Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
115394
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], gemachtigde van [naam overleden cliënt], en Stichting Bravis Ziekenhuis, gevestigd te Roosendaal (verder te noemen: de zorginstelling).Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 21 juni 2018 te Breda. Partijen hebben op voorhand aangegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge toelichting van hun standpunt. Zij zijn daarom niet ter zitting verschenen.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de kwaliteit van de geleverde zorg door de zorginstelling.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. De door de cliënte overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van de cliënte op het volgende neer.
De cliënte is de dochter en gemachtigde van haar inmiddels overleden vader [naam overleden cliënt]. Mede namens de andere kinderen van [naam overleden cliënt] heeft zij de onderhavige klacht ingediend.
[Naam overleden cliënt] is van 6 tot en met 29 maart 2017 opgenomen geweest op de verpleegafdeling chirurgie en de intensive care van de zorginstelling, vanwege een tumor in de darmen. Volgens de cliënte heeft hij niet de zorg gekregen die een gecompliceerde patiënt als hij nodig had.De cliënte verwijt de zorginstelling deze nalatigheid in de zorg en stelt dat [naam overleden cliënt] hierdoor onnodig heeft geleden en zelfs voortijdig is overleden.
De klacht omvat de navolgende onderdelen.
– Er bestond onduidelijkheid over het voedingsbeleid
Tijdens het verblijf van [naam overleden cliënt] op de verpleegafdeling van 21 tot 27 maart 2017 heeft de familie diverse malen gevraagd hoe het zit met de voeding na het uittrekken van de voedingssonde. Volgens de cliënte heeft [naam overleden cliënt] in die periode twee dagen, te weten op 22 en 23 maart 2017, geen eten gekregen. Pas vanaf 27 maart 2017 is er hulp gegeven bij het aanbieden van de maaltijden, maar hij was al eerder verzwakt en had eerder ondersteuning moeten krijgen.
– Er bestond onduidelijkheid over de wondzorg
De cliënte stelt dat niet is gehandeld conform het afgesproken wondbeleid. Er is geen dossier aangemaakt met betrekking tot de buikwond, slechts op basis van mondelinge overdracht is beleid vastgelegd. Gelet op de ernst van de wond kon dit niet voldoende zijn. Het was in ieder geval voor de verpleegkundige die natte, in plaats van vette gazen heeft gebruikt, niet duidelijk, want daarmee is niet conform het beleid gehandeld. Voor de decubituswond was geen beleid, terwijl [naam overleden cliënt] daar veel last van had.
– Er bestond onduidelijkheid over het vochtbeleid
Het vochtbeleid is bepaald op 1500 ml per dag, maar dit is niet nauwgezet en adequaat uitgevoerd, aangezien [naam overleden cliënt] soms meer dan een dubbele toegestane hoeveelheid kreeg toegediend.
– Er was onvoldoende aandacht voor de pijn en het gebrek aan comfort
[Naam overleden cliënt] moest gemobiliseerd worden, terwijl hij daartoe niet meer in staat was. Hij was verzwakt door weinig eten, veel pijn vanwege het doorliggen, oedeem en slaaptekort. Hij kreeg geen antidecubitusmatras om de pijn bij het liggen te verlichten en er zijn ook geen andere maatregelen genomen om deze ongemakken te verkleinen. De kans op herstel nam hierdoor af en de cliënte is van mening dat de artsen de toestand van [naam overleden cliënt] niet goed hebben ingeschat.
De cliënte heeft een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de zorginstelling. Deze heeft de klacht ten aanzien van voornoemde onderdelen op 7 december 2017 ongegrond verklaard. De cliënte wenst thans een onafhankelijk oordeel van de commissie.
Standpunt van de zorginstelling
Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van de zorginstelling op het volgende neer.
De zorginstelling is van mening dat de klacht ongegrond moet worden verklaard, omdat [naam overleden cliënt] de juiste professionele zorg op het gebied van voeding, ligcomfort en toediening van vocht heeft gehad. Meerdere specialisten hebben naar eer en geweten gehandeld en de klinische situatie ingeschat en er is uitvoerig multidisciplinair overleg geweest. Het verpleegteam heeft ook haar uiterste best gedaan om het lijden draaglijk te maken. Wel onderkent de zorginstelling dat de informatievoorziening en de communicatie richting de familie op een aantal momenten beter had gekund.
Ten aanzien van de afzonderlijke klachtonderdelen heeft de zorginstelling het volgende opgemerkt.
– Voedingsbeleid
[Naam overleden cliënt] is op 21 maart 2017 vanuit de intensive care overgeplaatst naar de verpleegafdeling chirurgie. Hij kreeg toen sondevoeding, maar er bestond onduidelijkheid over het dieet naast deze sondevoeding. Door de afdeling intensive care was mondeling overgedragen dat [naam overleden cliënt] naast de sondevoeding mocht eten en drinken. Dit was echter niet schriftelijk vastgelegd door de verantwoordelijke arts op de afdeling intensive care. Bij de visiteronde op de afdeling chirurgie is dit alsnog vastgelegd in het activiteitenplan. In de verpleegkundige rapportage staat beschreven dat [naam overleden cliënt] op 21, 22 en 23 maart 2017 wel voedsel tot zich heeft genomen, zij het een geringe hoeveelheid. Wat er precies aangeboden is, is niet gedocumenteerd. Er is echter geen reden om aan te nemen dat hem niet driemaal daags voeding is aangeboden, zoals gebruikelijk is wanneer – zoals ook in dit geval – hulp nodig is bij het klaarmaken ervan.
– Wondzorg
Volgens de zorginstelling bestond er geen onduidelijkheid omtrent de wondzorg. Tijdens de overname door de verpleegafdeling chirurgie op 21 maart 2017 is duidelijk afgesproken dat de wond één keer per dag gespoeld moest worden. Op 27 maart 2017 werd deze frequentie verhoogd naar twee keer per dag in verband met geel beslag. Dit is vastgelegd door de wondverpleegkundige.
Op 22 maart 2017 is de decubitusconsulent langs geweest om het beleid met betrekking tot het doorliggen te bespreken.
Met betrekking tot de buikwond is door de wondverpleegkundige geen dossier opgemaakt, maar er heeft wel een mondelinge overdracht plaatsgevonden, die in het verpleegkundig dossier is neergelegd. Deze afspraken zijn opgevolgd. Op 24 maart 2017 is geconstateerd dat natte gazen in plaats van de afgesproken vette gazen zijn gebruikt. De natte gazen zijn daarop vervangen door vette gazen. Het toepassen van natte gazen is weliswaar niet in het te volgen protocol vastgelegd, maar het is een acceptabel alternatief.
– Vochtbeleid
Door de zorginstelling wordt benadrukt dat het vochtbeleid dagelijks is besproken met de behandelend arts, zoals ook terug te vinden is in het verpleegkundig en medisch dossier. [Naam overleden cliënt] kreeg op medische gronden meer infuus dan de cardioloog had geadviseerd, maar dit betrof een bewuste afwijking van het eerder vastgestelde vochtbeleid. De uitkomst van de vochtbalans is dagelijks besproken en waar nodig zijn acties door de behandelend arts afgesproken en door de verpleegkundigen uitgevoerd. De totale vochtbalans laat dagelijks een negatief beeld zien, hetgeen gewenst is. Voorts kreeg [naam overleden cliënt] geregeld wat te drinken om hem comfort te bieden. Voor de betrokken zorgverleners was het vochtbeleid duidelijk.
– Pijn en gebrek aan comfort
De zorginstelling geeft voorts aan dat geprobeerd is om de laatste dagen voor [naam overleden cliënt] zo comfortabel mogelijk te maken. Omdat zowel hijzelf als zijn familie wenste dat hij zou opknappen na zijn operatie, was de medische en verpleegkundige zorg aanvankelijk gericht op herstel. Daarbij hoort mobilisatie en wisselligging om doorliggen te voorkomen en te genezen waar dit al aanwezig was. Zeer geregeld zijn pijnscores afgenomen en deze waren nooit hoger dan 3 op een schaal van 10. Pas toen [naam overleden cliënt] verder achteruitging is overgegaan tot palliatieve zorg.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
De cliënte en de zorginstelling hebben met elkaar een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorginstelling bij haar werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op haar rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorginstelling die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval de zorginstelling) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Indien voldoende aannemelijk is dat de zorginstelling jegens cliënt toerekenbaar tekort is geschoten in de zorgplicht, waardoor cliënt schade heeft geleden, kan de zorginstelling hiervoor aansprakelijk worden gesteld.
De cliënte verwijt de zorginstelling het onnodig lijden en voortijdig overlijden van haar vader, [naam overleden cliënt], omdat hij niet de zorg heeft gekregen die hij nodig had. Er bestonden onduidelijkheden omtrent het voedingsbeleid, de wondverzorging en het vochtbeleid en daarnaast werd volgens de cliënte onvoldoende aandacht besteed aan de pijn en het gebrek aan comfort. De zorginstelling is van mening dat er voor de behandelaren en verpleegkundigen geen onduidelijkheden bestonden en dat de juiste professionele zorg aan [naam overleden cliënt] is geboden. Wel erkent de zorginstelling dat de communicatie hierover richting de cliënte beter had gekund.
Met betrekking tot de verschillende klachtonderdelen overweegt de commissie het volgende.
– Voedingsbeleid
[Naam overleden cliënt] is van 21 tot 27 maart opgenomen geweest op de verpleegafdeling chirurgie van de zorginstelling. Bij de overdracht vanuit de intensive care is het voedingsbeleid weliswaar niet direct schriftelijk vastgelegd, maar de afdeling heeft wel duidelijk (mondeling) gecommuniceerd waaruit het voedingsbeleid bestond. Kort hierna is het voedingsbeleid vastgelegd in het activiteitenplan. Voor de verpleegkundigen van de afdeling chirurgie was voldoende duidelijk dat er sprake was van een voedingsbeleid en waaruit het bestond. De commissie is dan ook met de patiëntenklachtencommissie van oordeel dat niet gezegd kan worden dat voor de verpleegkundigen onduidelijkheden bestonden omtrent het voedingsbeleid. Voorts is niet gebleken dat niet is gehandeld overeenkomstig dat beleid. Op grond hiervan verklaart de commissie dit klachtonderdeel ongegrond.
Ten aanzien van het door de cliënte gestelde dat [naam overleden cliënt] op 22 en 23 maart 2017 geen eten heeft gekregen is de commissie van oordeel dat uit het dossier blijkt dat driemaal daags voeding voor hem is klaargezet en dat hij op bepaalde momenten ook heeft gegeten. De zorginstelling heeft gedocumenteerd dat [naam overleden cliënt] op 22 maart 2017 vla heeft gegeten en op 23 maart 2017 wat stukjes brood. Weliswaar heeft hij niet op alle voedingsmomenten alles gegeten wat voor hem werd klaargezet, maar dat maakt naar het oordeel van de commissie niet dat geconcludeerd kan worden dat de zorginstelling onvoldoende ondersteuning heeft geboden. Nu de zorginstelling in deze niet onzorgvuldig heeft gehandeld, dient dit klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard.
Overigens heeft de zorginstelling in haar verweerschrift te kennen gegeven dat zij ten aanzien van het bieden van ondersteuning bij het aanbieden van de maaltijden waar mogelijk verbeteringen heeft geïmplementeerd.
– Wondzorg
Bij de overname door de verpleegafdeling chirurgie op 21 maart 2017 is het beleid met betrekking tot de wondzorg duidelijk mondeling overgedragen. In het verpleegkundig dossier is opgetekend wat de mondelinge overdracht is geweest. Het was voor de verpleegkundigen duidelijk dat de wond eenmaal daags moest worden gespoeld en vanaf 27 maart 2017 tweemaal daags in verband met geel beslag. Op 22 maart 2017 is de decubitusconsulente langs geweest om het beleid met betrekking tot de doorligwonden te bespreken. Uit het dossier blijkt dat er op adequate wijze met de decubituswond is omgegaan, immers, toen wondjes werden geconstateerd, zijn deze direct behandeld door ze met een crème in te smeren. Naar het oordeel van de commissie staat hiermee vast dat er een duidelijk wondbeleid was afgesproken en dat hiernaar werd gehandeld.
Met betrekking tot de buikwond is geen dossier opgemaakt. Op 24 maart 2017 zijn bij de buikwondverzorging natte gazen in plaats van de afgesproken vette gazen gebruikt. De commissie is van oordeel dat niet ingezien kan worden waarom dit handelen buiten het kader van professioneel handelen zou vallen. Weliswaar is afgesproken om vette gazen te gebruiken, maar nadat geconstateerd werd dat natte gazen zijn gebruikt, is de wondverpleegkundige ingeschakeld en zijn de gazen vervangen door vette gazen. Het gebruik van natte gazen is weliswaar niet conform het protocol, maar het was een acceptabel alternatief. De commissie heeft geen reden om aan te nemen dat nalatig met de wondverzorging is omgesprongen.
Nu ook overigens uit het dossier niet is gebleken van onjuist handelen bij de verzorging van de wonden, dient dit klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard.
– Vochtbeleid
[Naam overleden cliënt] is bij de zorginstelling opgenomen en geopereerd. Direct na de operatie is getracht de diverse lichaamswaarden in balans te krijgen. Het vochtbeleid werd dagelijks besproken met de behandelend arts en de vochtbalans (de totale input afgezet tegen de totale output) werd nauwgezet bijgehouden. Weliswaar werd de vooraf bepaalde hoeveelheid van 1.500 ml op sommige momenten (ruimschoots) overschreden, maar dit diende dan een medisch doel. Met name na een buik-/darmoperatie en een hiermee gepaard gaande lage bloeddruk, is het niet ongebruikelijk dat de klinische toestand van de patiënt een hogere vochtopname vereist. Op andere momenten is de hoeveelheid gecorrigeerd, zodat de balans vrijwel steeds neutraal was. De commissie is van oordeel dat het vochtbeleid nauwgezet en adequaat is uitgevoerd. Op grond hiervan verklaart de commissie dit klachtonderdeel ongegrond.
– Pijn en gebrek aan comfort
Bij de overname van de afdeling intensive care is een behandelbeperking afgesproken. Ondanks deze behandelbeperking is de behandeling van patiënt gericht geweest op herstel en daarbij horen mobilisatie en wisselliggingen om te proberen het lichaam na een operatie weer op gang te krijgen. Weliswaar heeft de cliënte diverse voorbeelden gegeven van situaties waarin [naam overleden cliënt] blijk gaf van pijn dan wel gebrek aan comfort, maar op grond van de inhoud van het dossier ziet de commissie geen aanleiding om te concluderen dat niet is gehandeld binnen de kaders van wat men ervan mag verwachten. De verpleegkundigen hebben overeenkomstig het afgesproken beleid gehandeld en dat deden ze juist om het herstel van [naam overleden cliënt] te bespoedigen. Daarbij hoort bijvoorbeeld dat geen antidecubitusmatras is verstrekt, omdat een dergelijk matras het voor een patiënt lastig maakt om uit bed te komen of op de rand van het bed te gaan zitten. Gelet hierop en op het feit dat ook overigens niet is gebleken dat handelingen onnodig of onjuist zijn uitgevoerd, dient ook dit klachtonderdeel naar het oordeel van de commissie ongegrond te worden verklaard.
Gelet op het voorgaande is de commissie van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de zorginstelling niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Niet is komen vast te staan dat de zorginstelling zich onvoldoende heeft ingespannen met betrekking tot de verpleging van [naam overleden cliënt] of bij die inspanning een fout heeft gemaakt. De klacht wordt ongegrond verklaard.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist op 21 juni 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.