Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
6992/17727
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klager vindt dat er sprake is van onzorgvuldig handelen, dat zou hebben geleid tot de zelfdoding van zijn echtgenote. Zijn echtgenote is de moeder van de cliënt. De cliënt is voor gezinstherapie onder behandeling bij de zorgaanbieder. De klager vindt dat de zorgaanbieder onprofessioneel en onzorgvuldig heeft gehandeld tijdens de behandeling. De zorgaanbieder stelt dat er geen sprake is van onrechtmatig en onzorgvuldig handelen. De commissie oordeelt dat er sprake was van onduidelijke communicatie richting de klager en zijn echtgenote met betrekking tot het doel van de gesprekken tussen de familie en de zorgaanbieder. Om te oordelen of er onzorgvuldig is gehandeld betreft de overige klachtonderdelen, moet eerst worden vastgesteld wat de feiten zijn geweest. Deze feiten kan de commissie niet vaststellen, waardoor de overige klachten ongegrond worden verklaard. Er is geen causaal verband tussen het handelen van de behandelaar en de dood van de echtgenote van de klager.
Volledige uitspraak
In het geschil
[Klager], nabestaande van [naam], wonende te [woonplaats]
en
Stichting Vincent van Gogh, gevestigd te Venray (hierna te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 5 maart 2020 te Eindhoven.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Klager werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam].
Namens de zorgaanbieder zijn verschenen [naam], behandelaar, en [naam], juridisch adviseur.
Beide partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de onzorgvuldige dienstverlening die zou hebben geleid tot de zelfdoding van de echtgenote van klager.
Standpunt van de klager
Voor het standpunt van de klager verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Klager is van oordeel dat zijn klacht over het onprofessioneel handelen van de hulpverlener tijdens en na de gezinstherapie onjuist is beantwoord door klachtbehandelaar. De hulpverlener heeft geen behandelplan en omgangsregels geformuleerd, was niet bereikbaar en heeft zijn echtgenote en klager in geestelijke nood achtergelaten. Als gevolg hiervan heeft zijn echtgenote op 14 juni 2019 een einde aan haar leven gemaakt.
Ter zitting is namens klager de klacht nogmaals geformuleerd:
a. Tijdens de intake zijn door de hulpverlener het doel en de aanpak van de therapie niet kenbaar gemaakt;
b. Klager heeft verzocht om een behandelplan. Echter ook na meerdere gesprekken is er door de hulpverlener geen behandelplan gemaakt;
c. De hulpverlener heeft zonder opgave van redenen geweigerd om een gesprek aan te gaan met klager, diens echtgenote en de therapeut van zijn echtgenote;
d. Tijdens het gezinsgesprek heeft de hulpverlener verzuimd om omgangsregels aan te geven. Hierdoor heeft hij het gesprek laten ontaarden en beëindigd in een ruzieachtige sfeer. Dit heeft geleid tot een verwijdering tussen zijn echtgenote en haar kinderen;
e. De familievertrouwenspersoon zou niet het voortouw hebben genomen om een klacht in te dienen over de handelwijze van de hulpverlener indien hij er niet zelf van overtuigd was dat deze onbehoorlijk was geweest;
f. De zorgaanbieder heeft niet aangegeven wat de beweegreden was om de gezinstherapie te beëindigen en om deze niet met een andere therapeut voort te zetten;
g. Niet is gewezen door de zorgaanbieder op de beroepsmogelijkheid bij afwijzing van het bezwaar.
De klager is van oordeel dat de zorgaanbieder medisch aansprakelijk is vanwege het overtreden van de zorgvuldigheidsnorm, die de zorgverlener in acht dient te nemen. De klager vordert een materiële en immateriële schadevergoeding van in totaal € 24.928,59 die hij heeft geleden als gevolg van het overlijden van zijn echtgenote.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
In de eerste plaats stelt de zorgaanbieder dat zij slechts beperkt verweer kan voeren nu de cliënt (de zoon van de echtgenote van klager) geen toestemming heeft gegeven om het medisch dossier te overleggen.
De zorgaanbieder is primair van oordeel dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen daar hij niet als klager in de zin van artikel 21 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) kan worden aangemerkt. Cliënt is de zoon van de overleden echtgenote van klager.
Subsidiair: Inhoudelijk verweer
In het kader van de behandeling van cliënt zijn met cliënt, de zussen van cliënt, de moeder en klager één of meerdere systeemgesprekken gevoerd door de systeemtherapeut. De systeemtherapeut begint in zijn eerste gesprek altijd met de uitleg/doel van het gesprek en vaststelling/afstemming en toestemming.
Aannemelijk is dat de behandelaar bij de intake heeft gesproken over de mogelijkheid en het doel van gezinstherapie en het in dat kader doen van een systeemtaxatie.
De familievertrouwenspersoon heeft tot taak de familie te ondersteunen en kan zelf geen oordeel geven over de vraag of er fouten zijn gemaakt bij de behandeling van een cliënt. Hij heeft klager uitsluitend geholpen met het opstellen van de klachtbrief.
De zorgaanbieder is van oordeel dat de klager is geïnformeerd over de beroepsmogelijkheid na een afwijzing van een klacht. In de klachtenregeling van de zorgaanbieder wordt verwezen naar de geschillencommissie, alsook in de brochure “Heeft u een klacht? Laat het ons weten”.
De zorgaanbieder verzoekt de commissie primair klager niet ontvankelijk te verklaren en subsidiair de klachten niet gegrond te verklaren en de vordering om schadevergoeding af te wijzen nu er geen sprake is van een onrechtmatig handelen van de zorgaanbieder.
Ter zitting heeft de behandelaar toegelicht dat er vier gesprekken hebben plaatsgevonden. Tijdens de gesprekken is hij geschrokken van de opmerkingen die over en weer werden gemaakt en heeft hij menigmaal moeten ingrijpen. Wellicht is dat door klager gezien als afkappen. De behandelaar heeft daarbij altijd getracht om een onpartijdige houding aan te nemen en heeft continu de regie proberen te houden. Bij de afsluiting van de gesprekken heeft hij aandacht gevraagd voor de veiligheid. De behandelaar heeft, gezien de omstandigheden, besloten om niet tot een systeemtherapie over te gaan. De gesprekken zijn in de diagnostische fase gestrand. De behandelaar heeft gegronde redenen gehad om een gesprek met het echtpaar en de therapeute van de echtgenote te weigeren. De behandelaar betwist dat de gesprekken hebben geleid tot een verwijdering tussen moeder en kinderen die er daarvoor nog niet was.
De behandelaar kan zich niet herinneren dat aan hem om een behandelplan is gevraagd. Hij heeft een behandelplan opgesteld gericht op de behandeling van cliënt. De cliënt heeft geen toestemming gegeven om dit aan de commissie ter inzage te geven.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De commissie dient allereerst te beoordelen of klager kan worden ontvangen in zijn klacht nu de zorgaanbieder primair heeft gesteld dat klager op grond van de bepalingen in de Wkkgz niet als cliënt kan worden aangemerkt en derhalve niet ontvankelijk is in zijn klacht.
De commissie stelt vast dat de therapeut met het oog op de behandeling van de zoon van de echtgenote van klager (cliënt) meerdere gesprekken heeft gevoerd met de echtgenote en de rest van het gezin. Gezien deze gesprekken is naar het oordeel van de commissie sprake geweest van een interventie in het gezin. Niet alleen is informatie gegeven over de systeemtherapie maar zijn de gesprekken van diagnostische aard geweest.
Gelet hierop is de commissie van oordeel dat de moeder van cliënt moet worden aangemerkt als een nevencliënt. Daarmee valt zij onder de definitie van cliënt in de Wkkgz.
De commissie stelt vast dat de moeder op 17 augustus 2019 haar klacht aan de commissie heeft voorgelegd. Klager kan als nabestaande de klacht bij de commissie voortzetten.
De commissie is van oordeel dat klager kan worden ontvangen in zijn klacht.
Klacht inhoudelijk.
De commissie betreurt het dat het verweer van de zorgaanbieder marginaal is. Hoewel zij begrijpt dat de zorgaanbieder het medisch dossier betreffende de zoon niet kan overleggen zonder zijn toestemming, acht de commissie het wel mogelijk dat de zorgaanbieder de informatie uit het dossier betreffende de echtgenote van de klager had kunnen destilleren. Nu kan zij haar oordeel uitsluitend geven op basis van het verhandelde ter zitting en de klachtbrieven van klager.
De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder bij haar werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht heeft genomen en daarbij heeft gehandeld in overeenstemming met de op haar rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Klacht a. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is de commissie van oordeel dat er van de zijde van de zorgaanbieder onvoldoende duidelijkheid is gegeven over het doel van de gesprekken. Het feit dat er meerdere gesprekken met de gezinsleden zijn gevoerd ter voorbereiding van de systeemtherapie heeft bij klager en zijn echtgenote de indruk gewekt dat er al met een gezinstherapie een aanvang was gemaakt. Er is sprake geweest van een onduidelijke communicatie in de richting van klager en zijn echtgenote. In zoverre acht de commissie de klacht gegrond.
Klachten b, c, d en f: Klager en de zorgaanbieder verschillen van mening over de inhoud van de gesprekken, de omgangsregels, behandelplan, voortgang en de bejegening van de behandelaar. De commissie kan niet uitmaken wie van beiden gelijk heeft omdat aan het woord van de één niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Het is vaste jurisprudentie van de commissie in gevallen als deze waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de zorgaanbieder, maar op de omstandigheid dat voor een oordeel of onzorgvuldig is gehandeld eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan de commissie hier niet vaststellen, waardoor deze klachten niet kunnen slagen.
Klacht e: De commissie is van oordeel dat het enkele feit dat de familievertrouwenspersoon heeft geholpen met het opstellen van de klachtbrief niet betekent dat hij klager in zijn opvatting steunde. Een vertrouwenspersoon is onafhankelijk en heeft onder meer tot taak om cliënten behulpzaam te zijn bij het opstellen van klachten, ongeacht zijn eigen mening hierover. De commissie acht dit klachtonderdeel niet gegrond.
Klacht g: De commissie is van oordeel dat niet is gebleken dat de zorgaanbieder onvoldoende informatie heeft gegeven met betrekking tot de beroepsmogelijkheid bij de commissie. Daarbij merkt zij op dat klager binnen een week na ontvangst van het antwoord van de zorgaanbieder zijn klacht aan de commissie heeft voorgelegd en dat hij derhalve niet in zijn belang is geschaad. De commissie acht ook dit klachtonderdeel niet gegrond.
Concluderend is de commissie van oordeel dat de communicatie van de behandelaar naar de klager en zijn echtgenote niet duidelijk is geweest. In zoverre is de klacht gegrond. Alle overige klachten worden ongegrond verklaard.
Schadevergoeding
Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten en daarnaast dat er een causaal verband kan worden gelegd tussen de behandeling door de zorgaanbieder en de schade die door klager is gevorderd.
De commissie stelt vast dat de klager schade heeft gevorderd die hij heeft geleden als gevolg van het overlijden van zijn echtgenote.
Hoewel de commissie de suïcide van de echtgenote van klager ernstig betreurt, kan zij niet concluderen dat zij haar leven heeft beëindigd uitsluitend vanwege de gang van zaken rondom en tijdens de diagnostische gesprekken met de behandelaar.
Daar er geen causaal verband kan worden gelegd tussen het handelen van de behandelaar en de dood van de echtgenote van klager, is er geen grond voor toekenning van een schadevergoeding aan klager. De commissie wijst deze vordering dan ook af.
Klachtengeld/behandelingskosten.
Nu de klacht van klager gegrond wordt verklaard voor wat betreft de communicatie door de behandelaar met klager en zijn gezin, ziet de commissie aanleiding de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding aan klager van het door hem betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht voor wat betreft de communicatie van de zijde van de behandelaar met klager en gezinsleden gegrond en verklaart alle overige klachten niet gegrond. Zij wijst de vordering om schadevergoeding af.
De zorgaanbieder dient, overeenkomstig het reglement van de commissie, een bedrag van € 52,50 aan de klager te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw drs. F. Zwanepol klinisch psycholoog/ psychotherapeut, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 5 maart 2020.