Geen onzorgvuldigheid bij behandeling huidkanker

De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On) zorgvuldigheidDiagnose    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 181658/194140

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Het geschil betreft het volgens cliënt vroegtijdig overlijden van zijn moeder doordat de zorgaanbieder fouten heeft gemaakt bij de huidkankerbehandeling van zijn moeder. De zorgaanbieder is van mening dat het overlijden van de moeder van de cliënt niet het directe gevolg is van een tekortkoming in het zorgproces.

Naar het oordeel van de commissie was bij de moeder van de cliënt in eerste instantie sprake van een goede prognose. Dat bij de klachten die ontstonden na verwijdering van het carcinoom niet direct werd gedacht aan huidkanker was volgens de commissie (met de kennis van toen) niet onzorgvuldig. De kankercellen hebben zich bovendien in zeer uitzonderlijk snel tempo ontwikkeld. De zorgaanbieder heeft niet onzorgvuldig gehandeld en de klacht is daarom ongegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam], wonende te [woonplaats]

(hierna te noemen: de cliënt)

en

Antonius Ziekenhuis, gevestigd te Sneek

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2023 te Zwolle.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Cliënt en de zorgaanbieder zijn ter zitting verschenen.

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door [naam], secretaris Raad van Bestuur Antonius Zorggroep, en [naam], klachtenfunctionaris en clientcontactpersoon Antonius Zorggroep.

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Het geschil betreft het volgens cliënt vroegtijdig overlijden van zijn moeder doordat de zorgaanbieder fouten heeft gemaakt bij de behandeling van zijn moeder.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en de verklaring ter zitting. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

In juni 2020 is door de zorgaanbieder bij de moeder van cliënt, [naam], verder te noemen: [naam moeder] een plaveiselcelcarcinoom van de linkerslaap (in het gezicht) verwijderd. [Naam moeder] bleef na de operatie veel pijn houden in haar gezicht. [Naam moeder] is vervolgens, na verwijzing, door diverse artsen, zoals een neuroloog, een Mond-, Kaak- en Aangezichtschirurg, een Keel-, Neus- en Oorarts en een pijnspecialist, onderzocht. Ook zijn er verschillende MRI’s gemaakt, waaronder op 23 november 2020 en op 2 juli 2021. Uiteindelijk is [naam moeder], op eigen verzoek, verwezen naar het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL), alwaar op 20 augustus 2021 de aanwezigheid van een (massaal) plaveiselcelcarcinoom met uitzaaiingen in de linkerzijde van het gezicht is vastgesteld. Behandeling was niet meer mogelijk. [Naam moeder] is op 27 november 2021 overleden.

Volgens cliënt heeft de zorgaanbieder zich bij het zoeken naar de oorzaak van de pijn die zijn moeder leed ten onrechte gefocust op allerlei andere mogelijke oorzaken dan kanker. Daardoor is de diagnose kanker in een veel te laat stadium gesteld en kon zijn moeder niet meer worden behandeld. Het MCL heeft volgens cliënt achteraf op de beelden van de MRI die in november 2020 door de zorgaanbieder is gemaakt, wel aanwijzingen gezien dat er sprake was van kanker. Volgens cliënt is zijn moeder door de artsen van zorgaanbieder telkens met een kluitje in het riet gestuurd en zijn er na juni 2020 door die artsen foute keuzes gemaakt wat betreft haar behandeling. De zorgaanbieder is volgens cliënt ernstig tekortgeschoten in die behandeling.

Cliënt heeft verklaard het buitengewoon lastig te vinden een bedrag aan schadevergoeding te noemen dat hij zou willen ontvangen, omdat schadevergoeding de pijn van het verlies van zijn moeder niet wegneemt, maar heeft uiteindelijk verzocht om € 25.000,– aan schadevergoeding toe te kennen.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en de verklaring ter zitting. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De klachtenfunctionaris heeft de casus van de klacht die cliënt heeft ingediend, ingebracht in het calamiteitencommissie-overleg van de Antonius Zorggroep waar de zorgaanbieder onderdeel van uitmaakt. De calamiteitencommissie heeft vervolgens een onderzoek ingesteld. In een document van 30 juni 2022 heeft de calamiteitencommissie haar bevindingen gedeeld. De calamiteitencommissie heeft geconcludeerd dat er op grond van volgens de richtlijnen uitgevoerde onderzoeken, namelijk: MRI-, Echo- en Bioptonderzoek, tot en met juli 2021 geen afwijkingen zijn vastgesteld. Dat er in augustus 2021 in het MCL wel sprake was van evidente afwijkingen is volgens de calamiteitencommissie zeer te betreuren maar dat lijkt het gevolg te zijn van de zeer snelle progressieve ontwikkeling van de afwijkingen. De eindconclusie van de calamiteitencommissie is dat er geen sprake is van een calamiteit omdat het overlijden van [naam moeder] niet het directe gevolg is geweest van een tekortkoming in het zorgproces.

De zorgaanbieder heeft verklaard het te betreuren dat de familie van [naam moeder] niet tevreden is over de zorgverlening door de zorgaanbieder. Er is echter nadat [naam moeder] zich na de operatie in juni 2020 heeft gemeld met structurele ernstige pijnklachten elke keer weer onderzoek gedaan, waaronder MRI’s en een biopt, en die onderzoeken gaven geen aanleiding tot de verdenking dat er sprake was van kanker. Wat betreft de opmerking van het MCL dat er in retroperspectief iets te zien had kunnen zijn op de beelden van de MRI uit november 2020, heeft de zorgaanbieder verklaard dat wat er mogelijk te zien was, een minimale afwijking was.

Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.

De commissie dient te oordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in het nakomen van de geneeskundige behandelovereenkomst met [naam moeder].

Bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW).

De commissie concludeert dat de wijze waarop het plaveiselcelcarcinoom zich bij [naam moeder] heeft ontwikkeld zeer uitzonderlijk is. Het plaveiselcelcarcinoom dat in juni 2020 is verwijderd, was heel goed gedifferentieerd, het was niet ingegroeid in vaten en/of rond zenuwen, het was niet uitgezaaid naar de lymfeklieren en de snijranden van het verwijderde carcinoom waren vrij. De prognose was goed.

Enkele maanden na de verwijdering van het carcinoom was er sprake van wat zwelling en veel pijn. Dat er niet is gedacht aan kanker, betekent niet dat er onzorgvuldig is gehandeld. De kans dat er opnieuw sprake was van een plaveiselcelcarcinoom van het type dat in juni 2020 bij [naam moeder] volledig is verwijderd en dat niet was ingegroeid en uitgezaaid, was uitermate gering. Desondanks is er wel opnieuw een MRI gemaakt waarop volgens de zorgaanbieder op de plek waar het carcinoom was verwijderd een geringe streperige verdikking werd gezien, die door de zorgaanbieder is aangemerkt als het gevolg van de operatie die in dat gebied had plaatsgevonden. Ook dit is naar het oordeel van de commissie geen onbegrijpelijke of medisch onzorgvuldige conclusie van de zorgaanbieder geweest. Het duurt immers vaak minstens een jaar voordat weefsel waarin is gesneden weer genormaliseerd is en er was ook voor het overige geen enkele aanwijzing voor terugkeer van het plaveiselcelcarcinoom.

Ten aanzien van de opmerking van cliënt dat het MCL in retroperspectief op de beelden van de MRI van november 2020 wel iets heeft gezien dat op kanker zou kunnen wijzen, overweegt de commissie dat als achteraf, met de kennis dat de aandoening, in dit geval kanker, zich heeft gemanifesteerd, wordt teruggekeken naar de beelden van eerdere MRI’s, er regelmatig kan worden geconcludeerd dat de aandoening in basis al aanwezig was. Echter zonder die, achteraf verworven, kennis kan de aanwezigheid van de aandoening in een eerder stadium niet worden vastgesteld.

Behandeling in een eerder stadium is daardoor evenmin mogelijk.

In het geval van [naam moeder] was er bovendien nog iets uitzonderlijks aan de hand, te weten het feit dat het plaveiselcelcarcinoom zich tegen alle bekende gedragingen van het type plaveiselcelcarcinoom dat bij [naam moeder] is verwijderd in, razendsnel heeft ontwikkeld. Uit het medisch dossier valt op te maken dat er in een op 20 juli 2021 genomen biopt nog geen kwaadaardige cellen zijn aangetroffen en dat de beelden van een MRI van 2 juli 2021 op dat moment nog geen aanleiding gaven tot een verdenking op terugkomst van het plaveiselcelcarcinoom, terwijl in de tweede helft van augustus 2021 duidelijk wordt dat er sprake is van onbehandelbare kanker.

De conclusie dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie wordt onder andere gestaafd door de berichtgeving van 7 september 2021 van de MKA-chirurg van het MCL aan de huisarts, waarin de chirurg opmerkt dat de afwijkingen in vergelijking met de MRI’s van 23 november 2020 en 2 juli 2021 sterk in omvang en uitbreiding zijn toegenomen. De gedachtegang van cliënt is heel logisch: er is kankerweefsel verwijderd, moeder houdt pijnklachten en ruim een jaar na het begin van die klachten blijkt sprake van een niet eerder opgemerkte en inmiddels niet meer behandelbare kanker.

Dan lijkt er iets fout te zijn gegaan in de eerdere diagnostisering, De commissie hoopt met het vorenstaande duidelijk te hebben gemaakt dat er geen fouten zijn gemaakt en dat sprake is van zeer uitzonderlijke feiten en ontwikkelingen.

De commissie is op grond van vorenstaande van oordeel dat de behandeling van [naam moeder] door de zorgaanbieder op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat een eventuele andere behandeling, hoe triest ook, niet tot een ander resultaat zou hebben geleid. De commissie concludeert dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelovereenkomst. De commissie zal de klacht ongegrond verklaren.

Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding merkt de commissie op dat voor een aanspraak op schadevergoeding is vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst. Nu de commissie geen tekortkomingen in de nakoming van de behandelovereenkomst heeft vastgesteld, kan er niet worden gesproken van tekortschieten dat heeft geleid tot schade. De vordering tot vergoeding van schade zal dan ook worden afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

verklaart de klacht ongegrond;

wijst de vordering af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, prof. dr. R. Willemze, mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mr. C. Koppelman, secretaris, op 13 januari 2023.