Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
117210
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te Dordrecht en Albert Schweitzer ziekenhuis, locatie Dordwijk, gevestigd te Dordrecht (hierna te noemen: het ziekenhuis).Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 9 oktober 2018 te Breda.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Cliënt werd ter zitting vergezeld door zijn zoon. Namens het ziekenhuis zijn verschenen [naam], klinisch geriater, [naam], cardioloog en [naam], juridisch adviseur.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de behandeling van de hartklachten van cliënt door het ziekenhuis.
Standpunt van cliënt
Cliënt heeft zijn klachten vermeld in het op 23 april 2018 ontvangen klachtenformulier en de daarbij behorende bijlagen, waarvan de kern – kort en zakelijk – als volgt wordt weergegeven:
1 – de afwijking van de tricuspidalisklep was niet bekend bij cliënt;
2 – er wordt niets vermeld over de medicatie “Lanoxin”;
3 – op 6 februari 2017 is er opname na echo en hartfilm, dat was een besluit van neurologe Dr. Kuitwaard;
4 – er is twijfel bij cliënt ontstaan als gevolg van de reactie van de apothekers assistente van het
Albert Schweitzer Ziekenhuis op de voorgeschreven medicatie en die daartoe diverse telefoongesprekken gevoerd heeft met cardioloog [naam] en geriater [naam];
5 – cliënt is nooit gecontroleerd;
6 – cerebellair syndroom is pas aan cliënt medegedeeld in Almkerk (revalidatie) door [naam dr.] omstreeks eind maart 2017;
7 – onbekend of de artsen wetenschap hadden van het gebruik van “Lanoxin” door cliënt, nu er verder niet over wordt gesproken;
8 – Amiodarone is ten onrechte voorgeschreven.
De geschillencommissie wenst hier reeds op te merken dat zij de standpunten van cliënt onder
punt 1, 2, 3, 5 en 7 beschouwt als opmerkingen, dan wel vragen van cliënt en niet als een concrete klachtwaardige gedraging waarover de commissie een oordeel kan geven.
In de derde week van januari 2017 is aan cliënt ten overstaan van zijn vrouw en kinderen meegedeeld dat hij uitbehandeld was en naar een verpleeghuis moest. De kwaal zou verergeren, hetgeen uiteindelijk niet juist bleek.
Alle narigheid is begonnen met het gebruik van het medicijn “Lanoxin”, hetgeen cliënt ter zitting heeft herhaald.
Cliënt verlangt een schadevergoeding van € 20.000,–. De schade bestaat uit de aanschaf van beugels toilet/badkamer ten bedrage van € 279,–, bedlinnen in verband met grote hoeveelheid rusten ten bedrage van € 550,–, reiskosten tussen Dordrecht en Almkerk ten bedrage van € 895,–, de aanbetaling van een vakantie ten bedrage van € 1.175,36 en immateriële schade.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar het verweer van het ziekenhuis d.d. 9 augustus 2018. In de kern komt het verweer van het ziekenhuis op de klachten van cliënt op het volgende neer.
Het ziekenhuis verwijst naar de brieven van MediRisk van 16 januari 2018 en 4 april 2018 en de reacties van de betrokken medisch specialisten. Daaruit blijkt dat de medisch specialisten zorgvuldig medisch hebben gehandeld. Dat doet niets af aan het feit dat de betrokken artsen het heel vervelend vinden dat cliënt zoveel onvrede heeft overgehouden aan zijn medische behandeling in het ziekenhuis.
Ten aanzien van de klacht van cliënt dat hem, gelet op zijn leeftijd en klachten, ten onrechte Amiodarone is voorgeschreven heeft MediRisk in haar brief aan cliënt van 16 januari 2018 aangegeven dat de cardiologisch medisch adviseur, [naam] heeft aangegeven dat er bij cliënt geen contra-indicaties aanwezig waren voor het voorschrijven van Amiodarone, noch qua leeftijd, noch qua klinische omstandigheden. Er is bij het voorschrijven en doseren van de Amiodarone voldoende zorgvuldigheid betracht. Daarnaast is cliënt enkele dagen na het starten ervan poliklinisch gecontroleerd en direct opgenomen op verdenking van bijwerkingen. Volgens de neurologische rapportages had cliënt al eerder klachten op het cerebellair gebied. De kans op neurologische achteruitgang onder Amiodarone was circa 0,1% en gold niet als bezwaar om de behandeling met Amiodarone te starten. Als anti-aritmicum kwam Amiodarone in de omstandigheden bij cliënt als eerste en enige in aanmerking. In feite was Amiodarone de nog enige resterende medicamenteuze stap vóór niet-medicamenteuze behandeling van het atriumfibrilleren van cliënt aan de orde moest komen. Er is door de behandelend artsen in het ziekenhuis dan ook niet medisch onzorgvuldig gehandeld door aan cliënt Amiodarone voor te schrijven.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het
volgende.
De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten en de cliënt moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.
De commissie dient thans de vraag te beantwoorden of het ziekenhuis tekort is geschoten in de behandeling van cliënt.
Ter zitting heeft cliënt zijn klachten nader toegelicht. Daarbij heeft hij naar voren gebracht dat zijn klachten zijn ontstaan toen hem Lanoxin werd voorgeschreven. Daardoor begonnen zijn benen te zwabberen. Het was een verkeerd medicijn voor hem, aldus cliënt. Volgens het ziekenhuis is cliënt in 2013 gestart met Lanoxin ter ondersteuning van het hart, terwijl hij op dat moment al aangaf wat te slingeren bij het golf spelen en waarvoor hij in 2010 ook al door de neuroloog was geanalyseerd. In januari 2015 zou cliënt gestopt zijn met golf spelen doordat hij wankel te been was.
In november 2016 gaf cliënt aan de cardioloog aan dat hij door de Lanoxin een slingerende wandelgang had en onzeker liep. Op dat moment is door de cardioloog aangegeven dat het onwaarschijnlijk was dat dit door bijwerkingen van de Lanoxin kwam omdat cliënt deze medicatie al bijna vier jaar nam. De cardioloog heeft cliënt geadviseerd het gebruik van Lanoxin te staken om te kijken of dit enig effect had op de klachten. Dit bleek niet het geval.
Dat cliënt ten onrechte het medicijn Lanoxin voorgeschreven heeft gekregen, dan wel dat de loopproblemen hierdoor zijn ontstaan is, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de commissie niet komen vast te staan. Deze problemen met het lopen waren immers al voor de start met Lanoxin bij cliënt aanwezig. Evenmin is gebleken dat deze problemen door het gebruik van Lanoxin zijn verergerd.
Voorts heeft cliënt geklaagd dat hem ten onrechte Amiodarone is voorgeschreven en dat dit niet in combinatie met Lanoxin mocht worden voorgeschreven, getuige ook de twijfels die de apothekers assistente hierover had.
Desgevraagd heeft [naam klinisch geriater] ter zitting verklaard dat hij naar aanleiding van de klacht van cliënt telefonisch contact heeft opgenomen met de apothekers assistente over het door cliënt genoemde voorval. De apothekers assistente gaf op grond van de aantekeningen die zij daar nog van had aan [naam klinisch geriater] aan dat er destijds contact tussen hen is geweest over de bloedstolling bij cliënt en niet over twijfels over het voorschrijven van Amiodarone, ook niet in combinatie met Lanoxin.
Door het gebruik van Amiodarone kan de Lanoxin spiegel stijgen, daarom moest er met regelmaat een spiegel worden afgenomen.
De commissie constateert dat deze verklaring van de apothekers assistente helaas niet in het dossier aanwezig is, maar zij heeft geen aanleiding aan de verklaring van [naam klinisch geriater] hieromtrent te twijfelen. Daar komt bij dat zich in het dossier evenmin een verklaring bevindt van een apotheker, dan wel apothekers assistent, dat er tegen welk medicament dan ook enig bezwaar bestond.
Naar het oordeel van de commissie is, gelet op het vorenstaande, voldoende komen vast te staan dat de apothekers assistente van het ziekenhuis geen twijfels had over de combinatie van Amiodarone en Lanoxin. Voor zover cliënt heeft bedoeld hierover te klagen acht de commissie dit onderdeel dan ook ongegrond. Hieruit volgt tevens dat de artsen wel wetenschap hadden van het gebruik van “Lanoxin” zodat de vraag van cliënt daarover hiermee eveneens beantwoord is.
Ook de klacht van cliënt dat hem ten onrechte Amiodarone is voorgeschreven, acht de commissie ongegrond. Uit het voorgaande volgt in ieder geval niet dat er sprake was van contra-indicaties voor het gebruik van Amiodarone. Voorts is van belang dat Medirisk namens het ziekenhuis in haar brief van 16 januari 2018 gemotiveerd heeft uiteengezet waarom er naar haar oordeel geen contra-indicaties zijn voor het gebruik van Amiodarone. Cliënt heeft niet, dan wel onvoldoende onderbouwd, aangegeven waarom de visie van Medirisk niet juist zou zijn op dit punt. De commissie verwijst dan ook naar hetgeen Medirisk hierover zegt in haar brief van 16 januari 2018 zoals hiervoor genoemd bij het standpunt van het ziekenhuis.
Tenslotte zien de klachten van cliënt op de bejegening. Cliënt geeft aan dat hij werd uitgelachen toen hij aangaf een second opinion te willen. Daarnaast is hem en zijn naaste familie ten onrechte medegedeeld dat hij zou zijn uitbehandeld. Tot slot is het cerebellair syndroom pas aan cliënt medegedeeld in Almkerk (revalidatie) door [naam dr.] omstreeks eind maart 2017.
Uit de brief van [naam], neuroloog, blijkt dat op 22 februari 2017, toen de Amiodarone werd gestaakt, gedacht werd aan een idiopathische late onset cerebellaire ataxie (ILOCA), een cerebellair syndroom waarvan de oorzaak niet kan worden aangetoond. Het te verwachten beloop van deze aandoening is dat de klachten progressief zijn over de tijd en dat er geen verbetering optreedt. In afwachting van de genetische testuitslagen werd de vermoedelijke diagnose met cliënt en zijn familie besproken. Ter zitting heeft cliënt erkend dat dit met hem is besproken zodat zijn klacht dat deze diagnose pas later in Almkerk aan hem zou zijn meegedeeld ongegrond is.
Na de bespreking met cliënt werd door het ziekenhuis aansluitend gezocht naar een revalidatie- dan wel verpleegafdeling waar cliënt het best verder begeleid kon worden.
Dat het ging om een vermoedelijke diagnose was bij cliënt kennelijk niet duidelijk, evenmin als de mogelijkheid dat zijn situatie nog zou kunnen verbeteren. Met de mededeling dat cliënt was uitbehandeld, zo die term door het ziekenhuis is gebruikt, is kennelijk bedoeld dat cliënt nog niet voldoende was hersteld om naar huis te gaan, maar dat hij diende te worden overgeplaatst naar een revalidatie- dan wel verpleegafdeling.
Indien de term “uitbehandeld” door de artsen is gebruikt, zoals cliënt stelt, kan de commissie zich voorstellen dat bij cliënt dan niet (meer) wordt uitgegaan van een vermoedelijke diagnose. Tegelijkertijd gaf de vermoedelijke diagnose op dat moment voor de artsen geen aanleiding te verwachten dat de situatie van cliënt nog zou verbeteren, zodat in dat opzicht de mededeling vanuit het ziekenhuis niet onbegrijpelijk is. Gelet hierop ziet de commissie geen aanleiding de klacht van cliënt op dit punt gegrond te verklaren. Evenwel wenst de commissie aan het ziekenhuis mee te geven in het vervolg nog duidelijker te zijn in de communicatie richting een patiënt, met name indien sprake is van een vermoedelijke diagnose die nog niet definitief is.
Tot slot overweegt de commissie met betrekking tot de klacht inzake de door cliënt gevraagde second opinion als volgt. Het ziekenhuis herkent zich niet in de door cliënt geformuleerde klacht op dit punt.
Wanneer de beleving van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenloopt, en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de beleving van cliënt in beginsel niet gegrond worden bevonden. De commissie ziet met betrekking tot dit klachtonderdeel geen grond te komen tot een gegrondverklaring.
Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst met cliënt. De klachten van cliënt zijn ongegrond, op grond waarvan het door hem verlangde dient te worden afgewezen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie
I. verklaart de klacht ongegrond;
II. wijst de vordering tot schadevergoeding af.
Aldus beslist op 9 oktober 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.