Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ongegrond
Referentiecode:
44098/50345
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënte klaagt over de uitvoering van een herniaoperatie door de zorgaanbieder en over het feit dat zij geen of onvoldoende antwoord heeft gekregen op haar vragen. Zo zijn er na de operatie complicaties opgetreden en was de hernia nog steeds aanwezig. De zorgaanbieder stelt dat de operatie zorgvuldig is uitgevoerd. Er is volgens de geldende richtlijnen gehandeld. Het geheel voorkomen van complicaties is onmogelijk. Daarnaast zijn de vragen van de cliënte uitvoerig beantwoord en de uitnodiging om nogmaals in gesprek te gaan, staat open. De commissie geeft aan dat de cliënte haar stellingen over de onzorgvuldige operatie niet nader heeft onderbouwd. Nu de zorgaanbieder de stellingen heeft weersproken en door onder andere de conclusies van deskundigen na onderzoek naar de behandeling, oordeelt de commissie dat de klacht ongegrond is. Daarnaast stelt de commissie dat de cliënte na de operatie voldoende mogelijkheden heeft gehad om antwoorden op haar vragen te krijgen. De zorgaanbieder heeft zich in geruime mate ingespannen om de vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [woonplaats]
en
Stichting HagaZiekenhuis, gevestigd te ’s-Gravenhage (hierna te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Alhoewel daartoe wel in de mogelijkheid gesteld, hebben geen van partijen aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn partijen op 18 februari 2021 geïnformeerd dat de zitting op 4 maart 2021 zonder partijen plaatsvindt en dat de commissie binnen een maand na 4 maart 2021 schriftelijk zal beslissen over het geschil.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de uitvoering van de behandeling door de zorgaanbieder en de informatieverstrekking na de behandeling.
De cliënte heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op 6 mei 2008 heeft de cliënte bij de zorgaanbieder een herniaoperatie ondergaan. Na deze operatie zijn complicaties opgetreden. Er was sprake van een groot litteken en een grote blauwe plek op de rug en wondlekkage. De cliënte is op 23 mei 2008 wederom opgenomen. Zij kreeg hoge koorts, bloedvergiftiging en hersenvliesontsteking. Op 30 mei 2008 is de cliënte geopereerd aan een grote durascheur. Op een in augustus 2008 gemaakte scan was te zien dat de hernia er nog zat. Toen de cliënte zich voor een second opinion wendde tot een andere zorgaanbieder werd geconstateerd dat de hernia onveranderd aanwezig was. Deze hernia is vervolgens operatief verwijderd. Tot op heden is de cliënte onder behandeling van de fysiotherapeut, de anesthesioloog en de orthopedisch chirurg. De cliënte verwijt de zorgaanbieder dat de eerste herniaoperatie niet goed is uitgevoerd, waardoor zij complicaties kreeg. Zij klaagt over het feit dat zij geen antwoorden heeft gekregen op voor haar belangrijke vragen.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De chirurg die de herniaoperatie heeft verricht, [naam chirurg], heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot onder dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan. De mini-invasieve ingreep is uitgevoerd overeenkomstig de destijds geldende richtlijnen. Het geheel voorkomen van complicaties is niet mogelijk. Postoperatief is een liquorlekkage ontstaan waarna cliënte weer in het ziekenhuis is opgenomen voor verdere behandeling en analyse van de klachten. Al snel ontwikkelt zij temperatuurverhoging en er is verdenking van een sepsis c.q. meningitis als gevolg van de liquorfistel lumbaal. Hiervoor wordt zij antibiotisch behandeld. Op 30 mei 2008 vindt revisie van de wond plaats. De behandelend arts constateert een (onverwacht grote) durascheur en sluit deze operatief. Op 10 juni 2008 wordt zij uit het ziekenhuis ontslagen. In augustus 2008 heeft cliënte haar behandeling bij een ander ziekenhuis voortgezet, alwaar zij in september opnieuw is geopereerd. Ook daar treden complicaties op (postoperatieve hematomen). Op verzoek van cliënte heeft er in 2009 een gesprek plaatsgevonden tussen haar, de behandelend arts [naam chirurg] en de patiëntcontactpersoon, waarbij over verschillende onderwerpen is gesproken. Zowel de medisch adviseur van de verzekeraar van de zorgaanbieder, MediRisk, als de in onderling overleg ingeschakelde onafhankelijk deskundige, [naam onafhankelijke deskundige], hebben geconcludeerd dat er op het juiste niveau is geopereerd en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het ontstaan van de complicaties is veroorzaakt door verwijtbaar handelen (fouten) aan de zijde van [naam chirurg]. De operatie is lege artis uitgevoerd.
Verder stelt de zorgaanbieder zich op het standpunt dat de cliënte, zoals te doen gebruikelijk, voorafgaand aan de operatie is voorgelicht over de risico’s en de alternatieven. Er was sprake van informed consent. Na de operatie is de zorgaanbieder meerdere keren met de cliënte in gesprek gegaan waarbij haar vragen zijn beantwoord. Daarnaast had cliënte ruimschoots de mogelijkheid om haar vragen aan de medisch adviseur van MediRisk, dan wel de onafhankelijk deskundige te stellen. Ook zijn vragen schriftelijk beantwoord. De behandelend chirurg heeft recentelijk, twaalf jaar na de operatie, per brief zoveel mogelijk vragen van de cliënte beantwoord. De uitnodiging om nogmaals in gesprek te gaan, staat open.
De zorgaanbieder is van mening dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie leidt uit de omschrijving van de klacht af dat de klacht uit twee onderdelen bestaat. In de eerste plaats klaagt de cliënte over de uitvoering van de behandeling door de zorgaanbieder en in de tweede plaats over het feit dat zij geen of onvoldoende antwoord heeft gekregen op haar vragen. De cliënte heeft geen verzoek tot schadevergoeding ingediend.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval de zorgaanbieder) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel stelt de commissie vast dat na de bij de cliënte uitgevoerde herniaoperatie complicaties zijn ontstaan. De behandelend chirurg, [naam chirurg], beschrijft dat de fysiotherapeut op 19 mei 2008 meldde dat de wond was opengesprongen en dat er wondvocht uit de wond kwam. Op 23 mei 2008 werd een fistel van de wond met liquorlekkage gezien en werd de cliënte opgenomen voor de behandeling hiervan. Zij ontwikkelde temperatuurverhoging en er was verdenking van een sepsis of een meningitis, waarvoor zij antibiotisch werd behandeld. Op 30 mei 2008 vond revisie van de wond plaats. De onverwacht grote durascheur werd operatief gesloten. Na enkele dagen onder toezicht in het ziekenhuis te zijn gebleven, kon zij op 10 juni 2008 naar huis. Op 10 juli 2008 werd zij poliklinisch gecontroleerd. De cliënte kampte nog met forse restklachten, maar de wond was rustig. Volgens [naam chirurg] is adequaat gereageerd op de complicaties die na de operatie zijn opgetreden. Dat wetenschappelijk onderzoek inmiddels heeft uitgewezen dat de bij de cliënte uitgevoerde mini-invasieve behandeling een hogere kans op recidief heeft dan de klassieke discotomie, laat onverlet dat deze behandeling destijds gebruikelijk was en dat de indicatie voor de behandeling juist geweest. De medisch adviseur van MediRisk heeft op 12 maart 2014 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de behandeling niet lege artis is verricht. Ook uit het geneeskundig expertiserapport van 31 maart 2014 van de onafhankelijk deskundige, neurochirurg [naam onafhankelijke deskundige], blijkt dat geen sprake was van verwijtbaar of onzorgvuldig handelen. De complicaties die zijn opgetreden kunnen worden gezien als ‘reguliere’ complicaties die kunnen voorkomen in het kader van een dergelijke behandeling. Er is een hernia verwijderd, adequaat gereageerd op de opgetreden liquorlekkage en de durascheur is gesloten. Verder is er op het juiste niveau geopereerd. Deze conclusies hebben geresulteerd in afwijzing van de aansprakelijkheid.
De cliënte heeft haar stelling dat de behandeling niet lege artis is verricht en dat de conclusies van de deskundigen niet juist zijn niet nader onderbouwd. Deze enkele stelling geeft de commissie geen aanleiding om anders te denken over de conclusies van voornoemde deskundigen, die hun conclusies na onderzoek met uitgebreide rapporten hebben onderbouwd.
Gelet hierop is de commissie van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt de commissie het volgende.
Uit het dossier blijkt, en dat is ook de standaard procedure, dat de risico’s en de mogelijke complicaties voorafgaand aan de operatie met de cliënte zijn besproken. Na de operatie is veelvuldig contact geweest met de cliënte en zij heeft uitgebreid de gelegenheid gehad om vragen aan de zorgaanbieder voor te leggen. Op 6 mei 2009 heeft op verzoek van de cliënte een gesprek plaatsgevonden tussen haar, de patiëntencontactpersoon en de behandelend chirurg. Van (de inhoud van) dit gesprek bevindt zich geen verslag in het dossier, maar de commissie gaat ervan uit dat het gesprek heeft plaatsgevonden en dat de cliënte vragen heeft kunnen stellen. Daarnaast is de cliënte er meermaals op gewezen dat zij in gesprek kon gaan met de medisch adviseur van MediRisk, maar hiervan heeft zij geen gebruik gemaakt. Ook is er ruimte geweest voor cliënte om het rapport van de onafhankelijk deskundige met hem te bespreken, maar ook van dit aanbod is geen gebruik gemaakt. De klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder heeft de cliënte op 24 november 2020 aangeboden om opnieuw in gesprek te gaan met de inmiddels gepensioneerde [naam chirurg]. Dat voorstel heeft de cliënte afgewezen. Op 29 november 2020 heeft de cliënte schriftelijk vragen voorgelegd aan [naam chirurg], die hij voor zover mogelijk schriftelijk heeft beantwoord. De zorgaanbieder merkt op dat de cliënte nog steeds gebruik kan maken van het aanbod om in gesprek te gaan.
De commissie is van oordeel dat de cliënte na de operatie voldoende mogelijkheden heeft gehad om antwoorden op haar vragen te krijgen. Dat de cliënte zich niet kan vinden in (sommige) antwoorden die zij heeft gekregen, laat onverlet dat de zorgaanbieder zich in geruime mate heeft ingespannen om de vragen die bij de cliënte leven, zo goed mogelijk te beantwoorden. Indien er nog resterende, onbeantwoorde vragen zijn, ligt het op de weg van de cliënte om nadere actie te ondernemen en desgewenst gebruik te maken van de uitnodiging van de zorgaanbieder om nogmaals een gesprek te voeren.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, de heer dr. J.D.M. Metzemaekers, de heer mr. M.H.J.N. van Berckel Smit, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Graumans, secretaris, op 4 maart 2021.