Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: niet-ontvankelijkonbevoegdongegrond
Referentiecode:
121449
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Het zou zorgvuldiger zijn geweest als de zorgaanbieder voor het intakegesprek aan de cliënt toestemming had gevraagd voor inzage in het bij de zorgaanbieder aanwezige, eerdere behandeldossier. Onrechtmatig is het niet. Ook de andere klachten zijn ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], en Stichting Vincent van Gogh, gevestigd te Venray, (verder te noemen: de zorgaanbieder) gemachtigde: [naam advocaat] te [plaats].
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 4 april 2019 te Breda. De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Partijen hebben op voorhand aangegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge toelichting van hun standpunt. Zij zijn daarom niet ter zitting verschenen.
Onderwerp van het geschil
De cliënt beklaagt zich in hoofdzaak over het gebruik van informatie uit een eerder dossier bij het intakegesprek, het gedane behandelvoorstel en het weigeren van zorg.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het van de cliënt op 1 december 2018 ontvangen klachtenformulier. Die stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Klachten
De klachten van de cliënt komen samengevat op het volgende neer.
1. [Naam GZ-psycholoog en cognitief gedragstherapeut] en een GZ-psycholoog in opleiding hebben bij/voorafgaand aan de intake zonder toestemming van de cliënt inzage, althans de mogelijkheid daartoe, gehad in een eerder behandeldossier van de cliënt.
2. Door [naam GZ-psycholoog en cognitief gedragstherapeut] is een onjuiste diagnose gesteld. Daarnaast is het behandelvoorstel onvolledig en niet in overeenstemming met de verwijzing en de hulpvraag van de cliënt en sluit het ook niet aan op de behandeling van de cliënt bij MediPsy.
3. De zorgaanbieder is ervoor verantwoordelijk dat de vervolgafspraak met [naam GZ-psycholoog en cognitief gedragstherapeut] om het behandelvoorstel te bespreken, geen doorgang heeft gevonden. De zorgaanbieder heeft namelijk eenzijdig, op een dwingende en intimiderende manier, bepaald dat bij de vervolgafspraak [naam psychiater] aanwezig zou zijn, hetgeen de cliënt niet wilde.
4. De cliënt heeft het op 8 juni 2018 bij de zorgaanbieder achtergelaten aanvraagformulier ‘zittend ziekenvervoer’ tot op heden niet ondertekend retour ontvangen.
5. De zorgaanbieder is ernstig in gebreke voor wat betreft de afhandeling van de klachten van de cliënt.
6. De zorgaanbieder weigert ten onrechte zorg te verlenen aan de cliënt.
Bij brief van 28 februari 2019 heeft de cliënt een aanvullende klacht ingediend. In het kort komt deze klacht (klachtonderdeel 7) er op neer dat de zorgaanbieder onjuiste declaraties bij de zorgverzekeraar van de cliënt zou hebben ingediend.
Vorderingen
De cliënt verlangt een schadevergoeding van de zorgaanbieder van in totaal € 15.170,–.
Verder vordert de cliënt – kort gezegd – veroordeling van de zorgaanbieder tot:
- het doen van een passend behandelvoorstel;
- ongedaanmaking van het besluit om hem als patiënt uit te schrijven;
- verwijdering van passages uit het behandelvoorstel van 8 juni 2018, alsmede uit het eerdere behandeldossier.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het van de zorgaanbieder ontvangen verweerschrift. Die stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De zorgaanbieder concludeert tot ongegrondverklaring van de klachten. In de kern komt het standpunt met betrekking tot de genoemde klachten (puntsgewijs) op het volgende neer.
1. [Naam GZ-psycholoog en cognitief gedragstherapeut] mocht er op goede gronden vanuit gaan dat zij bevoegd was om het eerdere behandeldossier in te zien. Inzage was voor het doen van een goed behandelvoorstel ook noodzakelijk en legitiem. Dat aan de stagiaire enige informatie is gegeven, is evenmin onrechtmatig. De cliënt heeft bovendien toestemming verleend voor de aanwezigheid van de stagiaire bij de intake. Ook is het gebruikelijk dat cliënten in een multidisciplinair behandelteam worden besproken. Dit is noodzakelijk om adequate zorg te kunnen verlenen.
2. Het vermoeden van een diagnose is in het multidisciplinaire team getoetst en geobjectiveerd. Het behandelplan dat op basis daarvan is opgesteld, is eveneens in dit team besproken en geaccordeerd.
3. Van intimidatie is nooit sprake geweest. Soms brengt de zorgverlening met zich dat er meerdere zorgverleners moeten deelnemen aan een gesprek.
4. Nu er geen overeenstemming is bereikt over de inhoud van de aan de cliënt te verlenen zorg, hetgeen wel is vereist, kon de zorgaanbieder het aanvraagformulier ‘zittend ziekenvervoer’ niet invullen en ondertekenen.
5. De zorgaanbieder heeft de klachtenafhandeling conform zijn eigen regeling en in overeenstemming met de wet afgehandeld. Van onzorgvuldig handelen is dus geen sprake.
6. De zorgaanbieder heeft steeds geprobeerd de dialoog over de zorgverlening gaande te houden en die zoveel mogelijk te continueren. Voor zover dit niet is gelukt, is dit enkel aan de opstelling van de cliënt te wijten.
Naar de mening van de zorgaanbieder is de commissie niet bevoegd om een uitspraak te doen over het verzoek tot verwijdering van stukken.
De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat de gevorderde schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat geen van de klachten gegrond kan worden verklaard. Daarnaast heeft de cliënt volgens de zorgaanbieder op geen enkele wijze aangetoond schade te hebben geleden, laat staan dat er een causaal verband zou bestaan tussen de vermeende schade en het handelen van de zorgaanbieder.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie (puntsgewijs) het volgende.
1. Het klachtonderdeel met betrekking tot de onrechtmatige inzage in een eerder behandeldossier.
Vaststaat dat de zorgaanbieder voorafgaand aan het intakegesprek niet aan de cliënt heeft gevraagd of hij toestemming geeft voor inzage in het bij de zorgaanbieder aanwezige, eerdere behandeldossier. De zorgaanbieder heeft erkend dat het beter was geweest dat hij die toestemming wel had gevraagd, welk standpunt de commissie deelt, en heeft aangegeven die werkwijze te gaan aanpassen. Het feit dat dit hier niet is gebeurd, maakt naar het oordeel van de commissie echter niet dat de zorgaanbieder onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe acht de commissie van belang dat in de verwijsbrief van de huisarts is vermeld dat het gaat om ‘verdere behandeling’, alsmede dat daarin twee keer expliciet is verwezen naar een brief van [naam klinisch psycholoog], inzake afsluiting van de eerdere behandeling. Ook is vermeld dat de verwijsbrief met de cliënt is besproken. Gelet hierop mocht [naam GZ-psycholoog en cognitief gedragstherapeut] er vanuit gaan dat de cliënt geen bezwaar had tegen inzage in het eerdere behandeldossier. Daarbij komt dat [naam GZ-psycholoog en cognitief gedragstherapeut] tijdens het intakegesprek, waarbij tevens een
GZ-psycholoog in opleiding aanwezig was, waarvoor de cliënt toestemming had verleend, meerdere malen duidelijk heeft gemaakt dat zij het bestaande behandeldossier van de cliënt met betrekking tot zijn eerdere behandeling bij de zorgaanbieder heeft bekeken en de cliënt op dat moment niet kenbaar heeft gemaakt daartegen bezwaren te hebben. Daarnaast is de commissie het met de zorgaanbieder eens dat slechts een adequate (nieuwe) behandeling kon worden voorgesteld door kennis te nemen van het eerdere behandeldossier. Op die manier konden immers tijdens de intake gerichte(re) vragen worden gesteld. De commissie is aldus van oordeel dat van onrechtmatige inzage in een eerder behandeldossier geen sprake is. Dit klachtonderdeel moet dan ook ongegrond worden verklaard.
2. Met betrekking tot de klacht ter zake de diagnose en het behandelplan overweegt de commissie als volgt.
De zorgaanbieder heeft in zijn verweerschrift uitvoerig uiteengezet dat de casus van de cliënt in een multidisciplinair team is besproken. In dit team is het vermoeden van een diagnose getoetst en geobjectiveerd. Het betrof, anders dan de cliënt kennelijk meent, geenszins een definitieve diagnose. Als onweersproken staat immers vast dat de zorgaanbieder een nader diagnostisch traject had voorgesteld. Verder staat vast dat het behandelplan dat op basis van het vermoeden van een diagnose werd voorgesteld, ook in het multidisciplinair team is besproken en geaccordeerd. Daarmee heeft de zorgaanbieder naar het oordeel van de commissie zorgvuldig gehandeld.
3. Dat de zorgaanbieder dwingend en initimerend jegens de cliënt zou hebben gehandeld, is de commissie niet gebleken. Het enkele feit dat de zorgaanbieder eenzijdig heeft bepaald dat bij de vervolgafspraak met [naam GZ-psycholoog en cognitief gedragstherapeut] ook een psychiater aanwezig zou zijn, is daarvoor volstrekt onvoldoende.
Zoals de zorgaanbieder ook stelt, brengt de zorgverlening soms met zich dat er meerdere zorgverleners moeten deelnemen aan een gesprek.
4. Naar het oordeel van de commissie kan de zorgaanbieder geen verwijt worden gemaakt dat hij het aanvraagformulier ‘zittend ziekenvervoer’ niet ingevuld en ondertekend aan de cliënt heeft teruggestuurd. De zorgaanbieder kan daartoe, zoals zij ook stelt, pas overgaan op het moment dat tussen de cliënt en de zorgaanbieder afspraken bestaan over onder meer de behandelfrequentie en de behandelperiode. Vaststaat echter dat partijen over de inhoud van de aan de cliënt te verlenen zorg geen overeenstemming hebben bereikt. Bedoeld formulier kon dan ook niet ingevuld en ondertekend aan de cliënt worden verstrekt.
5. Van onzorgvuldigheid van de zorgaanbieder bij de afhandeling van de klachten van de cliënt is de commissie niet gebleken. Integendeel, uit de zich in het dossier bevindende stukken leidt de commissie af dat de zorgaanbieder de klachten van de cliënt serieus heeft genomen en daarop uitgebreid en adequaat heeft gereageerd. Dat die reactie niet naar de tevredenheid van de cliënt is geweest, kan niet aan de zorgaanbieder worden toegerekend.
6. Het klachtonderdeel met betrekking tot het gestelde weigeren van zorg.
Vaststaat dat er met de cliënt een intakegesprek heeft plaatsgevonden en dat de zorgaanbieder vervolgens een behandelplan heeft opgesteld, waarin de cliënt zich om meerdere redenen niet kon vinden. Tussen de zorgaanbieder en de cliënt is dus geen overeenstemming bereikt over de inhoud van de aan de cliënt te verlenen zorg. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de zorgaanbieder in casu gehouden zou zijn om (verdere) zorg aan de cliënt te verlenen.
De commissie overweegt in dit kader dat het een zorgaanbieder in beginsel vrij staat om al dan niet een zorgovereenkomst met een cliënt te sluiten. Hierbij is van belang dat gesteld noch gebleken is dat de zorgaanbieder de enige zorgaanbieder in de regio van de cliënt is. Ook overigens heeft de cliënt onvoldoende onderbouwd dat de zorgaanbieder niet in redelijkheid heeft mogen besluiten om niet opnieuw een zorgovereenkomst met de cliënt te sluiten. Een en ander betekent dat ook deze klacht ongegrond moet worden verklaard.
7. Het door de cliënt ingediende klachtenformulier is op 1 december 2018 door de commissie ontvangen. De zorgaanbieder heeft vervolgens een verweerschrift ingediend. De cliënt heeft daarna, op 28 februari 2019, een aanvullende klacht ingediend. Deze klacht ziet op de declaraties die de zorgaanbieder bij de zorgverzekeraar van de cliënt heeft ingediend. De commissie stelt vast dat de klachtencommissie van de zorgaanbieder zich niet inhoudelijk over dit klachtonderdeel heeft kunnen uitlaten, terwijl de door de cliënt overgelegde factuur dateert van 12 september 2018, derhalve van ruim voor het opstarten van deze procedure.
De cliënt dient daarom in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Met betrekking tot het verzoek van de cliënt tot verwijdering van passages uit het behandelvoorstel van 8 juni 2018, alsmede uit zijn eerdere behandeldossier heeft de zorgaanbieder zich terecht op het standpunt gesteld dat de commissie niet bevoegd is daarover uitspraak te doen. Een besluit daartoe komt op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst immers uitsluitend toe aan de hulpverlener en op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet Avg kan slechts de rechter in laatste instantie oordelen over de rechtmatigheid van een weigering om persoonsgegevens te vernietigen. Het voorgaande betekent dat de commissie zich ter zake dit klachtonderdeel onbevoegd verklaart.
De commissie merkt ten overvloede op dat de zorgaanbieder heeft aangegeven bereid te zijn om na afloop van alle juridische procedures een (nieuw) verzoek tot verwijdering in heroverweging te nemen.
Het voorgaande betekent dat de klachtonderdelen waarin de cliënt kan worden ontvangen, ongegrond zullen worden verklaard. De door de cliënt gevorderde schadevergoeding zal reeds om die reden worden afgewezen.
Gelet op wat hierboven is overwogen, liggen de vorderingen tot het doen van een passend behandelvoorstel en ongedaanmaking van het besluit tot uitschrijving bij de zorgaanbieder voor afwijzing gereed.
Hetgeen partijen voorts nog hebben gesteld, behoeft geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klachtonderdelen 1 tot en met 6 ongegrond;
- verklaart de cliënt in klachtonderdeel 7 niet-ontvankelijk;
- verklaart zich onbevoegd ter zake het verzoek tot verwijdering van passages;
- wijst de vordering tot schadevergoeding af;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus beslist op 4 april 2019 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw M. Berkelouw en mevrouw S.R. de Moor-Bullinga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. A. van der Landen, plaatsvervangend secretaris.