Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
122822
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Cliënt is niet gezien door zaalarts, daarin is ziekenhuis tekortgeschoten. Verder is niet komen vast te staan dat behandelend artsen en verpleegkundigen bij hun inspanning tot medische behandeling fouten hebben gemaakt. Geen recht op schadevergoeding.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats] en Stichting Sint Antonius Ziekenhuis, gevestigd te Nieuwegein
(verder te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 28 augustus 2019 te Utrecht.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Klaagster werd bijgestaan door haar zoon. Namens het ziekenhuis zijn verschenen [naam] (juridisch adviseur) en [naam] (verpleegkundig afdelingshoofd).
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de kwaliteit van de medische behandeling van de overleden echtgenoot van klaagster (hierna te noemen: de patiënt).
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. De door klaagster overgelegde stukken dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van klaagster op het volgende neer.
De patiënt heeft een chemokuur ondergaan. Ten tijde van deze kuur was er geen arts op de verpleegafdeling.
De kwaliteit van zorg is in het geding geweest. Dit heeft ertoe geleid dat signalen van malaise, onwel zijn en benauwdheid van de patiënt niet zijn herkend en dat hij naar huis is gestuurd. Klaagster heeft daarbij onvoldoende instructie gekregen en wist daardoor niet waarop zij moest letten als de klachten toenamen. De patiënt verslechterde en is een paar dagen na ontslag thuis overleden.
Klaagster is van mening dat de patiënt het ziekenhuis niet had mogen verlaten en dat een diagnose is gemist. Er is nimmer bloeddruk gemeten noch een longfoto, X-thorax of hartfilmpje gemaakt. Als een arts de patiënt zou hebben gezien, zou er mogelijk anders zijn gehandeld.
De folder voor patiënten over klachten bij een chemokuur was onvoldoende. Hierdoor waren de patiënt en klaagster niet alert op eventuele bijverschijnselen. De folder is inmiddels aangepast.
Klaagster is vooraf niet in kennis gesteld van de risico’s van de chemotherapie. Het ziekenhuis gaf de indruk dat de patiënte een goede kandidaat was.
Klaagster verlangt dat het ziekenhuis erkent dat de zorg en informatie zijn tekortgeschoten en dat dit heeft geleid tot het niet adequaat kunnen handelen met als gevolg vroegtijdig ontslag en overlijden. Voorts verzoekt zij de commissie haar een vergoeding toe te kennen voor de vroegtijdig gemaakte begrafeniskosten en voor de door haar geleden psychische schade.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, die als hier herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. Het standpunt van het ziekenhuis luidt in de kern als volgt.
Bij aanvang van de chemokuur is de patiënt (waarschijnlijk) niet gezien door een arts. Hoewel dit conform een interne afspraak wel had gemoeten, is het ziekenhuis van mening dat dit geen gevolgen heeft gehad voor de kwaliteit van zorg. De patiënt is namelijk op de eerste dag van de kuur wel gecontroleerd door een verpleegkundige, die geen bijzonderheden heeft gemeld. Er is ook altijd een arts aanwezig op de afdeling en deze is altijd in te roepen. Inmiddels is in het informatiepakket voor arts-assistenten in het inwerktraject opgenomen dat een patiënt bij aanvang van een chemokuur wordt gezien door een arts.
Op de dag van ontslag, 15 december 2017, had de patiënt last van ‘een weeïg gevoel’ en misselijkheid. Er werden geen klachten van maagpijn of pijn op de borst gemeld. Gelet op de aard van de klachten hebben de verpleegkundigen terecht en in samenspraak met de zaalarts de medicatie hierop aangepast, maar geen verdere actie ondernomen. Er waren op dat moment geen aanwijzingen op grond waarvan de patiënt niet uit het ziekenhuis ontslagen had mogen worden.
Op 13, 14 en 15 december 2017 zijn diverse controles uitgevoerd, waaronder ook het meten van de bloeddruk. Het maken van een X-thorax was niet geïndiceerd.
Naar aanleiding van deze casus is de informatiefolder aangepast. Dit wil niet zeggen dat de folder voor die tijd onder de maat was. De patiënt en zijn echtgenote zijn ook uitgebreid mondeling geïnformeerd. De bij de patiënt opgetreden complicatie van verkramping van de hartslagader is een dermate zeldzame bijwerking, dat deze niet standaard genoemd hoeft te worden.
Het ziekenhuis is van mening dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht dat zij niet in kennis is gesteld van de risico’s van chemotherapie en in haar verzoek om schadevergoeding, nu deze klacht en dit verzoek niet eerder aan het ziekenhuis zijn voorgelegd.
Subsidiair voert het ziekenhuis hierover aan als volgt.
Op grond van de behandelingsovereenkomst moest de patiënt – en niet klaagster – worden geïnformeerd over de risico’s van de behandeling met chemotherapie. Het ziekenhuis is van mening dat de patiënt wel degelijk voldoende is geïnformeerd over deze risico’s. Het risico dat hartproblemen zouden kunnen optreden als gevolg van een chemokuur, betreft een dergelijk zeldzame complicatie, dat het vooraf vermelden daarvan niet verplicht is.
De schadeclaim acht het ziekenhuis onvoldoende onderbouwd. Voorts worden de fout en het causaal verband betwist. Niet aannemelijk is dat was afgezien van de chemokuur wanneer wel was gewezen op alle mogelijke risico’s. Ook is niet aannemelijk dat het beloop dan anders was geweest.
Het ziekenhuis verzoekt de commissie klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in haar klachten dan wel deze klachten ongegrond te verklaren.
Het ziekenhuis benadrukt nog dat hij het betreurt dat deze complicatie bij de patiënt is opgetreden.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie zal allereerst het beroep van het ziekenhuis op niet-ontvankelijkheid beoordelen.
Artikel 5 van het Reglement bepaalt – voor zover van belang – als volgt:
‘De commissie verklaart op verzoek van het ziekenhuis – gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet ontvankelijk:
a. indien hij zijn klacht niet eerst overeenkomstig de Wet of de op de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing zijnde voorwaarden bij het ziekenhuis heeft ingediend (…)”.
Nu vast is komen te staan dat klaagster haar klacht dat zij vooraf niet in kennis is gesteld van de risico’s van chemotherapie niet eerst bij het ziekenhuis heeft ingediend, zal de commissie klaagster niet-ontvankelijk verklaren in deze klacht.
In de klachtprocedure bij de Klachtenonderzoekscommissie van het ziekenhuis, die is voorafgegaan aan deze procedure, kon geen schadevergoeding worden gevorderd. Zoals de commissie ter zitting al te kennen heeft gegeven, zal zij het verzoek om schadevergoeding daarom wel inhoudelijk beoordelen.
De overeenkomst die de patiënt en het ziekenhuis met elkaar hebben gesloten, kan worden aangemerkt als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446, zoals opgenomen in boek 7, titel 7, afdeling 5, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Bij de uitvoering van deze overeenkomst moet de zorgaanbieder – en ieder die door het ziekenhuis wordt ingeschakeld bij de uitvoering van de voor hem uit die overeenkomst voortvloeiende verplichting – de zorg betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht en daarbij moeten het ziekenhuis en de door hem ingeschakelde hulppersonen handelen in overeenstemming met de op hem/hen rustende verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit de voor hem/hen geldende professionele standaard.
Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de patiënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Ter beoordeling van de commissie staat dan ook de vraag of één of meer van de behandelende artsen/verpleegkundigen al dan niet de zorg heeft (hebben) betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Daarbij dient wel het volgende in aanmerking te worden genomen. De verplichting die voor een hulpverlener voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst, wordt – tenzij partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen, hetgeen in dit geval gesteld noch gebleken is – niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming in de nakoming van die verplichting kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Op grond van de stukken en hetgeen partijen over en weer hebben gesteld staat vast dat de patiënt op 13, 14 en 15 december 2017 een chemokuur heeft ondergaan en dat hij op 15 december 2017 is ontslagen uit het ziekenhuis. Thuis is de toestand van de patiënt verslechterd. Op 18 december 2017 is de patiënt overleden ten gevolge van een hartinfarct. Klaagster is om diverse redenen van mening dat het (vroegtijdig) overlijden van de patiënt aan het ziekenhuis te wijten is.
Klaagster beklaagt zich allereerst over het afwezig zijn van een arts op de verpleegafdeling. Het ziekenhuis heeft erkend dat de patiënt bij de aanvang van de chemokuur (waarschijnlijk) niet is gezien door een zaalarts. Dit klachtonderdeel zal de commissie daarom gegrond verklaren.
Klaagster stelt voorts dat het ziekenhuis een diagnose ten aanzien van de aanwezige maagpijn en het drukkend gevoel op de borst heeft gemist en dat de patiënt het ziekenhuis onder deze omstandigheden niet had mogen verlaten.
Echter, uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat de patiënt ten tijde van de opname heeft aangegeven dat hij pijn op de borst had; dit is nergens gedocumenteerd. Het ziekenhuis heeft voorts gemotiveerd gesteld dat gedurende de opname van de patiënt meerdere controles (onder meer van de bloeddruk) zijn uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren op grond waarvan de patiënt niet uit het ziekenhuis had mogen worden ontslagen. Dit is door klaagster niet, althans onvoldoende weersproken.
De commissie zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.
De commissie volgt ook niet het standpunt van klaagster dat de folder voor patiënten over klachten bij chemo onvoldoende was. Met (de Klachtenonderzoekscommissie van) het ziekenhuis is de commissie van oordeel dat de bij de patiënt opgetreden complicatie van verkramping van de hartslagader zo uitzonderlijk is, dat deze niet in de folder vermeld hoefde te worden. Dat de folder inmiddels is aangepast, maakt dit niet anders.
Ook dit klachtonderdeel acht de commissie daarom ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding merkt de commissie op dat voor een civielrechtelijke aanspraak op materiële en/of immateriële schadevergoeding ten minste is vereist dat de schuldenaar – in dit geval het ziekenhuis – in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting. Uit het voorgaande volgt dat alleen voor wat betreft het niet gezien zijn van de patiënt door een zaalarts, sprake is van een toerekenbare tekortkoming van het ziekenhuis. Voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de behandelend artsen/verpleegkundigen niet de zorg hebben betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Niet is komen vast te staan dat de behandelend artsen/verpleegkundigen zich onvoldoende hebben ingespannen met betrekking tot de medische behandeling of bij die inspanning een fout hebben gemaakt.
Daarnaast dient sprake te zijn van causaal verband tussen de gestelde schade en het handelen van het ziekenhuis. De commissie is van oordeel dat dit causaal verband onvoldoende is aangetoond. De commissie kan niet vaststellen dat het verloop anders zou zijn geweest als de patiënt wel was gezien door een zaalarts.
Uit het voorgaande volgt dat klaagster geen aanspraak kan maken op schadevergoeding.
De commissie ziet wel aanleiding het ziekenhuis te veroordelen tot vergoeding aan klaagster van het door haar betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 77,50.
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve beslist de commissie als volgt.
Beslissing
De commissie:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht dat zij vooraf niet in kennis is gesteld van de risico’s van chemotherapie;
- verklaart de klacht dat de patiënt niet is gezien door een zaalarts gegrond en verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- bepaalt dat het ziekenhuis aan klaagster het klachtengeld ten bedrage van € 77,50 dient te vergoeden;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus beslist op 28 augustus 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw dr. K.M.A.J. Tytgat en mevrouw mr. I. van den Hoven-van Vogelpoel, leden, waarbij mr. drs. I.M. van Trier als plaatsvervangend secretaris fungeerde.