
Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
3015/19774
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klacht van de cliënt bestaat uit vijf klachtonderdelen die gaan over een incident dat bij de zorgaanbieder heeft plaatsgevonden, waarbij de cliënt een tibiaplateaufractuur heeft opgelopen. De cliënt klaagt onder andere over dat de zorgaanbieder onjuiste informatie heeft verstrekt en informatie heeft verzwegen. Daarnaast was de verslaglegging over het incident onvoldoende. De zorgaanbieder vindt dat de cliënt ten aanzien van drie klachtonderdelen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze klachtonderdelen al eerder door de klachtencommissie van de zorgaanbieder gegrond zijn verklaard. Daarnaast is er volgens de zorgaanbieder geen sprake geweest van onjuiste en onvoldoende informatieverstrekking en was er wel voldoende verslaglegging van het incident. De commissie heeft de cliënt in drie van de vijf klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de klachtencommissie van de zorgaanbieder zich al heeft uitgelaten over deze onderdelen. Verder concludeert de commissie dat de gemachtigde van de cliënt vaker en voldoende is geïnformeerd over het incident. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. De commissie oordeelt wel dat de verslaglegging van het incident te beknopt is geweest. Dit onderdeel is gegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
Cliënt
en
Altrecht, gevestigd te Utrecht (hierna te noemen: de zorgaanbieder)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 23 oktober 2020 te Utrecht.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Ter zitting heeft de zorgaanbieder het standpunt toegelicht. De cliënt noch diens gemachtigde heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting het standpunt toe te lichten.
Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam] (psychiater) en [naam] (advocaat).
Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil heeft betrekking op een incident dat bij de zorgaanbieder heeft plaatsgevonden op 8 december 2018 waarbij cliënt een tibiaplateaufractuur heeft opgelopen.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
1. De zorgaanbieder heeft onjuiste informatie verstrekt over het incident en informatie verzwegen;
2. De verslaglegging van de zorgaanbieder over het incident is onvoldoende geweest;
3. De zorgaanbieder heeft geen onderzoek gedaan naar het incident. Cliënt wenst een nader onderzoek. Cliënt wil graag weten wat er precies tijdens het incident is gebeurd, hoe de breuk is ontstaan en hoeveel mensen betrokken zijn geweest bij de holding;
4. De zorgaanbieder heeft cliënt te laat verwezen naar het ziekenhuis. Er zijn door de zorgaanbieder eerst onjuiste diagnoses gesteld;
5. De gemachtigde van cliënt is op 17 december 2018 onheus bejegend door een bij de zorgaanbieder werkzame arts [naam] toen zij haar vroeg om een verwijzing voor een röntgenfoto.
Deze klachten heeft cliënt ook bij de klachtencommissie van de zorgaanbieder naar voren gebracht maar cliënt is van mening dat de klacht niet naar behoren is opgelost. De vordering tot schadevergoeding heeft cliënt ingetrokken.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder meent dat cliënt ten aanzien van de klachtonderdelen 2, 3 en 4 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten eerste omdat de klacht in volle omvang opnieuw is voorgelegd terwijl deze klachtonderdelen reeds door de klachtencommissie van de zorgaanbieder gegrond zijn verklaard. Door de klacht opnieuw in volle omvang aan de commissie voor te leggen, is sprake van strijd met het bepaalde in artikel 21, eerste lid, onder b van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) en artikel 3 van het Reglement Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (hierna: Reglement). Ten tweede is de zorgaanbieder van mening dat cliënt geen redelijk belang heeft bij een uitspraak van de commissie, nu hij zijn schadevergoedingsvordering heeft ingetrokken. Op grond van artikel 5, eerste lid, sub e van het Reglement kan cliënt daarom niet in zijn klacht worden ontvangen ten aanzien van de klachtonderdelen 2, 3 en 4.
Voor zover de commissie van oordeel is dat cliënt wél ontvankelijk is, stelt de zorgaanbieder zich op het volgende standpunt:
1. Er is geen sprake geweest van onjuiste en onvoldoende informatieverstrekking. Van het incident is op meerdere momenten en in verschillende delen van het behandeldossier melding gemaakt. Op meerdere momenten is in alle openheid en eerlijkheid met de familie van cliënt over het incident gesproken;
2. Er is voldoende verslaglegging geweest van het incident. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat een dossier zodanig moet zijn ingericht, dat een vakgenoot daarin de informatie vindt die nodig is in het kader van de hulpverlening. Bovendien vond het incident plaats tijdens de nachtdienst, in een weekend, en daarmee op een moment dat de personele bezetting per definitie beperkt was. Na afloop van het incident was nog niet duidelijk dat er letsel was opgetreden tijdens het incident. Met de wetenschap die er op dat moment was, kon worden volstaan met hetgeen door de eigen afdeling in het dossier werd genoteerd;
3. Inmiddels is er een Prisma onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is niet komen vast te staan op welk moment de fractuur is ontstaan, maar waarschijnlijk is dit tijdens de worsteling gebeurd;
4. De zorgaanbieder heeft in de procedure bij de klachtencommissie reeds erkend dat in de eerste dagen na het incident geen juiste diagnose is gesteld;
5. Het gesprek tussen de verpleegkundige en de arts was niet bestemd om mee te luisteren. De arts werd door het verzoek van [gemachtigde van cliënt] overvallen. [Gemachtigde van cliënt] is niet onheus bejegend.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Ontvankelijkheid
De commissie dient ten aanzien van de klacht primair te beoordelen of de cliënt in zijn klachtonderdelen 2, 3 en 4 kan worden ontvangen, nu de zorgaanbieder in zijn verweerschrift ten aanzien van die onderdelen uitdrukkelijk een beroep op niet-ontvankelijkheid heeft gedaan. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht is het reglement Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg van de commissie (hierna: het Reglement) bepalend.
Ingevolge artikel 3, tweede lid van het Reglement kan een geschil worden voorgelegd indien is gehandeld in strijd met de interne klachtenregeling van de zorgaanbieder, of indien de klacht door de zorgaanbieder in onvoldoende mate is opgelost. Ingevolge artikel 5, eerste lid, sub e, van het Reglement verklaart de commissie de cliënt ambtshalve in zijn geschil niet-ontvankelijk indien hij geen redelijk belang heeft bij een uitspraak van de commissie.
Wat betreft klachtonderdeel 2 is de commissie van oordeel dat cliënt ontvankelijk is. De zorgaanbieder heeft het oordeel van de klachtencommissie ten aanzien van klachtonderdeel 2 immers niet overgenomen en cliënt is het daar niet mee eens. Daarmee heeft hij belang bij een uitspraak van de commissie op dit onderdeel.
Wat betreft klachtonderdeel 3 is de commissie van oordeel dat cliënt niet-ontvankelijk is. Cliënt heeft immers gesteld dat er onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden en heeft verzocht om een nader onderzoek. Dit onderzoek is reeds door de zorgaanbieder uitgevoerd. Cliënt heeft dan ook geen belang meer bij een uitspraak van de commissie op dit onderdeel.
Wat betreft klachtonderdeel 4 is de commissie van oordeel dat cliënt niet-ontvankelijk is. De zorgaanbieder heeft het oordeel van de klachtencommissie ten aanzien van dit klachtonderdeel immers overgenomen en daarmee erkend dat in de eerste dagen na het incident geen juiste diagnose is gesteld. Hierover bestaat tussen partijen dus niet langer een geschil.
Daarnaast oordeelt de commissie, ambtshalve, dat cliënt niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel 5. Klachtonderdeel 5 ziet namelijk op een geschil tussen de gemachtigde van cliënt en de zorgaanbieder. De commissie kan zich, ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wkkgz, echter alleen uitspreken over geschillen tussen een cliënt en een zorgaanbieder in het kader van zorgverlening.
Voorgaande betekent dat de commissie zal beslissen op de klachtonderdelen 1 en 2. Ten aanzien van die klachtonderdelen oordeelt de commissie als volgt.
Inhoudelijk
Klacht 1. Onjuiste en verzwegen informatie
De cliënt meent dat de zorgaanbieder onjuiste informatie aan zijn gemachtigde heeft gegeven en dat de zorgaanbieder informatie heeft verzwegen over wat er werkelijk gebeurd is tijdens het incident. Dit heeft cliënt niet onderbouwd. Uit het dossier blijkt dat de gemachtigde van cliënt, als contactpersoon zijnde, op de dag van het incident (8 december 2018) direct over het incident is geïnformeerd. Nadat voor de zorgaanbieder duidelijk werd dat er sprake was van een fractuur (18 december 2018), is de gemachtigde uitgenodigd om op gesprek te komen. Dit gesprek heeft op 20 december 2018 plaatsgevonden en hierin is namens de zorgaanbieder aangegeven wat er volgens hem op 8 december 2018 is gebeurd. In de dagen daarna is er ook nog telefonisch contact met de gemachtigde gezocht. Cliënt heeft niet aangegeven welke verkregen informatie onjuist is geweest of welke informatie, zijns inziens, is verzwegen. Hiervan is ook in het dossier niet gebleken. Dit klachtonderdeel wordt dan ook ongegrond verklaard.
Klacht 2. Verslaglegging incident
De commissie heeft in het dossier over de beschrijving van het incident het volgende aangetroffen:
– Op 8 december 2018 is een MIM-melding geregistreerd. Onduidelijk is wie deze melding heeft gedaan. Kort samengevat wordt hierin vermeld dat cliënt een vuistslag in het gezicht van de beveiliger heeft gegeven, waarna de beveiliger cliënt in een reflex in zijn gezicht heeft geslagen. Daarna is cliënt vastgehouden op de grond tot andere collega’s aanwezig waren. Hij is naar de separeer gebracht waar hij de nacht verder heeft doorgebracht;
– Op 8 december 2018 schrijft [naam] (een invaller in de nachtdienst) dat cliënt een collega aanvloog. Hij snelde met gebalde vuist op de collega af, die achter zijn bureau zat. Hierop is ingegrepen en alarm geslagen. Cliënt is naar de separeer gebracht en heeft 5 mg lorazepam oraal gehad;
– Op 8 december 2018 schrijft [naam] (arts) over een worsteling in de ochtend en het daarna ineen zakken op de grond;
– Op 20 december 2018 schrijft [naam] (psychiater), naar aanleiding van het gesprek met de familie, dat een MIM is opgesteld omtrent het incident met de beveiliger maar dat onduidelijk is of er ook een MIP is gemaakt. Er is gevraagd om ook een MIP-melding te maken omtrent het incident en het letsel van cliënt. Deze MIP-melding heeft de commissie niet in het dossier aangetroffen. Onduidelijk is of er een MIP-melding is geweest.
De commissie heeft geconstateerd dat in de uitspraak van de klachtencommissie ook wordt verwezen naar een zelfmeldrapportage van de betreffende beveiliger en dat delen daarvan in de uitspraak zijn opgenomen. De commissie heeft deze rapportage niet in het dossier aangetroffen. Deze rapportage is, op belangrijke punten, uitgebreider dan de MIM-melding van 8 december 2018 en hetgeen is opgenomen in het dossier van cliënt. Zo staat er onder andere dat cliënt na de klap van de beveiliger achterover is gevallen en dat de beveiliger cliënt, die toen op de grond zat, nogmaals met de vuist had geslagen. Tevens staat er dat hij op het bovenlichaam van cliënt is gaan zitten met zijn knieën op de vloer en beide armen naast het hoofd van cliënt.
In de MIM-melding wordt melding gemaakt van een klap in het gezicht van cliënt. Over deze klap wordt in het dossier van cliënt echter in het geheel geen melding gemaakt. Aangezien het zeer uitzonderlijk is dat een patiënt wordt geslagen, acht de commissie dit opmerkelijk. De commissie acht het wel degelijk van belang dat raadplegers van het dossier hiervan op de hoogte zijn, net zoals van belang is wat er vervolgens na die klap gebeurd is. Er wordt in de MIM-melding gesproken over ‘vasthouden op de grond’. In de rapportage van de nachtdienst wordt slechts gesproken over ‘hierop is ingegrepen’ en vervolgens in de rapportage van [naam] (arts) over ‘een worsteling’. Niet alleen zijn dit drie verschillende (zeer beperkte) bewoordingen die allemaal anders geïnterpreteerd kunnen worden, ook zijn deze niet in lijn met de verklaringen van de beveiliger in zijn zelfmeldrapportage. Daarin staat immers dat cliënt, na de klap van de beveiliger, op de grond is gevallen, dat hij cliënt op de grond nogmaals heeft geslagen en dat hij op het bovenlichaam van cliënt is gaan zitten. De commissie acht het opmerkelijk dat dit allemaal niet in de MIM-melding noch in het dossier van cliënt is genoemd.
De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat na afloop van het incident nog niet duidelijk was dat cliënt een fractuur had opgelopen en dat er daarom ook geen reden was om uitvoeriger te rapporteren in het dossier. De commissie is van oordeel dat uit dit incident juist afgeleid moet worden hoe belangrijk rapportages over geweldsincidenten zijn, juist omdat men niet altijd direct na een geweldsincident kan weten wat de consequenties daarvan zijn geweest. De commissie voelt zich in dit oordeel gesterkt nu de artsen die cliënt na het incident hebben beoordeeld, hebben aangegeven dat het gebrek aan informatie een belangrijke verklaring is geweest voor het missen van de fractuur en dat zij mogelijk anders hadden gehandeld als zij bepaalde informatie eerder hadden geweten.
De commissie acht het van belang dat geweldsincidenten altijd (dus ook als men in de veronderstelling is dat het incident geen consequenties heeft gehad) nauwkeurig worden vastgelegd in het dossier van de patiënt en in een MIM-melding, ook ’s nachts en in het weekend en/of bij een beperkte personele bezetting. Mocht nadien blijken dat een incident wél consequenties heeft gehad, dan zijn dergelijke vastleggingen zeer relevant. De meldingen in het dossier van cliënt, alsook de MIM-melding zijn, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, te summier geweest. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.
Nu de klacht van de cliënt gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, zal de commissie – overeenkomstig het reglement van de commissie – de zorgaanbieder veroordelen tot vergoeding van het klachtengeld van € 52,50 dat cliënt aan de commissie heeft voldaan voor de behandeling van dit geschil.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
• verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;
• verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;
• verklaart cliënt niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 3, 4 en 5;
• bepaalt dat de zorgaanbieder, overeenkomstig het reglement van de commissie, een bedrag van € 52,50 aan de cliënt dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw M. Berkelouw (psychiatrisch verpleegkundige), de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 23 oktober 2020.