Geen medisch verwijtbaar handelen, wel schending van de zorgplicht

De Geschillencommissie Zorg
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 448/7736

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Sinds de behandeling bij de longarts functioneert de cliënte slechter dan daarvoor. Omdat zij geen behandeling meer krijgt voelt ze zich in de steek gelaten. Het ziekenhuis stelt dat cliënte blijvende klachten ervaart, waarvoor meerdere artsen geen medische verklaring hebben gevonden. De behandelrelatie tussen cliënte en het ziekenhuis is beëindigd toen cliënte terugkeerde naar een ander ziekenhuis. De commissie oordeelt dat er geen sprake van verwijtbaar medische handelen of nalaten, maar dat de longarts wel tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens cliënte.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats] en Antonius Zorggroep, gevestigd te Sneek, verder te noemen: het ziekenhuis.

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 19 december 2019 te Utrecht. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Cliënte werd ter zitting vergezeld door haar echtgenoot, de heer [naam]. Het ziekenhuis werd ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw [naam], juridisch adviseur van het ziekenhuis. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het handelen van het ziekenhuis jegens cliënte en de communicatie en bejegening richting cliënte.

Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Het standpunt van cliënte luidt in hoofdzaak als volgt.

Cliënte is in 2012 behandeld voor longkanker in het Medisch Centrum Leeuwarden (hierna: MCL). Na een vervelende ervaring in het MCL heeft zij zich in juni 2017 gewend tot het ziekenhuis en is in behandeling genomen door de heer [naam], longarts van het ziekenhuis, voor een second opinion. Zij had veel last van vocht achter de longen. In het begin had cliënte alle vertrouwen in de heer [naam]; er werd snel en adequaat onderzoek gedaan. Onder druk van de heer [naam] heeft cliënte een operatie (VATS) ondergaan in Heerenveen. Hierna is het bergafwaarts gegaan met de gezondheid van cliënte. Zij heeft veel pijn gehad na de operatie en geen uitleg gekregen van de heer [naam] over hoe de operatie was verlopen en wat er was gebeurd. Na het controleconsult na de operatie is het niet gelukt om een nieuw consult bij de heer [naam] te krijgen. Cliënte is vervolgens teruggekeerd naar het MCL. Zij heeft een klacht ingediend bij de raad van bestuur van het ziekenhuis. De heer [naam] heeft geen enkele actie ondernomen om met cliënte in gesprek te gaan over haar klacht. De klachtencommissie van het ziekenhuis heeft de klacht van cliënte gegrond verklaard aangaande de bejegening en communicatie van de heer [naam] jegens cliënte. Daarnaast vermeldt de neuroloog van het ziekenhuis, mevrouw [naam], de diagnose “borderline” in een brief aan de huisarts van cliënte terwijl daaraan geen enkel onderzoek ten grondslag lag. Volgens cliënte is sprake van smaad en laster. Door dit handelen krijgt cliënte geen eerlijke behandeling meer.

Ter zitting heeft cliënte verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd. Haar was niets verteld over de bijwerkingen van de VATS ingreep. Als ze dat allemaal geweten had, had cliënte deze ingreep zeker geweigerd. Bovendien was het volgens cliënte een overbodige ingreep. Cliënte betwijfelt of zij in 2012 kanker had, maar zij werd min of meer gedwongen om toestemming te geven voor de behandeling. Na de VATS (kijkoperatie) in Heerenveen is cliënte zich steeds slechter gaan voelen. Zelfs slechter dan vóór de ingreep. Zij kreeg het op enig moment dusdanig benauwd dat zij het ziekenhuis heeft gebeld voor een afspraak. De heer [naam] was op dat moment met vakantie. Haar werd verteld dat zij eerst terug moest naar de huisarts voor een doorverwijzing naar een vervanger. Hetzelfde gebeurde in augustus 2018. Het ziekenhuis wilde toen ook niet meewerken aan een doorverwijzing naar het MCL. Uiteindelijk is haar huisarts erin geslaagd om cliënte naar het MCL (terug) te laten doorverwijzen. Vervolgens heeft cliënte maandenlang geprobeerd om in gesprek te komen met de heer [naam], maar dit is niet gelukt. Cliënte heeft het gevoel in een medisch vacuüm terecht te zijn gekomen. Zij kan sedert de behandeling slechter functioneren dan voordien. Zij voelt zich nu een wrak. Het vocht kan niet meer weg en zij heeft heel veel last, maar zij krijgt geen behandeling meer.

Cliënte verlangt een schadevergoeding van € 25.000, – van het ziekenhuis voor geleden fysieke en psychische schade. Zoals gezegd, zij voelt zich een wrak en in de steek gelaten door de heer [naam] die nooit meer reageert. Zij heeft kosten gemaakt om gezond te blijven en zij is in een vacuüm beland door het nalatig (niet) handelen van de zijde van de zorgverleners van het ziekenhuis.

Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Het standpunt van het ziekenhuis luidt in hoofdzaak als volgt.

Cliënte is in 2012 zeer intensief behandeld in het MCL in verband met een lokaal vergevorderd stadium van longkanker. Zij is weliswaar genezen van longkanker maar heeft anatomische beschadigingen in het lichaam als gevolg van de longkanker en de bijbehorende intensieve therapie. In 2013 blijkt sprake van ophoping van lymfevocht tussen de longvliezen (chylothorax). Cliënte is hiervoor behandeld door middel van pleurapuncties en embolisatie. Op 5 juli 2017 is zij vanuit het MCL doorverwezen naar de heer [naam] voor een second opinion. Wegens aanhoudende klachten van vochtophoping is besloten tot een VATS pleurodese behandeling van de recidiverende chylothorax in het ziekenhuis De Tjongerschans te Heerenveen. Bij controles op 7 januari 2018 en 17 april 2018 constateert de heer [naam] een afname van het pleuravocht en blijkt de VATS behandeling succesvol. Wel zijn er aanwijzingen voor een chronisch obstructief longlijden (COPD) met aanwijzingen voor emfyseem. Het advies om te starten met inhalatiemedicatie wordt door cliënte afgewezen. Er wordt een poliklinische controle voor over een jaar afgesproken. Ter uitsluiting van de eventuele negatieve gevolgen van de chemotherapeutische behandelingen heeft de heer [naam] cliënte naar de neuroloog van het ziekenhuis verwezen. De neuroloog kan de klachten niet neurologisch verklaren. Ook de longarts van het MCL, de heer [naam], kan de exacte oorzaak van het vocht niet achterhalen. Samenvattend stelt het ziekenhuis dat cliënte blijvende klachten ervaart, waarvoor door meerdere artsen geen medische verklaring is gevonden. De behandelrelatie tussen cliënte en het ziekenhuis is beëindigd toen cliënte terugkeerde naar het MCL. Met betrekking tot de communicatie en bejegening stelt het ziekenhuis dat de heer [naam] van mening was dat cliënte vanaf de zomer van 2018 haar behandeling had voortgezet in het MCL en eventuele vragen daar gesteld moesten worden. De heer [naam] heeft cliënte wel een brief geschreven waarin hij uitvoerig in gaat op de wijze waarop de medische behandeling is verlopen. De klachtencommissie heeft de klacht over de bejegening en communicatie gegrond verklaard voor zover de heer [naam] geen contact met cliënte heeft opgenomen ondanks diverse verzoeken daartoe. De raad van bestuur heeft excuses aangeboden aan cliënte en de heer [naam] hierop aangesproken.

Ter zake van de klacht jegens de neuroloog van het ziekenhuis, mevrouw [naam], stelt het ziekenhuis dat deze niet gespecificeerd of toegelicht is. De vermelding van de diagnose “borderline” in een brief aan de huisarts is uit de brief verwijderd en er is een addendum verstuurd. Daarmee is volgens het ziekenhuis adequaat op de klacht van cliënte gereageerd.

Ook de klacht jegens de raad van bestuur van het ziekenhuis is niet gespecificeerd of toegelicht. Door de aanstelling van een klachtenfunctionaris en een klachtencommissie worden klachten van patiënten onafhankelijk van de raad van bestuur behandeld. De klachten over communicatie en bejegening zijn gegrond verklaard en de raad van bestuur heeft naar aanleiding hiervan gesproken met de heer [naam]. Daarmee heeft de raad van bestuur haar verantwoordelijkheid genomen.

Ter zitting heeft het ziekenhuis verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Toen cliënte zich tot het ziekenhuis wendde in de zomer van 2018 met klachten van benauwdheid, was de heer [naam] met vakantie. Er stond een poliklinische afspraak met hem gepland voor januari 2019. Het ziekenhuis heeft cliënte toen meegedeeld dat, als zij voor die tijd een afspraak wou, zij via haar huisarts een doorverwijzing moest vragen voor een vervanger. Met betrekking tot de VATS operatie blijkt uit het medisch dossier dat er sprake was van “informed consent”. Hoewel cliënte stelt dat zij zich onder druk gezet voelde, heeft zij destijds ingestemd met de behandeling. Het vocht was in eerste instantie ook minder, maar is teruggekeerd. Dit zijn complicaties van de longkanker en de opvolgende behandeling daarvan. Het ziekenhuis vindt het heel vervelend hoe het is gelopen en dat cliënte overduidelijk nog altijd klachten heeft. Het ziekenhuis is echter niet tekort geschoten in het medisch handelen. Wat betreft de communicatie zijn er zeker steken laten vallen.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

Aan de commissie ligt de vraag voor of er door het ziekenhuis verwijtbare fouten zijn gemaakt bij de behandeling van cliënte. Cliënte heeft het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de door haar gestelde geleden (im)materiële schade doordat zij – verkort weergegeven – eerlijk onderzoek is onthouden, geen eerlijke behandeling meer heeft gekregen en dat de longarts van het ziekenhuis, de heer [naam], niet met cliënte in gesprek is gegaan. Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk wordt dat het ziekenhuis tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsover-eenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van het zie-kenhuis. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden toegerekend en cliënte moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.

Op grond van het aan de commissie voorliggende dossier is de commissie van oordeel dat niet is vast komen te staan dat het ziekenhuis medisch onzorgvuldig jegens cliënte heeft gehandeld. Cliënte stelt dat zij onder druk is gezet om de VATS operatie te ondergaan en dat zij nadien in gezondheid is achteruitgegaan. Cliënte heeft ter zitting gesteld dat zij 125 pleurapuncties heeft gehad. Vervolgens is besloten om over te gaan tot een operatie en onweersproken is dat cliënte daarmee heeft ingestemd. De commissie is van oordeel dat het overgaan tot een VATS behandeling na 125 puncties getuigt van juist medisch handelen. Dat cliënte daarbij onder druk is gezet door het ziekenhuis acht de commissie, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door het ziekenhuis, niet komen vast te staan. Dat het ziekenhuis verwijtbaar heeft gehandeld of de zorgplicht jegens cliënte heeft geschonden, is niet gebleken. De klachten van cliënte dat haar eerlijk onderzoek is onthouden en dat zij geen eerlijke behandeling meer heeft gehad, acht de commissie niet gegrond.

Gezien de gecorrigeerde brief van de neuroloog van het ziekenhuis aan de huisarts en de klachtenprocedure van het ziekenhuis naar aanleiding waarvan de raad van bestuur actie heeft ondernomen, kan de commissie slechts constateren dat aan cliëntes klacht reeds tegemoet is gekomen door het ziekenhuis. De commissie acht deze klacht daarom hier ongegrond.

Met betrekking tot de klacht ter zake van de weigering van het ziekenhuis om met cliënte in gesprek te gaan, overweegt de commissie als volgt. Gebleken is dat cliënte in 2018 tot tweemaal toe het ziekenhuis heeft benaderd in verband met ernstige benauwdheidsproblemen. Beide keren was de heer [naam] onbereikbaar voor cliënte. Cliënte werd door de telefoniste van het ziekenhuis verwezen naar de huisarts voor een doorverwijzing naar een andere specialist. Naar het oordeel van de commissie had het ziekenhuis, gelet op de behandelingsovereenkomst met cliënte en de ernst van haar klachten, niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de huisarts. Cliënte en haar echtgenoot waren op dat moment wanhopig, maar zijn niet gehoord door het ziekenhuis. Naar het oordeel van de commissie had het op de weg van het ziekenhuis gelegen om cliënte, bij afwezigheid van haar behandelend arts, rechtstreeks naar een vervanger te verwijzen. Voorts heeft de heer [naam] nadien nergens op gereageerd en ieder contact met cliënte afgehouden. Evenmin heeft hij desgevraagd gereageerd tijdens de interne klachtenprocedure op de klacht van cliënte. Eerst na de behandeling bij de klachtencommissie schrijft de heer [naam] een brief aan cliënte waarin hij ingaat op de medische kant van de behandeling. Ook bij de mondelinge behandeling van deze zaak is de heer [naam] niet verschenen. De commissie stelt vast dat de heer [naam] aanvankelijk onbereikbaar voor cliënte was met betrekking tot haar benauwdheidsklachten en zij ten onrechte werd terugverwezen naar haar huisarts. Vervolgens lijken de klachten hierover van cliënte in het geheel niet serieus te zijn genomen door de heer [naam]. De commissie constateert dat voornoemde handelwijze van de heer [naam] in een ernstige mate heeft bijgedragen aan de ziektelast van cliënte. De commissie meent dat de heer [naam] daarmee tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens cliënte. De klacht van cliënte is derhalve in dit opzicht gegrond. Op grond van het voorgaande ligt naar het oordeel van de commissie een vergoeding van immateriële schade in de rede. De commissie bepaalt deze schade op een bedrag van € 1.500, – bij wijze van erkenning van de toename van cliëntes ziektelast als gevolg van het tekort schieten in de zorgplicht. De commissie merkt op dat dit tekort schieten hier niet zozeer het strikt medisch handelen betreft, maar nadrukkelijk de zorgplicht die overigens op een behandelaar rust, zoals hierboven beschreven.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klachten van cliënte ongegrond voor zover deze zien op de medische behandeling van cliënte door het ziekenhuis;

– verklaart de klacht van cliënte gegrond voor zover deze ziet op de bejegening en communicatie van het ziekenhuis jegens cliënte;

– bepaalt dat het ziekenhuis binnen 1 maand na verzending van dit bindend advies aan
cliënte een schadevergoeding van € 1.500, – dient te betalen;

– bepaalt dat het ziekenhuis binnen 1 maand na verzending van dit bindend advies een
bedrag van € 127,50 aan cliënte dient te vergoeden, ter zake van het door haar betaalde
klachtengeld;

– wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, de heer prof. dr. G.J. Wesseling en mevrouw mr. T.H. Disselkoen-van Raalte, leden, op 19 december 2019 in aanwezigheid van mevrouw mr. A.C. van Waning, secretaris.