Geen redelijk belang bij een uitspraak van de commissie, cliënte niet-ontvankelijk

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring   Uitkomst: niet-ontvankelijk   Referentiecode: 7350/18839

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënte voelt zich onheus bejegend door een internist van de zorgaanbieder en zij vindt ook dat er tijdens een consult sprake is geweest van ongewenste en ongepaste aanrakingen. De cliënte heeft voordat zij haar klacht bij de commissie heeft ingediend, een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder, bij de Raad van Bestuur van de zorgaanbieder en bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De Raad van Bestuur heeft de klacht van cliënte ongegrond verklaard. De IGJ stelt dat de zorgaanbieder de klacht zorgvuldig heeft onderzocht en dat er geen aanleiding is voor een nader onderzoek. Daarnaast heeft de internist in een persoonlijke brief aan de cliënt zijn excuses aangeboden. Hij realiseert dat zijn handelen tijdens het consult, dat vanuit zijn eigen perspectief professioneel is geweest, vanuit het perspectief van de cliënte anders kan zijn overgekomen dan hij heeft bedoeld. Gezien deze ontwikkelingen ziet de commissie geen redelijk belang, als bedoeld in artikel 5 uit het Reglement commissie Ziekenhuizen, bij het doen van een uitspraak. Cliënte wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. De klacht wordt niet behandeld.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [woonplaats]

en

Stichting Rijnstate, gevestigd te Arnhem
(hierna te noemen: de zorgaanbieder)

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020 te Den Haag.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de bejegening van de cliënte door een internist van de zorgaanbieder en de volgens cliënte ongewenste, ongepaste aanrakingen, tijdens een consult op 14 januari 2019.

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Op verwijzing van de huisarts heeft de cliënte op 14 januari 2019 een consult gehad bij een internist van de zorgaanbieder (hierna te noemen: de internist). De communicatie met de internist tijdens het consult verliep zeer onprettig Hij sprak op zeer bitse toon en stelde impertinente en niet ter zake doende vragen over het privéleven van de cliënte.
Het lichamelijk onderzoek werd op een zeer botte, bitse toon aangekondigd en kwam voor de cliënte totaal uit de lucht vallen. Terwijl de cliënte in haar onderbroek op de behandelbank zat te wachten, stelde de internist bits, luid en hard nog een aantal vragen.
Tijdens het lichamelijk onderzoek zei de internist niets; hij maakte de cliënte met gebaren duidelijk wat zij moest doen. De internist streek met twee handen tegelijk in een vloeiende beweging vanaf de schouders van de cliënte via haar borsten, net niet over de tepel, richting haar buik tot haar heupen. Dit was heel akelig, naar en totaal ongepast. Het voelde voor de cliënte als een aanranding.
Daarna drukte de internist met zijn handen in de buik van de cliënte en sloot zijn ogen. Vervolgens werd zij door middel van gebaren naar de weegschaal ‘bevolen’.
Toen de cliënte haar kleren weer aantrok, liet de internist het gordijn open.

De cliënte heeft zich tijdens het consult zeer onveilig gevoeld. Zij heeft hierover een klacht ingediend bij de zorgaanbieder. De cliënte is niet tevreden over de klachtafhandeling.
Zo heeft de internist enkel zijn excuses aangeboden voor haar vervelende gevoel en niet voor zijn onprofessionele houding. Het besef van de internist dat hij de vragen ‘niet te snel achter elkaar had moeten stellen’, is voor de cliënte onvoldoende. De internist heeft aangegeven dat het strijken langs de borsten van de cliënte een borstonderzoek was.
Voorts verliep de communicatie met (de klachtenonderzoekscommissie van) de zorgaanbieder bij de afwikkeling van de klacht erg vervelend. Op haar verzoek om niet in één ruimte met de internist te worden gehoord en op haar verzoek om notulen te ontvangen, werd in eerste instantie afwijzend gereageerd.
De cliënte voelt zich niet serieus genomen in haar klacht. Anders dan de zorgaanbieder, vindt zij dat de internist zijn werk niet goed heeft gedaan.

De cliënte wil dat de zorgaanbieder de internist aanspreekt op zijn lompe en grensoverschrijdende gedrag en dat haar klacht wordt erkend.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënte is door de huisarts verwezen naar de internist in verband met een afwijkend bloedbeeld en chronische vermoeidheidsklachten. Tijdens het consult van 14 januari 2019 heeft de internist de cliënte veel gevraagd. Door een uitgebreide anamnese probeerde hij te achterhalen of naast eventuele somatische factoren ook mogelijke functionele en psychische factoren een rol zouden kunnen spelen bij de klachten van de cliënte. Vervolgens heeft hij de cliënte lichamelijk onderzocht. Tijdens het uitkleden hiervoor heeft hij de cliënte nog wat korte vragen gesteld. Tenslotte heeft de internist een neurologisch onderzoek gedaan.
Tijdens het consult heeft de cliënte op geen enkele manier aangegeven dit als onprettig te ervaren. Zij heeft ook niet laten merken zich niet op haar gemak te voelen bij de gestelde vragen of het verrichte onderzoek.
Na afloop van het consult heeft de cliënte een klacht ingediend. Hierover is veelvuldig contact geweest met de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Deze heeft meerdere keren geprobeerd de cliënte en de internist met elkaar in gesprek te brengen. De cliënte wenste echter nadrukkelijk geen gesprek. De internist heeft de cliënte persoonlijk via een brief zijn excuses aangeboden voor het feit dat zij het consult als zeer onprettig en onveilig had ervaren.
Nadat bemiddeling door de klachtenfunctionaris niet tot het door de cliënte gewenste resultaat had geleid, heeft zij zich gewend tot de Raad van Bestuur van de zorgaanbieder en heeft zij daarnaast een melding gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Op verzoek van de Raad van Bestuur heeft een procedure bij de Klachtenonderzoekscommissie van de zorgaanbieder plaatsgevonden.
De Klachtenonderzoekscommissie heeft geadviseerd de klacht van de cliënte ongegrond te verklaren. De Raad van Bestuur heeft dit advies overgenomen. De IGJ heeft geconcludeerd dat de aangelegenheid waarop de melding van de cliënte betrekking had, door de zorgaanbieder zorgvuldig is onderzocht. De IGJ zag geen aanleiding tot nader onderzoek.

De zorgaanbieder betreurt het dat de cliënte zich tijdens het consult op 14 januari 2019 niet veilig heeft gevoeld en zich door de internist onheus bejegend acht. De zorgaanbieder meent echter dat de internist heeft gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht en dat hij het consult heeft uitgevoerd in lijn met de voor hem als internist geldende professionele standaard. De zorgaanbieder kan dan ook niet voldoen aan de wensen van de cliënte om erkenning van haar klacht en om de internist aan te spreken op zijn gedrag.
Dat het consult voor de cliënte een heel vervelende ervaring is geweest, begrijpt de zorgaanbieder. De oorzaak daarvan blijkt niet meer te achterhalen en de internist kan hiervan naar de mening van de zorgaanbieder geen verwijt worden gemaakt.
De zorgaanbieder vindt het jammer dat de cliënte steeds heeft geweigerd om met de internist in gesprek te gaan. Voorts betreurt hij het dat de cliënte de communicatie met het ziekenhuis bij de afwikkeling van haar klacht als vervelend heeft ervaren.

De zorgaanbieder verzoekt de commissie de klacht van de cliënte in zijn geheel als ongegrond af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De cliënte beklaagt zich over de bejegening en de vermeende aanranding door de internist tijdens het consult van 14 januari 2019. De beleving van partijen over de feitelijke gang van zaken loopt uiteen en partijen zijn hierover ieder voor zich een andere mening toegedaan. Gelet hierop kan de commissie niet vaststellen of het gedrag van de internist tijdens het consult grensoverschrijdend of onprofessioneel is geweest.
Echter, de commissie stelt wel vast dat de cliënte voorafgaand aan deze procedure een klacht heeft ingediend bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder en vervolgens bij de Raad van Bestuur van de zorgaanbieder, die de klacht heeft laten onderzoeken door de Klachtenonderzoekscommissie. Voorts heeft de cliënte een melding gedaan bij de IGJ.
Op grond van de door de zorgaanbieder overgelegde stukken staat voorts vast dat de Klachtenonderzoekscommissie heeft geadviseerd de klacht van de cliënte ongegrond te verklaren en dat de Raad van Bestuur dit advies heeft opgevolgd. Verder staat vast dat de IGJ heeft geconcludeerd dat de zorgaanbieder de klacht van de cliënte zorgvuldig heeft onderzocht en dat de IGJ geen aanleiding heeft gezien voor een nader onderzoek.
De commissie stelt voorts vast dat de internist op 19 februari 2019 in een persoonlijke brief aan de cliënt zijn excuses heeft aangeboden. Vaststaat ook dat de internist een gesprek wilde met de cliënte, maar dat zij hiertoe niet bereid was. Uit de uitspraak van de Klachtenonderzoekscommissie van 24 juli 2019 blijkt bovendien dat de internist de klacht van de cliënte oprecht tot zich heeft genomen. Uit de stukken maakt de commissie op dat hij zich realiseert dat zijn handelen tijdens het consult van 19 januari 2019 – dat vanuit zijn eigen perspectief professioneel is geweest – vanuit het perspectief van de cliënte anders kan zijn overgekomen dan hij heeft bedoeld. De internist heeft de bij de cliënte ontstane indruk uiterst serieus genomen. Hij wil hiervan leren en is bereid kritisch naar zichzelf te blijven kijken. Naar het oordeel van de commissie kan van de internist in dit geval niet meer worden verwacht.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht van de cliënte door de zorgaanbieder – en de internist in het bijzonder – naar genoegen is afgedaan. De klachtafhandeling door de zorgaanbieder voldoet aan datgene wat in redelijkheid van een zorgaanbieder ten aanzien van een klachtafhandeling mag worden verwacht, Er is naar het oordeel van de commissie daarom geen ruimte meer is om opnieuw bij de commissie te klagen.
Als de cliënte nog steeds last heeft van het optreden van de internist tijdens het consult, dan ligt het naar het oordeel van de commissie binnen haar domein om daaraan te werken.

Het geheel overziende is de commissie van oordeel dat de cliënte in deze geen redelijk belang meer heeft bij een uitspraak van de commissie.
Artikel 5 van het Reglement bepaalt – voor zover van belang – als volgt:
“1. De commissie verklaart de cliënt in zijn klacht ambtshalve niet ontvankelijk:
(….)
1. indien hij geen redelijk belang heeft bij een uitspraak van de commissie.”
Op grond van dit artikel zal de commissie de cliënte dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar klacht.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de cliënte niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, mevrouw A.G. Nijdam, mevrouw mr. I. van den Hoven – van Vogelpoel, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 20 februari 2020.