Gemeente blijft financieel verantwoordelijk voor jeugdige, ook nu de jeugdige tijdelijk niet in Nederland verblijft

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Sociaal Domein: Inkoop Jeugdwet en Wmo    Categorie: Sociaal Domein: Inkoop Jeugdwet en Wmo Sociaal Domein: Inkoop Jeugdwet en Wmo    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 213563/215272

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Bij gebrek aan een crisisplaats in de regio, is de jeugdige met spoed bij haar opa en oma in Duitsland geplaatst. De verweerster is gestopt met het nemen van haar financiële verantwoordelijkheid vanaf het moment dat de jeugdige is ondergebracht bij haar opa en oma. Verweerster is van mening dat de financiële verantwoordelijkheid alleen betrekking heeft op jeugdigen die zich in Nederland bevinden. Het geschil is, gelet op het spoedeisend belang, behandeld op basis van de verkorte procedure. De commissie oordeelt dat verweerster financieel verantwoordelijk blijft voor de jeugdige. De klacht is gegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[gecertificeerde instelling], gevestigd te [plaats] (hierna te noemen: de verzoeker)

en

[gemeente], gevestigd te [plaats] (hierna te noemen: de verweerder).

Samenvatting
De verweerder miskent haar financiële verantwoordelijkheid voor de jeugdige die (tijdelijk) in het buitenland verblijft. De verweerder stelt dat de keten van verblijf is doorbroken en haar verantwoordelijkheid op grond van de Jeugdwet stopt bij de grens. De verzoeker heeft gewezen op de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis en heeft het standpunt ingenomen dat de verweerder de wet onjuist uitlegt waardoor zij financieel verantwoordelijk blijft, ook nadat de jeugdige (tijdelijk) naar het buitenland is vertrokken. De commissie volgt de verzoeker en verplicht de verweerder haar financiële verplichtingen te hervatten.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Sociaal Domein: Inkoop Jeugdwet en Wmo (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De verzoeker heeft de klacht voorgelegd aan de Geschillencommissie Sociaal Domein: Inkoop Jeugdzorg en Wmo. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

De verzoeker heeft ter zitting digitaal het standpunt toegelicht. Door verweerder is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting het standpunt toe te lichten.

Ter zitting werd verzoeker vertegenwoordigd door [naam], gebiedsmanager en [naam], jurist.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling
Gezien het spoedeisend belang van de zaak, is het geschil behandeld op basis van de verkorte procedure zoals vastgelegd in het reglement van de Geschillencommissie Sociaal Domein: Inkoop Jeugdwet en Wmo.

Vaststaande feiten
De jeugdige in deze zaak, ten tijde van het geschil zeven jaar oud, is op basis van een uitspraak van de rechtbank uit huis geplaatst en onder toezicht gesteld van de verzoeker. Op grond van de machtiging uithuisplaatsing is de jeugdige tot 22 december 2022 geplaatst in een gezinshuis in de regio [regio]. Vanwege een calamiteit in het gezinshuis op 22 december 2022 en bij gebrek aan een crisisplaats in de regio, is de jeugdige op 23 december 2022 met spoed bij haar opa en oma in [plaats] (Duitsland) geplaatst. De rechter is hiervan op de hoogte gesteld en heeft daarvoor ook mondeling toestemming gegeven, alvorens de verzoeker officieel een spoedverzoek hiertoe bij de kinderrechter heeft neergelegd. De verzoeker heeft de calamiteit op 15 december 2022 schriftelijk aan de verweerder gemeld als ook de wijziging verblijfplaats op 28 december 2022.

Vanaf 22 december 2022 tot heden geldt een spoedmachtiging wijziging verblijf. De rechter heeft bij beschikking van 10 januari 2023 de uithuisplaatsing met de duur van 6 maanden verlengd en de verzoeker de opdracht gegeven uitvoering te geven aan een perspectiefonderzoek en een netwerkscreening.

Standpunt partijen
De zaak vloeit voort uit een geschil over de uitvoering van één of meer overeenkomsten die betrekking hebben op Jeugdhulp, Jeugdreclassering en Jeugdbescherming zoals opgenomen in de Jeugdwet.

De verzoeker heeft de zaak met spoed aan de commissie voorgelegd omdat de verweerder weigert haar financiële verantwoordelijkheid te nemen voor de jeugdige vanaf het moment dat zij is ondergebracht bij haar opa en oma in Duitsland.

Aan de hand van jurisprudentie en op grond van de wetshistorie licht de verzoeker toe dat de verweerder financieel verantwoordelijk blijft voor de zorg rond de jeugdige. De verzoeker wijst in dit verband op het voorbeeld 39 uit de bijlage van de Memorie van Toelichting bij het nieuwe woonplaatsbeginsel waaruit zou kunnen blijken dat jeugdhulp in het buitenland mogelijk is en door de Nederlandse gemeenten gefinancierd dient te worden.

Voorts wijst de verzoeker naar gewijzigde woonplaatsbegrip (artikel 1.1 van de Jeugdwet) waarin is bepaald dat de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaand aan zijn verblijf zijn woonadres had, financieel verantwoordelijk is (artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen in samenhang beschouwd met lezing van de Memorie van Toelichting TK 35 219, nummer 3, bladzijde 8 en 10). In dit geval is dit bij de verweerder.

De verzoeker vordert dat de financiële verplichtingen van de verweerder worden gecontinueerd, zoals die er waren in de periode van vóór de overplaatsing naar opa en oma in Duitsland. Verder vraagt de verzoeker aan de commissie te bepalen dat de verweerder de betaling van de kosten vanwege het door de rechtbank opgedragen perspectiefonderzoek en de netwerkscreening uit te kunnen voeren en betaling van de door de verzoeker ingehuurde en onbetaald gebleven uren aan ambulante zorg. Tenslotte vordert de verzoeker om de verweerder, wanneer deze geheel of gedeeltelijk in het ongelijk wordt gesteld, te veroordelen tot betaling van de proceskosten die de verzoeker heeft moeten maken in deze zaak.

De verweerder stelt zich op het standpunt dat na de overplaatsing van de jeugdige naar opa en oma zij financieel niet meer verantwoordelijk voor haar is, omdat:
– De financiële verantwoordelijkheid voor de verweerder op grond van de Jeugdwet alleen betrekking heeft op jeugdigen die in Nederland verblijven. Nu de jeugdige in deze zaak (tijdelijk) uit Nederland weg is, bestaat er geen financiële verantwoordelijkheid meer voor de gemeente.
– Het verblijf bij opa en oma informeel verblijf betreft (gelijk te stellen aan informele pleegzorg), waarmee de verplichte keten van verblijf in de pleegzorg is doorbroken. Er is geen sprake van verblijf omdat het netwerk niet gescreend is. De verweerder is van oordeel dat de gemeente waar de jeugdige thans verblijft (i.c. [plaats]) financieel verantwoordelijk voor haar is, dan wel de [andere gemeente] waar haar ouders wonen.
– De verzoeker heeft bovendien verweerder niet geïnformeerd over het verdere verloop van de overplaatsing en daarmee het recht verspeeld voor verdere financiële ondersteuning van de jeugdige.

Beoordeling commissie
Jeugdwet van toepassing
Het standpunt van de verweerder dat de Jeugdwet alleen van toepassing is op in Nederland verblijvende jeugdigen is naar het oordeel van de commissie een onjuiste uitleg van de wet. Met de verzoeker is de commissie in dit specifieke geval van oordeel dat een juiste uitleg van de wetshistorie (voorbeeld 39 van de Memorie van Toelichting) en in het verlengde daarvan ook de jurisprudentie (ECLI:NL:GHARL:2021-7426 en ECLI:PHR:2020:814) dit verweer van de verweerder moet worden verworpen.
Ter zitting is door de gemachtigde van verzoeker nog gewezen op het feit dat de jeugdige alleen de Nederlandse taal spreekt. Ook haar ouders en haar opa en oma spreken slechts Nederlands en niet de Duitse taal. De jeugdige gaat naar een school in Nederland. Indien de jeugdzorg wordt verleend vanuit Duitsland (en dus naar alle waarschijnlijkheid in de Duitse taal) zal dit de ontwikkeling en het herstel van de jeugdige naar de mening van de verzoeker niet ten goede komen. De commissie is niet ongevoelig voor dit punt en kan zich voorstellen dat jeugdhulp in de eigen taal zeker de voorkeur heeft.

Jeugdige met verblijf
De verweerder brengt voorts als verweer naar voren het breken van de keten van verblijf. Omdat de jeugdige is ondergebracht bij opa en oma, is er sprake van informeel verblijf en vrijwillige opvang, zonder dat er sprake is van een verplichte netwerkpleegzorgplaats en een jeugdhulp met verblijf waardoor de financiële verantwoording voor de jeugdige komt te vervallen.

De commissie is echter van oordeel dat de rechter in de beschikking van 10 januari 2023 een machtiging voor jeugdhulp met verblijf heeft afgegeven en dat de gecertificeerde instelling, zijnde de verzoeker, de opdracht van de rechter heeft gekregen het perspectief voor de jeugdige te bepalen. De rechter heeft de verzoeker de opdracht gegeven het verblijf van jeugdige te legitimeren door een netwerkpleegzorgplaats te realiseren, zodat de betreffende jeugdige formeel een jeugdhulp met verblijf ontvangt. De rechter acht dit noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de jeugdige. De kinderrechter is van oordeel dat de jeugdige vanwege dit belang bij opa en oma moet blijven wonen.

De commissie is van oordeel dat de verzoeker, om aan deze opdracht van de rechter te kunnen voldoen over voldoende financiële middelen dient te beschikken, die naar het oordeel van de commissie door de verweerder moeten worden verstrekt en dient te worden gecontinueerd. De overgang van de jeugdige naar Duitsland maakt dit niet anders. Dit klemt temeer nu de spoeduithuisplaatsing bij een gezinshuis in Nederland heeft plaatsgevonden en er in de hele regio geen crisisopvangplaats voor de jeugdige beschikbaar bleek te zijn. Het verweer van de verweerder dat de keten van verblijft is doorbroken omdat de jeugdige is ondergebracht bij opa en oma in Duitsland, wordt in deze specifieke situatie verworpen.

Niet verder informeren verder verloop overplaatsing
Tenslotte stelt de verweerder zich op het standpunt dat de verzoeker het recht voor verdere financiële ondersteuning van de jeugdige heeft verspeeld door de verweerder niet tijdig te informeren over het verdere verloop van de overplaatsing van de jeugdige.

De commissie is van oordeel dat de verzoeker de verweerder niet tijdig na de aangekondigde overplaatsing van de jeugdige heeft geïnformeerd. Echter, deze omissie van de verzoeker heeft in deze zaak niet het
– automatische – gevolg dat de verweerder geen verdere financiële verantwoordelijkheid voor de jeugdige draagt.

Bepalend bij wijziging van het woonplaatsbeginsel is of op het moment van ontstaan van de hulpvraag de jeugdige in Nederland was. In onderhavige zaak kan deze vraag bevestigend worden beantwoord, zodat de jeugdige onder de werking van de Jeugdwet valt (Memorie van Toelichting, punt 11 bladzijde 19 wijziging woonplaatsbeginsel). Op grond van het gewijzigde woonplaatsbegrip (artikel 1.1 van de Jeugdwet) is de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaand aan zijn verblijf zijn woonadres had financieel verantwoordelijk (artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen in samenhang met de Memorie van Toelichting TK 35 219, nummer 3, bladzijde 8 en 10). De Jeugdwet stelt verder geen sanctie aan het niet voeren van overleg met de betrokken gemeente. Het gevoerde verweer door de verweerder wordt verworpen.

Op grond van het voorgaande, ook in onderling verband beschouwd, komt de commissie tot het eindoordeel dat de verweerder financieel verantwoordelijk blijft voor de jeugdige. De klacht zoals ingesteld door de verzoeker is gegrond.

Onderzoekplicht gemeente
De commissie heeft de behoefte nog een afsluitende opmerking ten overvloede te maken. Indien een gemeente van oordeel is dat zij niet langer financieel verantwoordelijk is voor een jeugdige en het zonneklaar is dat de jeugdige die verantwoordelijkheid wel behoeft, dient die gemeente het initiatief te nemen om te onderzoeken waar de financiële verantwoordelijkheid dan wel thuis hoort (artikel 8.2.1 woonplaatsbeginsel). Ook uit de wetshistorie volgt dat de onderzoekplicht naar en de verantwoordelijkheid voor het juist vaststellen van de woonplaats bij de gemeente ligt en niet bij de (zorg)aanbieder (Memorie van Toelichting pag. 13 ‘wijziging woonplaatsbeginsel’).

Het oordeel van de commissie
Nu de verzoeker in het geheel in het gelijk is gesteld, bepaalt de commissie op grond van artikel 15 lid 1 van haar reglement dat de verweerder de volledige behandelingskosten dient te betalen, dus naast haar eigen kosten tevens de kosten van de verzoeker.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.

Beslissing
Het verzoek van de verzoeker wordt in het geheel toegewezen.

De commissie bepaalt dat de verweerder haar – wettelijke – financiële verplichtingen jegens de jeugdige per direct (doch uiterlijk binnen 14 dagen na verzenddatum van dit bindend advies) dient te hervatten vanaf het moment dat deze gestaakt waren (13 april 2023).

Onder deze kosten worden tevens verstaan de kosten om het door de rechtbank opgedragen perspectiefonderzoek en de netwerkscreening uit te kunnen voeren als ook betaling van de door de verzoeker ingekochte en onbetaald gebleven uren aan ambulante zorg.

Overeenkomstig artikel 15 lid 1 van het reglement bepaalt de commissie voorts dat de verweerder het volledige bedrag aan behandelingskosten aan de verzoeker is verschuldigd en derhalve dient de verweerder dit per direct, althans uiterlijk binnen 14 dagen na verzenddatum van dit bindend advies, aan de verzoeker te voldoen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Sociaal Domein: Inkoop Jeugdwet en Wmo, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs, de heer A. Opstelten, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.M. Bouter-Bijsterveld, secretaris, op 23 juni 2023.