Geen onzorgvuldig handelen ziekenhuis. Verband tussen ingreep en infarct is niet komen vast te staan.

  • Home >>
  • Ziekenhuizen >>
De Geschillencommissie Zorg




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (On)Zorgvuldig handelen    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ongegrond   Referentiecode: 141458/164682

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Cliënt heeft een coronaire angiografie (CAG) ondergaan. Dit is onzorgvuldig verricht want daarna kreeg zij een infarct. Volgens cliënt is er geen adequate nazorg geleverd doordat het advies van een ander ziekenhuis om na 6 weken een revisualisatie van de stent uit te voeren niet is opgevolgd en niet besproken. Volgens het ziekenhuis is er geen causaal verband en is de juiste zorg verleend. De Commissie is van oordeel dat het causaal verband tussen de ingreep en het infarct niet is komen vast te staan of aannemelijk geworden. Het advies over revisualisatie was geen advies om het te doen, maar een advies om het te overwegen.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [woonplaats]

(hierna te noemen: de cliënte)

en

IJsselland Ziekenhuis, gevestigd te Capelle aan den IJssel
(hierna te noemen: het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022 te Utrecht.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.

De cliënte werd ter zitting vergezeld door [naam partner] en bijgestaan door [naam vertegenwoordiger].

Het ziekenhuis nam aan de zitting deel via een digitale videoverbinding en werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger].

Onderwerp van het geschil
De cliënte heeft de klacht voorgelegd aan het ziekenhuis.

Het geschil betreft de kwaliteit van de zorgverlening.

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Op 21 januari 2014 onderging de cliënte een Coronaire Angiografie (CAG) in het ziekenhuis. Deze procedure is onzorgvuldig verricht en was de oorzaak was van het myocardinfarct, dat enkele dagen later volgde. Als gevolg daarvan diende bij de cliënte een stent in de RDA geplaatst te worden, die op 23 januari 2014 is geplaatst in [naam ander ziekenhuis].

Op 24 januari 2014 is de cliënte teruggeplaatst naar het IJsselland ziekenhuis. De cliënte verwijt het ziekenhuis dat het daarna geen adequate nazorg heeft geleverd doordat het advies van [naam ander ziekenhuis] om na 6 weken een revisualisatie van de stent uit te voeren niet is opgevolgd en niet met de cliënte besproken is.

Vanaf 2014 tot 2016 is de cliënte in behandeling gebleven bij het IJsselland ziekenhuis. Zij bleef in die periode veel klachten houden. Vanaf 2016 is de cliënte in behandeling bij [hart- en vaatcentrum]. Toen is onder andere een intolerantie voor medicatie vastgesteld en sinds 2016 ging het beter met de cliënte. De [hart- en vaatcentrum] heeft aangegeven dat het – hoewel niet bewezen – aannemelijk is dat de diagnostische procedure CAG die op 21 januari 2014 is uitgevoerd, de oorzaak is van het infarct dat enkele dagen later volgde. Gedurende de procedure zou de vaatwand beschadigd zijn, waardoor het infarct is ontstaan. In 2021 heeft de cliënte een nieuw infarct gekregen. Toen is gebleken dat de stent die in 2014 is geplaatst, undersized was. Als het IJsselland ziekenhuis in 2014 het advies om na 6 weken een revisualisatie van de stent uit te voeren, had opgevolgd, zou dat toen geconstateerd zijn en zou het infarct van 2021 niet hebben plaats gevonden.

De cliënte verzoekt de commissie vast te stellen dat het ziekenhuis medisch onzorgvuldig heeft gehandeld. Zij vraagt niet om toekenning van een schadevergoeding.

Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Ten aanzien van de uitvoering van de CAG in 2014 stelt het ziekenhuis zich op het standpunt dat het onwaarschijnlijk is dat de uitgevoerde CAG de oorzaak is van het infarct dat enkele dagen later plaatsvond ten gevolge van een spontane coronaire dissectie in de LAD. Een dergelijke dissectie kan in beginsel het gevolg zijn van een catheterisatie, maar deze kan ook spontaan ontstaan. Bij een diagnostisch CAG als op 21 januari 2014 uitgevoerd, komen de catheters niet verder dan enkele millimeters in de kransslagaderen binnen. De waargenomen dissectie in de LAD (de grote tak naar de voorwand van het hart) zat te ver weg en kon door een diagnostische catheter niet bereikt worden.

De waargenomen spontane coronaire dissectie in de LAD lijkt dan ook veel eerder het gevolg van de bij de cliënte geconstateerde vroege atherosclerotische wandonregelmatigheden en van de coronair-spasmen die zich daarop voor kunnen doen.

Wat betreft het verwijt dat het ziekenhuis het advies om na 6 weken een revisualisatie te verrichten niet heeft opgevolgd, stelt het ziekenhuis dat geen sprake was van een dergelijk advies, maar van een advies om dit te overwegen. De ontslagbrief van [naam ander ziekenhuis] van 24 januari 2014 vermeldt onder het kopje advies: “overweeg in de loop van opname revisualisatie RDA”. Er dient altijd een afweging plaats te vinden tussen de risico’s en mogelijke complicaties van een ingreep en de diagnostische opbrengst. Zonder verwachte opbrengst of zonder klinische consequenties geldt er voor een ingreep een contra-indicatie. De behandelend arts heeft in 2014 kennelijk geen indicatie gezien om een nieuwe CAG uit te voeren. De cliënte is met spoed verwezen naar een hartrevalidatieprogramma en de controles waren goed.

Beoordeling van het geschil
De commissie merkt allereerst op dat zij de aanwezigheid van de behandelend arts van het ziekenhuis bij de zitting op prijs gesteld zou hebben. Dat zou de behandeling van de zaak ten goede zijn gekomen.

Inhoudelijk overweegt de commissie als volgt.

Het toetsingskader
De rechtsverhouding tussen cliënte en het ziekenhuis als zorgverlener is aan te merken als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Bij de uitvoering van een dergelijke overeenkomst moet de zorgverlener – daaronder begrepen degenen die hem bij die uitvoering feitelijk behulpzaam zijn – de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het BW). Dit betekent dat hij de zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Het gaat daarbij niet om de vraag of dat handelen anders of zelfs beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de zorgverlener binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Doet de zorgverlener dit niet en schiet hij toerekenbaar tekort in de nakoming van de verplichting, die voor hem uit die overeenkomst voortvloeit, dan moet hij de schade die cliënte daardoor lijdt, vergoeden (artikel 6:74 van het BW).

Voor een goed begrip van de hiervoor genoemde maatstaf is het van belang te weten dat die zorgplicht in beginsel niet wordt aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar wordt aangemerkt als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt om zich in te spannen een bepaald resultaat te behalen. Het is immers bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt. De hulpverlener is afhankelijk van en heeft geen invloed op de lichamelijke condities en de reacties van de patiënt op de geneeskundige behandeling. Zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken, indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij zijn inspanning een fout heeft gemaakt en dus niet heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam hulpverlener.

De commissie dient te onderzoeken of het ziekenhuis bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst in de gegeven omstandigheden de hiervoor omschreven zorgplicht heeft nageleefd.

De beoordeling
Ten aanzien van het verwijt dat de op 21 januari 2014 verrichte CAG de oorzaak zou zijn van het infarct dat zich enkele dagen later voordeed, is de commissie van oordeel dat het causaal verband tussen de ingreep en het infarct niet vast is komen te staan of aannemelijk is geworden. Bij de catheterisatie gaat het catheter maar een klein stukje de ader in. De waargenomen dissectie zat dieper dan het catheter heeft kunnen bereiken en het is dan ook onwaarschijnlijk dat de catheterisatie de oorzaak van de dissectie en het daaropvolgende infarct is.

Ten aanzien van het verwijt dat het advies van het [naam ander ziekenhuis] tot revisualisatie niet is gevolgd, overweegt de commissie dat geen sprake is geweest van een advies om dit te doen, maar van een advies om het te overwegen. De beslissing om al dan niet een nieuwe catheterisatie uit te voeren, is aan het ziekenhuis als behandelaar. Of de revisualisatie daadwerkelijk is overwogen, is niet vast te stellen. Dit blijkt niet uit het dossier en ter zitting konden de vertegenwoordigers van het ziekenhuis deze vraag niet beantwoorden.

De commissie overweegt dat er goede redenen kunnen zijn geweest om geen nieuwe catheterisatie te doen. Een nieuwe catheterisatie kan immers tot meer schade leiden. Het beloop was, gezien de beschikbare informatie, vermoedelijk zodanig, dat er geen aanleiding was om een nieuwe catheterisatie uit te voeren. Hoe dan ook kan niet geconcludeerd worden dat het uitblijven van een nieuwe catheterisatie tot schadelijke gevolgen en mogelijk zelfs tot het nieuwe infarct van 2021 heeft geleid.

Op grond van het voorgaande zal de commissie de klacht ongegrond verklaren.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer prof. dr. J.W. Deckers, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. P.G. Muller, secretaris, op 22 juni 2022.