Het ziekenhuis had de urineretentie kunnen signaleren door adequater te reageren met betrekking tot het bijhouden van de urineproductie, het maken van een bladderscan en het eerder inschakelen van de uroloog. Niet vast dat het delier is opgetreden ten gevolge van de urineretentie

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 115417

De uitspraak:

In het geschil tussen:

[naam], wonende te [woonplaats], in haar hoedanigheid van nabestaande van haar op 19 september 2016 overleden echtgenoot, de heer [naam] (verder te noemen: klaagster) en Stichting Christelijk Algemeen Ziekenhuis Noordwest-Veluwe, gevestigd te Harderwijk (verder te noemen: het ziekenhuis)

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 22 maart 2018 te Amsterdam.

Het geschil is behandeld buiten aanwezigheid van partijen, omdat partijen te kennen hebben gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling.

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op de behandeling van wijlen de echtgenoot van klaagster, die van 23 april 2016 tot en met 30 april 2016 in het ziekenhuis is opgenomen wegens slikproblemen en op 19 september 2016 is overleden.

Standpunt van klaagster

Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Van 23 april 2016 tot en met 30 april 2016 is de echtgenoot van klaagster, hierna te noemen: de patiënt, opgenomen in het ziekenhuis op de afdeling interne geneeskunde omdat hij die ochtend niet kon ontbijten (de keel zat dicht) en daardoor in paniek raakte. De patiënt had kanker in de mond-keelholte en was palliatief. De patiënt werd echter direct opgenomen omdat hij volgens het ziekenhuis verzwakt was van de bestraling en veel hoestte. Volgens klaagster zijn er fouten gemaakt bij de opname, met name op 23 april 2016. Er is niet geluisterd naar de aanwijzingen van klaagster over medicatie en voeding. Er is de patiënt medicatie onthouden waar hij niet zonder kon, zoals hytrin en medicatie tegen taaislijm. Klaagster heeft uitgelegd dat de patiënt prostaatproblemen heeft en bij het overslaan van 1 tablet hytrin al niet meer kan plassen, maar het ziekenhuis heeft de hytrin niet gegeven omdat het niet in het medicijnbeleid van het ziekenhuis paste. Door het achterwege laten van de hytrin in combinatie met het infuus zijn de problemen begonnen. De patiënt moest telkens naar het toilet, maar kon niet of nauwelijks plassen. Klaagster heeft een medisch verslag overhandigd van alle medicijnen die de patiënt gebruikte, maar het ziekenhuis heeft zich daar niet aan gehouden en achteraf blijkt dat de arts niet van deze informatie op de hoogte is gesteld. Verder is niet geluisterd naar de patiënt, hij werd omgepraat om in het ziekenhuis te blijven. Volgens klaagster was er geen spoedeisendheid, zodat de opname van de patiënt niet nodig is geweest en het evenmin nodig was om een sonde en infuus te plaatsen. Voorts is niet gecontroleerd hoeveel vocht er via het infuus werd ingenomen en hoeveel vocht er door de patiënt werd uitgescheiden. Het gevolg is dat de blaas overvol werd en de patiënt in een delier is geraakt. Vier verpleegkundigen hebben vervolgens tot bloedens toe geprobeerd een katheter te plaatsen, zonder dat de arts daarvan op de hoogte werd gesteld. De uroloog verscheen pas uren later. Ook is er geen palliatieve zorg verleend. Tevens is verzuimd om na het legen van de blaas de medicatie te verminderen doordat dat niet is doorgegeven aan het verplegend personeel. Bovendien heeft de patiënt geen goede sondevoeding gehad, waardoor hij honger bleef houden.

Klaagster heeft een gesprek gehad met het ziekenhuis, maar het ziekenhuis heeft de klachten afgedaan met de woorden, dat er is gehandeld volgens hun beleid. Er is erkend dat men het anders hadden moeten doen, dat het niet nodig was geweest en dat men ging kijken wat er verbeterd kon worden, maar er is ook gesteld dat er geen fouten zijn gemaakt. Klaagster kan dat niet geloven.

Klaagster verlangt dat bekeken wordt of er fouten zijn gemaakt en of het door de patiënt opgelopen, blijvende letsel daarvan het gevolg is geweest, zoals verwondingen door het plaatsen van de katheder, het behouden van een nat gevoel en het ontstaan van het delier. Klaagster verlangt een schadevergoeding van € 1.000,–. Zij heeft geen bewijsstukken omdat alles mondeling is gegaan; zij heeft gesprekken gehad met de arts en de medewerker van de klachtencommissie.

Standpunt van het ziekenhuis

Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar het verweerschrift van het ziekenhuis van 23 februari 2018. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

De patiënt heeft zich op 23 april 2016 gemeld op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis in de verwachting dat hij een voedingssonde geplaatst zou krijgen en vervolgens weer naar huis kon gaan. Het ziekenhuis vond dit niet verantwoord omdat de conditie van de patiënt broos was. Om de voedingstoestand te verbeteren vond het ziekenhuis het beter dat hij werd opgenomen en sondevoeding kreeg. Na het starten met sondevoeding moesten bloedcontroles plaatsvinden. De dag na opname is de voedingssonde geplaatst. Omdat slikken als niet veilig werd beoordeeld kon niet alle medicatie worden voortgezet. De hytrin en broomhexine werden daarom gestaakt tot 26 resp. 27 april. Er was verschil van inzicht over het gebruik van medicatie met een ander ziekenhuis, waar de patiënt bekend was. Na overleg met het andere ziekenhuis, klaagster en de patiënt is daarover overeenstemming bereikt.

Op 27 april 2016 leek er sprake te zijn van een urineretentie. Omdat dit een delier kan uitlokken werd besloten een katheter te plaatsen. Alleen BIG geregistreerde verpleegkundigen die daartoe opgeleid zijn, mogen een katheter plaatsen. Plaatsing door de verpleegkundigen verliep echter moeizaam. Daarom werd de dienstdoende uroloog in consult gevraagd, hetgeen door omstandigheden enkele uren heeft geduurd. Het plaatsen van de katheter is voor de patiënt een nare ervaring geweest. Na verwijdering van de katheter blijft een gevoelige plek over, die na verloop van tijd verdwijnt. De klacht dat voortdurend een nat gevoel werd ervaren is bij het ziekenhuis niet bekend.

Tijdens de opname is geen vochtbalans afgesproken omdat daar medisch gezien geen reden voor was. Omdat de patiënt veelvuldig minimale hoeveelheden moest plassen en toenemend verward werd, had dat voor de verpleegkundige een signaal moeten zijn om de inhoud van de blaas te meten en eventueel actie te ondernemen. Het ziekenhuis erkent dat daarop eerder geanticipeerd had moeten worden.

Het ziekenhuis betreurt het dat de contacten met de patiënt en klaagster niet altijd vlot verliepen en dat er geen ontspannen relatie is ontstaan. Van de medewerkers wordt altijd een professionele houding verwacht. Eén van de verpleegkundigen heeft ongenuanceerde opmerkingen gemaakt toen zij werd geconfronteerd met agressie van de patiënt. Dit is ongewenst en daarvoor zijn ruimhartig excuses aangeboden door de verpleegkundige en de teamleider. Deze gang van zaken is besproken in het verpleegkundig team met het doel beter te leren omgaan met knellende situaties.

Op 30 april is de patiënt uit het ziekenhuis ontslagen en is thuiszorg ingeschakeld. De nazorgverpleegkundige heeft geen actie ondernomen voor het inregelen van palliatieve zorg. Dit was toen niet actueel en ligt volgens het ziekenhuis meer op de weg van de huisarts.

Het ziekenhuis acht de klacht, zo begrijpt de commissie, niet terecht en daarmee ongegrond.

Beoordeling

De commissie dient de vraag te beantwoorden of er verwijtbare fouten zijn gemaakt bij de behandeling van wijlen de echtgenoot van de klaagster. De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis vereist is dat voldoende aannemelijk wordt dat het ziekenhuis tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis. Verder is vereist dat de tekortkoming aan het ziekenhuis kan worden verweten en dat de klaagster door deze tekortkoming schade is toegebracht.

Op grond van de overgelegde stukken acht de commissie het begrijpelijk dat het ziekenhuis op 23 april 2016 besloot tot opname van de patiënt, ook al ging de patiënt er zelf van uit dat hij snel weer naar huis kon gaan. De patiënt was sterk vermagerd en kon ten gevolge van de bestraling niet goed slikken. De commissie acht tevens begrijpelijk dat ervoor gekozen is om een voedingssonde te plaatsen. Nu de patiënt slikproblemen had door de bestraling, mocht het ziekenhuis ervan uitgaan dat de voedingssonde waarschijnlijk tijdelijk nodig was om deze periode te overbruggen. Ook onderschrijft de commissie dat er na het inbrengen van de voedingssonde bloedcontroles moesten plaatsvinden. Verder acht de commissie het terecht dat de aanwezige verpleegkundigen geprobeerd hebben de katheter te plaatsen. Als er sprake is van een urineretentie, waarbij urine in de blaas achterblijft door onvermogen om zelf te plassen, is het belangrijk dat er snel wordt gehandeld. Nu de uroloog zich in een ander ziekenhuis bevond is het terecht dat de verpleegkundigen dit hebben geprobeerd. Deze handeling mag alleen plaatsvinden door daartoe bekwame en gekwalificeerde verpleegkundigen. De commissie heeft geen reden om aan te nemen dat daar in dit geval niet aan is voldaan. De commissie heeft er verder begrip voor dat niet alle medicatie kon worden voortgezet omdat een ziekenhuis niet alle middelen op voorraad heeft. Uit het medisch dossier blijkt dat er in plaats van hytrin een ander medicijn aan de patiënt is toegediend met een vergelijkbare werking, namelijk tamsulosine.

De commissie krijgt op grond van de stukken echter ook de indruk dat de door het ziekenhuis verleende zorg op enkele punten beter had gekund. Zo was er naar het oordeel van de commissie aanleiding om eerder een vochtbalans bij te houden, dus te noteren wat de patiënt aan vocht binnen krijgt en wat hij aan vocht verliest, in het bijzonder de urineproductie. Dit is geen standaardprocedure, maar was in dit geval wel geïndiceerd omdat de patiënt moeite had met plassen. Verder waren er naar het oordeel van de commissie aanwijzingen aanwezig om een bladderscan te maken, een scan om de blaasinhoud te meten. Dit is door het ziekenhuis ook erkend. De patiënt produceerde immers weinig urine terwijl er wel vocht werd ingenomen. Een bladderscan is bovendien een relatief eenvoudige handeling, waarbij de patiënt niet belast wordt. Daarnaast had de werkwijze ten aanzien van de katheter naar het oordeel van de commissie beter gekund. Nu het, gezien het gebruik van hytrin, bekend was dat de patiënt prostaatproblemen had, kon verwacht worden dat de katheterisatie problemen zou opleveren. Dat had aanleiding kunnen zijn om de katheterisatie door een uroloog te laten doen of deze in elk geval in de buurt te houden. In dit geval is de patiënt op 23 april 2016 opgenomen en werd pas op 27 april 2016 de katheter geplaatst. Op dat moment was het net een feestdag waardoor er kennelijk minder urologen beschikbaar waren en het vrij lang duurde tot de dienstdoende uroloog, die zich in het andere ziekenhuis bevond, bij de patiënt was gearriveerd. Als er eerder op de situatie was geanticipeerd, had de patiënt wellicht eerder hulp gehad en hadden deze problemen zich mogelijk niet voorgedaan. Dit is met name van belang omdat de patiënt door zijn gezondheidssituatie gevoelig was voor het ontwikkelen van een delier.

Gezien het voorgaande acht de commissie de klacht ten aanzien van de urineretentie en het plaatsen van de katheter gegrond. Het had op de weg van het ziekenhuis gelegen om de urineretentie eerder te signaleren door adequater te reageren met betrekking tot het bijhouden van de urineproductie, het maken van een bladderscan en het eerder inschakelen van de uroloog.

De commissie merkt hierbij op dat het delier mogelijk is opgetreden ten gevolge van de urineretentie, maar dat dit niet vaststaat. Er kan daarom naar het oordeel van de commissie niet gezegd worden dat de patiënt, indien het ziekenhuis eerder op de situatie had geanticipeerd, niet in een delier zou zijn geraakt.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht van cliënte deels, nl. ten aanzien van de urineretentie en het plaatsen van de katheter, gegrond is en voor het overige ongegrond.

Hoewel de klacht deels gegrond is acht de commissie onvoldoende grondslag aanwezig voor het opleggen van schadevergoeding. De door de cliënte verlangde schadevergoeding is niet onderbouwd. Naar het oordeel van de commissie heeft de cliënte dan ook onvoldoende gesteld om te kunnen vaststellen dat de verlangde schadevergoeding in causaal verband staat tot de geconstateerde tekortkomingen. Reeds gelet daarop zal de verlangde schadevergoeding worden afgewezen. Wel zal de commissie, nu de klacht deels gegrond wordt geacht, aan het ziekenhuis opleggen om het klachtengeld aan de cliënte te vergoeden.

Ten aanzien van de stelling van de cliënte dat door het ziekenhuis geen fouten worden erkend, merkt de commissie op dat door het ziekenhuis in de brief van 23 februari 2018, waarin op zorgvuldige wijze uitleg wordt gegeven, naar het oordeel van de commissie wel degelijk wordt erkend dat een en ander niet optimaal is verlopen en daarvoor spijt wordt betuigd.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht van de cliënte deels gegrond;
– bepaalt dat het ziekenhuis overeenkomstig het reglement van de commissie aan klaagster het klachtengeld dient te vergoeden;
– wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus beslist op 22 maart 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.