Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
109442
De uitspraak:
In het geschil tussen
Klager en Stichting Amphia, gevestigd te Breda (verder te noemen het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de
Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 14 juli 2017 te Breda.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.
Klager heeft de zitting bijgewoond.
Het ziekenhuis heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de gang van zaken rondom het overlijden van de echtgenote van klager. Klager verwijt het ziekenhuis nalatigheid bij de diagnostisering en behandeling van zijn echtgenote, als gevolg waarvan zijn echtgenote ontijdig is overleden.
Standpunt van klager
Het standpunt van klager luidt als volgt.
Voor het standpunt van patiënt verwijst de commissie allereerst naar de door klager en het ziekenhuis overgelegde stukken. Deze dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Kort samengevat komt zijn klacht in onderdelen op het volgende neer.
1. Klacht over het niet willen aanpassen van de doodsoorzaak van zijn echtgenote
Klager beklaagt zich erover dat het ziekenhuis heeft geweigerd de doodsoorzaak van zijn echtgenote op 23 februari 2016 aan te passen naar:
“… heeft als oorzaak
a. het voorschrijven van medicatie zonder acht te slaan op de opgetreden bijwerkingen die daarnaast, alsook andere medisch aangegeven supplementen, foutief is toegediend en/of
b. het negeren van mijn meldingen aangaande de abnormale en excessief gevormde buik van mijn echtgenote resulterend in het nagenoeg onmogelijk maken van de ademhaling met als gevolg ….”.
Medisch falen/medische nalatigheid of dood door schuld.”
Klager is van mening dat het ziekenhuis zijn echtgenote bij een opname op 18 februari 2016 medicatie heeft voorgeschreven, die daarnaast foutief is toegediend want zij mocht niets oraal toegediend krijgen, zonder acht te slaan op de bijwerkingen ervan en het negeren van zijn meldingen betreffende de excessief dikke buik van zijn echtgenote waardoor zij ademhalingsmoeilijkheden kreeg. Op zijn opmerking hierover aan het verplegend personeel en de artsen kreeg hij als antwoord dat men het toestandsbeeld van zijn echtgenote in de gaten zou houden. Het is zijns inziens echter de vraag of het ziekenhuis dit wel naar behoren heeft gedaan. Immers, direct na het foutief oraal toedienen van de eerste dosis van de medicatie, Oxycodon, op maandag 22 februari 2016 begon de buik van zijn echtgenote op te zwellen en kreeg zij ademhalingsmoeilijkheden. Na toediening van de tweede dosis op dinsdag 23 februari 2016 is zijn echtgenote gevallen. Dit is niet opgenomen in haar dossier. Klager heeft zelf zijn echtgenote om 14.00 uur de derde dosis Oxycodon toegediend. Direct na zijn vertrek van de afdeling is zij overleden, 40 minuten na deze dosis Oxycodon. Klager heeft op grond van zijn interpretaties en bevindingen gesteld dat de oorzaak van de dood van zijn echtgenote gelegen is in bijwerkingen van de haar voorgeschreven en foutief toegediende Oxycodon, samen met de respiratoire oorzaak, en/of de metabole acidose, met een paralytische ileus. Klager heeft het ziekenhuis verzocht de doodsoorzaak in het dossier aan te passen naar medisch falen/medische nalatigheid of dood door schuld.
2. Klacht over het niet willen verstrekken van het volledig medisch dossier van zijn echtgenote
Klager heeft zich beklaagd dat hij alleen een papieren kopie heeft ontvangen van de ‘bovenlaag’ van het dossier. Alle onderliggende infomatie, onderzoeken en onderzoeksresultaten zoals die van het bloedonderzoek vlak vóór het overlijden van zijn echtgenote e.d. zijn hem onthouden. In de kopie staat niets van de door klager aan het ziekenhuis gegeven informatie noch de door hem gestelde vragen.
3. Klacht over het niet willen verstrekken van de volgende bij herhaling verzochte informatie
3.1. De omstandigheden voorafgaand aan het overlijden van zijn echtgenote;
3.2. Het niet informeren van klager door de behandelend arts betreffende andere suggesties dan en de oorzaak van het later opgetreden biloom (opname 2015);
3.3. Het niet willen informeren waarom zijn echtgenote na vier herhaalde verzoeken van klager/klager en zijn echtgenote tijdens de spoedopname van 18 februari 2016 niet is doorverwezen naar het Erasmus Medisch centrum (EMC) te Rotterdam zoals hen eerder was toegezegd;
3.4. Het niet informeren hoe de (thuis)medicatie en/of andere medicatie is toegediend tijdens de eerste drie dagen (donderdag 18 februari 2016 tot en met zaterdag 20 februari 2016) van de opname in februari;
3.5. Het niet willen onderbouwen van de behandelend arts
3.5.1. Het onderbouwen van zijn bevinding dat het met de echtgenote van klager “klinisch beter” zou gaan. Daarvan was op 19 februari 2016 geen sprake.
3.5.2. Het onderbouwen van zijn bevinding “plotselinge verslechtering” op de dag van overlijden van de echtgenote van klager. Dit was niet plotseling, zoals door klager later is onderbouwd.
3.6. Het door het ziekenhuis niet aanbieden van excuses voor de onbehoorlijke manier waarop het ziekenhuis aan klager heeft medegedeeld dat zijn echtgenote was oveleden
4. Klacht over het opzettelijk foutief weergeven van het persoonlijk gesprek dat klager en zijn kinderen hebben gehad met de behandelend arts ongeveer een uur na het overlijden van zijn echtgenote.
Klager heeft zich na het overlijden van zijn echtgenote met zijn kinderen vervoegd bij de behandelend arts, [naam]. Deze hing in een stoel en gaf als doodsoorzaak kanker op. Hij deelde mede niet verantwoordelijk te zijn voor eerdere informatie omdat zijn dienst pas op de zondag was begonnen, de sterfdag. Op beide punten heeft klager hem aangesproken, waarop de arts zich heeft teruggetrokken om het dossier te raadplegen. Klager verwijt de arts gebrek aan dossierkennis en heeft hem daarmee dood door schuld aangerekend. Dit is niet in het dossier weergegeven. Naar klager later uit het dossier heeft kunnen opmaken is daarin opgetekend dat met klager en zijn zoons gesproken is over pancreatitis met fatale afloop en dat het gesprek wel redelijk goed is afgesloten. Dit is onjuist.
Klager verzoekt de commissie zijn klachten jegens het ziekenhuis gegrond te verklaren. Het indienen van zijn klacht heeft louter waarheidsvinding omtrent het voortijdig overlijden van zijn echtgenote als doel. Klager is het niet te doen om het geld. Klager wil slechts vergoeding van de portokosten die hij heeft gemaakt ad € 119,81.
Standpunt van het ziekenhuis
Het ziekenhuis heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen. De schriftelijke reactie van het ziekenhuis op de klachtonderdelen zoals deze zijn ingediend bij de commissie is als volgt.
Het ziekenhuis heeft verklaard dat de klachten door een onafhankelijke klachtencommissie zijn behandeld op 9 november 2016. De klachtencommissie heeft uitspraak over de klachten gedaan en alle klachtonderdelen ongegrond verklaard. Het ziekenhuis heeft per brief d.d. 29 november 2016 aan klager op de uitspraak van de klachtencommissie gereageerd. Klager heeft zich in een schrijven d.d. 16 februari 2017 aan het ziekenhuis beklaagd over enkele aspecten van de uitspraak van de klachtencommissie. Hierop heeft het ziekenhuis op 6 maart 2017 gereageerd in een brief aan klager. Het ziekenhuis heeft aan deze brieven en aan het verweer dat de verschillende artsen op de jegens hen ingediende klachten in de klachtbehandelingsprocedure hebben ingediend bij de klachtencommissie niets toe te voegen.
Het ziekenhuis betreurt het dat klager de gang van zaken rond de behandeling van zijn echtgenote als negatief heeft ervaren. Het ziekenhuis is echter op grond van het dossier van mening dat men uitgebreid aandacht heeft geschonken aan zijn klachten. De klachten zijn uitvoerig door meerdere mensen in het ziekenhuis en daarna door de klachtencommissie behandeld, maar men heeft ze niet als gegrond kunnen aanmerken. Het ziekenhuis heeft de verwachting uitgesproken dat de commissie op basis van het door klager ingediende dossier tot een uitspraak over de klachtonderdelen kan komen. Het ziekenhuis verzoekt de commissie de klacht op alle onderdelen ongegrond te verklaren en klager te veroordelen tot het vergoeden van de door het ziekenhuis gemaakte beoordelingskosten.
Beoordeling van het geschil
Allereerst merkt de commissie op dat alle klachtonderdelen uitgebreid aan de orde zijn gekomen tijdens de zitting en dat zij zich in haar uitspraak tot de hoofdzaken van het besprokene en de ingediende klachten zal beperken.
Op grond van de stukken en van hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen overweegt de commissie het volgende.
1. Klacht over het niet willen aanpassen van de doodsoorzaak van zijn echtgenote
Uit het dossier en uit hetgeen klager ter zitting heeft verklaard volgt dat klager uit piëteit naar zijn echtgenote niet heeft gewild dat er obductie op haar lichaam zou worden gepleegd. De commissie merkt op dat het betreurenswaardig is dat er niet direct door middel van een obductie duidelijkheid voor zowel klager als behandelaars is geschapen in de doodsoorzaak. Nu geen obductie is gepleegd is geen nadere objectieve informatie verkregen omtrent de doodsoorzaak. Aldus kan in zoverre niet worden vastgesteld of sprake is van medisch falen/medische nalatigheid of dood door schuld.
De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
2. Klacht over het niet willen verstrekken van het volledig medisch dossier van zijn echtgenote
Naar de commissie is gebleken heeft de commissie in de haar verstrekte kopie van het dossier van de echtgenote van klager dezelfde informatie tot haar beschikking als klager. De commissie is niet gebleken van onvolledigheden of gebreken in de dossiervorming. Mogelijk heeft klager andere verwachtingen van de dossiervorming gehad dan in een ziekenhuis te doen gebruikelijk is en vermoedt klager daarom dat hem een onvolledig dossier ter beschikking is gesteld. De commissie ziet geen reden om aan te nemen dat dit het geval is.
De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
3. Klacht over het niet willen verstrekken van de volgende bij herhaling verzochte informatie
3.1. De omstandigheden voorafgaand aan het overlijden van zijn echtgenote.
De commissie heeft het dossier en de overlegde stukken bestudeerd. Daaruit is niet is gebleken dat klager informatie met betrekking tot het toestandsbeeld van zijn echtgenote zou zijn onthouden, noch dat behandelaren van zijn echtgenote diagnoses zouden hebben gesteld waarover klager niet zou zijn geïnformeerd.
De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
3.2. Het niet informeren van klager door de behandelend arts betreffende andere suggesties dan en de oorzaak van het later opgetreden biloom (opname 2015)
Naar de commissie is gebleken uit het dossier en uit de overlegde stukken zijn er bij de echtgenote
van klager vele onderzoeken gedaan, zowel in- als uitwendig. Resultaten van de onderzoeken zijn in
goede orde aangetroffen in het dossier. Uiteindelijk is in 2015 een werkdiagnose gesteld, te weten
een geïnfecteerd biloom, waarvan de origine niet geheel duidelijk was. De commissie heeft er begrip
voor dat het voor klager onbevredigend is dat er geen uiteindelijke oorzaak is vastgesteld voor het
toestandsbeeld van zijn echtgenote. De commissie is echter van oordeel dat het ontbreken van een
sluitende diagnose de behandelaren niet is aan te rekenen. Uit het dossier is gebleken dat het
behandelteam gelet op alle inspanningen en onderzoeken heeft voldaan aan de
inspanningsverplichting die op het ziekenhuis rust.
De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
3.3. Het niet willen informeren waarom zijn echtgenote na vier herhaalde verzoeken van klager/klager en zijn echtgenote tijdens de spoedopname van 18 februari 2016 niet is doorverwezen naar het Erasmus Medisch centrum (EMC) te Rotterdam zoals hen eerder was toegezegd;
De commissie heeft in het dossier geen herhaaldelijk verzoek van klager tot overplaatsing naar het
EMC kunnen vinden. Naar klager ter zitting heeft verklaard was de afspraak dat klager en
zijn echtgenote zich bij hernieuwd optredende klachten eerst zouden melden bij het ziekenhuis en
daarna doorverwezen zouden worden naar het EMC. Echter, naar het ziekenhuis heeft verklaard en
naar in het dossier is terug te lezen in een poliklinische notitie d.d. 9 september 2015 van
[naam], MDL-arts, heeft deze op 9 september 2015 met echtgenote van klager
gesproken over een second opinion in het EMC. Naar [MDL-arts] in het dossier heeft
opgetekend heeft echtgenote van klager hier afwijzend op gereageerd en verklaard dat zij er nog
even over na wilde denken. Bij een volgend poliklinisch consult heeft zij verklaard dat zij het verloop
van het ziektebeeld verder wilde afwachten. De commissie heeft het bovenstaande ook teruggelezen
in de reactie op de klacht bij de klachtencommissie d.d. 20 juli 2016 van [naam],
MDL-arts. Deze heeft verklaard dat echtgenote van klager in de dagen dat zij in februari 2016
opgenomen was meermaals zowel aan [MDL-arts] als ook aan de zaalarts en meerdere
verpleegkundigen expliciet heeft aangegeven dat zij zelf geen tweede opinie wilde, noch klinische
overplaatsing naar het EMC. Naar [MDL-arts] in zijn gespreksverslag d.d. 23 februari 2016 heeft verklaard, was het ook bij de huisarts van echtgenote bekend dat zij geen second opinion wenste. De commissie ziet geen reden om aan het bovenstaande te twijfelen.
De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
3.4. Het niet informeren hoe de (thuis)medicatie en/of andere medicatie is toegediend tijdens de eerste drie dagen (donderdag 18 februari 2016 tot en met zaterdag 20 februari 2016) van de opname in februari;
Naar de commissie uit hetgeen ter zitting is verklaard en uit het klachtdossier duidelijk is geworden,
doelt klager hierbij op het protocol van 6/7 dagen ‘niets per os’ . Naar [MDL-arts] in
bovengenoemde reactie op de klacht heeft verklaard is bij het toedienen van medicatie aan
echtgenote van klager echter gehandeld volgens de landelijke en internationale richtlijnen
pancreatitis. Er waren, gelet op het toestandsbeeld van de echtgenote blijkens de veelvuldige verpleegkundige notities, geen contra-indicaties voor het toedienen van orale medicatie, aldus [MDL-arts]. Evenals de klachtencommissie heeft geoordeeld in haar uitspraak
d.d. 18 november 2016 is de commissie niet gebleken dat de toediening van de medicatie aan de
echtgenote van klager niet volgens de regelen der kunst is geschied, noch dat het ziekenhuis daarbij
tekort is geschoten in de op haar rustende informatieplicht aangaande de toediening van medicatie
aan de echtgenote.
De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
3.5. Het niet willen onderbouwen van de behandelend arts
3.5.1. Het onderbouwen van zijn bevinding dat het met de echtgenote van klager “klinisch beter” zou gaan. Daarvan was op 19 februari 2016 geen sprake.
3.5.2. Het onderbouwen van zijn bevinding “plotselinge verslechtering” op de dag van overlijden van de echtgenote van klager. Dit was niet plotseling zoals door klager later is onderbouwd.
Naar [MDL-arts] in zijn bovengenoemde reactie d.d. 20 juli 2016 heeft verklaard, paste het
klinische beeld van echtgenote van klager bij een opvlamming van pancreatitis. Hiervoor werd zij
sinds 2015 behandeld, aldus [MDL-arts]. Slechts zeer kort voor overlijden vond een snelle klinische verslechtering plaats. De zondag ervoor voelde de echtgenote zich nog goed, en was er sprake van een opleving. Dit is ook uit de resultaten van bloedonderzoek aangetoond. Op de dag van overlijden waren de bloedwaardes volstrekt normaal en naar nog met de echtgenote is besproken, ook de bloeddruk, temperatuur en pols. Naar [MDL-arts] heeft verklaard is op de achteruitgang in de loop van de vroege middag van de dag van overlijden snel gehandeld en is een CT-scan ingepland op diezelfde dag. Er was op dat moment geen reden te denken dat de echtgenote weldra zou komen te overlijden. De echtgenote had aangegeven geen intensive care beleid te willen. De enige andere interventie was het betrekken van het spoed interventieteam. Dit is gezien de wens van echtgenote niet aan de orde geweest. Het is de commissie bekend dat een sterk plotseling wisselend toestandsbeeld niet onmogelijk is bij een pancreatitis. De commissie heeft geen reden te twijfelen aan het medisch oordeel van [MDL-arts] en ziet geen ruimte om te oordelen dat er met betrekking tot dit onderwerp sprake zou zijn van een toerekenbare tekortkoming zijdens het ziekenhuis.
De commissie verklaart dit klachtonderdeel ongegrond.
3.6. Het door het ziekenhuis niet aanbieden van excuses voor de onbehoorlijke manier waarop het ziekenhuis aan klager heeft medegedeeld dat zijn echtgenote was overleden
Naar de commissie uit het dossier heeft op kunnen maken, hebben verweerders in hun reactie op de
klachtonderdelen in de procedure bij de klachtencommissie allen uitgesproken dat zij het overlijden
van de echtgenote van klager betreuren, maar dat zij de visie van klager met betrekking tot de wijze van bejegening niet delen. De commissie heeft begrip voor het verdriet dat klager en
zijn kinderen hebben ervaren bij het verwerken van het verlies van zijn echtgenote en vindt het zeer spijtig dat klager de gang van zaken als onbehoorlijk heeft ervaren. De commissie zoekt hierbij aansluiting bij hetgeen de klachtencommissie hierover heeft vermeld, te weten dat wanneer de beleving van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenloopt, en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, een verwijt dat gebaseerd is op de beleving van klager in beginsel niet gegrond kan worden bevonden. De commissie ziet met betrekking tot dit klachtonderdeel geen grond te komen tot een gegrondverklaring.
4. Klacht over het opzettelijk foutief weergeven van het persoonlijk gesprek dat klager en zijn kinderen met de behandelend arts hebben gehad ongeveer een uur na het overlijden van zijn echtgenote.
De commissie kan zich heel wel indenken dat klager ontzet is over het plotselinge onverwachte overlijden van zijn echtgenote in het ziekenhuis. Naar klager ter zitting heeft verklaard en naar de commissie ook heeft teruggezien in het dossier in het verslag van een gesprek d.d. 23 februari 2016 met klager en diens zonen, had klager gedurende het afgelopen jaar geen vertrouwen meer in het ziekenhuis bij het behandeltraject van zijn echtgenote en was hij gefrustreerd door haar plotselinge overlijden. [MDL-arts] heeft in het dossier opgetekend dat het gesprek redelijk goed is afgesloten. Klager is het daar niet mee eens. Klager heeft de verslaglegging van het gesprek als onjuist ervaren.
Ook hier stelt de commissie vast dat er een verschil in visie bestaat over de wijze van bejegening en gang van zaken rondom het overlijden van de echtgenote van klager. Zoals hiervoor is overwogen kan in een dergelijke situatie waarin niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, een verwijt dat gebaseerd is op de beleving van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden.
De commissie verklaart dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
Wellicht ten overvloede merkt de commissie nog op dat haar uit het omvangrijke medische dossier, alsmede de talrijke brieven van klager met diverse op- en aanmerkingen daarin over de gang van zaken bij de diverse opnames van zijn echtgenote, niet is gebleken dat niet conform de gangbare medische professionele standaard is gehandeld. Er zijn naar het oordeel van de commissie in de overgelegde stukken geen aanwijzingen die erop duiden dat niet aan de op het ziekenhuis rustende inspanningsverplichting is voldaan. Dit neemt niet weg dat het plotselinge overlijden van de echtgenote begrijpelijkerwijs gezorgd heeft voor boosheid, ongeloof en verdriet bij klager. Dat de echtgenote van klager is overleden is dan ook zeer betreurenswaardig maar valt naar het oordeel van de commissie het ziekenhuis niet aan te rekenen.
Beslissing
De commissie;
– verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond
– wijst de gevraagde schadeclaim af.
Aldus beslist op 14 juli 2017 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.