanmerking kwam verschillen partijen van mening. Hoewel de cliënt aangeeft dat dit niet met haar is gecommuniceerd heeft het ziekenhuis tijdens de ontslagprocedure gekeken of de cliënt voor de revalidatie of herstel zorg in aanmerking kwam.
Er dient sprake zien van een oudere met multimorbiditeit (de aanwezigheid van ziekten, stoornissen, beperkingen en handicaps die leiden tot verlies van welbevinden, waarbij de oorzaken van de problemen moeilijk te ontrafelen zijn en de effecten van de behandeling van de afzonderlijke ziekten anders kunnen zijn dan verwacht) die in het ziekenhuis een medisch-specialistische behandelen heeft ondergaan maar nog niet in staat is terug te keren naar huis. Er dient daarnaast sprake te zijn van multidisciplinaire zorg die geleverd wordt door een specialist ouderengeneeskunde en gericht is op terugkeer naar (verzorgings-) huis. De geriatrische zorg moet binnen één week aansluiten op het verblijf in het ziekenhuis.
Het ziekenhuis is tot de conclusie gekomen dat de cliënt niet voldeed aan de hiervoor gestelde criteria. De commissie concludeert dat het ziekenhuis in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. Gelet op het consult van de psycholoog was er geen aanleiding te overwegen of de cliënt voor behandeling op de PAAZ-afdeling in aanmerking kwam.
De cliënt heeft zelf gekozen voor het zorghotel hoewel het transferbureau bereid was thuiszorg voor de cliënt bij haar thuis te organiseren. De kosten van het zorghotel dienen voor de cliënt te blijven nu andere zorg dan thuiszorg niet geïndiceerd was.
Voor de commissie is niet meer na te gaan wat is gezegd en hoe het gesprek met de transferverpleegkundige is gegaan. Met de klachtenonderzoekscommissie is de commissie van oordeel dat het de aandacht verdient dat wanneer de transferverpleegkundige op de hoogte is van het feit dat de psychologische begeleiding ook na het ontslag voortgezet zou moeten worden, op een empathische en begripvolle wijze met patiënten wordt gesproken.
Uit het boven overwogene volgt dat de vordering van de cliënt dient te worden afgewezen. Een en ander leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De commissie wijst de vordering van de cliënt af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen op 6 november 2017.