
Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
115736
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], en Stichting Catharina Ziekenhuis, gevestigd te Eindhoven,(verder te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018 te Eindhoven.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
– de cliënte en haar echtgenoot, bijgestaan door [naam gemachtigde];
– het ziekenhuis, vertegenwoordigd door [naam cardioloog], [naam jurist] en [naam tweede jurist]
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Onderwerp van het geschil
De cliënte beklaagt zich in hoofdzaak over een bij haar door het ziekenhuis onzorgvuldig uitgevoerde operatie en over een gebrek aan medewerking van het ziekenhuis voor een nader onderzoek.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen de cliënte en haar gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht. In de kern komt het standpunt van de cliënte op het volgende neer.
1.
De cliënte heeft op 27 juli 2015 bij het ziekenhuis een operatie ondergaan. Deze operatie is onzorgvuldig uitgevoerd omdat een deel van het daarbij gebruikte materiaal (peelable sheath van een guide wire) in haar lichaam is achtergebleven. Dit heeft bij de cliënte tot fysieke klachten geleid.
Dit deel van de sheath is op 27 april 2017 verwijderd en sindsdien heeft de cliënte geen klachten meer. Op röntgenfoto’s van de cliënte van vóór 27 juli 2015 is nooit een lichaamsvreemd voorwerp te zien geweest. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat dat deel van de sheath na de operatie van
27 juli 2015 in het lichaam van de cliënte is achtergebleven.
2.
Het ziekenhuis wil niet meewerken aan een nader onderzoek naar de aard en herkomst van dat materiaal, terwijl het eerder wel bereid was alles goed uit te zoeken.
3.
Het ziekenhuis erkent geen aansprakelijkheid omdat er geen sprake is van een medische fout.
4.
Het ziekenhuis verwijst de cliënte naar de producenten van het gebruikte materiaal, terwijl voor de cliënte niet is vast te stellen welk materiaal is gebruikt.
Schadevergoeding
De cliënte is van oordeel dat het ziekenhuis aansprakelijk is. De cliënte voelt zich door het ziekenhuis in de steek gelaten, omdat het ziekenhuis niet meer wil meewerken aan een nader onderzoek naar de oorzaak van haar fysieke klachten na de operatie. De cliënte verlangt een vergoeding van € 16.000,– voor de door haar geleden letselschade en voor de kosten van de aan haar verleende rechtsbijstand.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen het ziekenhuis tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt van het ziekenhuis op het volgende neer.
1.
De cliënte heeft op 27 juli 2015 een endo-epicardiale ablatie ondergaan. Deze operatie heeft een normaal verloop gehad. De cliënte is daags na de operatie uit het ziekenhuis ontslagen. Op
28 oktober 2015 heeft er een controle plaatsgevonden en daarna nog een ergometrie en een
holteronderzoek. Op 27 januari 2017 heeft de cliënte zich met buikklachten, waarvan zij aangaf deze sinds een half jaar regelmatig te hebben, gemeld op de afdeling Spoedeisende Hulp (verder te noemen: SEH) van het Elisabeth TweeSteden Ziekenhuis (verder te noemen: ETZ) in Tilburg. Naar aanleiding daarvan werd een buikoverzichtsfoto (X-BOZ) gemaakt. Op deze foto was een dense draad zichtbaar tussen de lever en de maag in het linker hemi-abdomen. De cliënte werd door de chirurgen in het ETZ met deze bevindingen weer naar het ziekenhuis verwezen. De informatie is in het team van cardiologen en hartchirurgen van het ziekenhuis beoordeeld. Op 27 april 2017 is het corpus alienum verwijderd. Bij een epicardiale ablatie wordt onder de ribbenboog vanuit de middenlijn van het lichaam richting het hart geprikt. Deze toegangsweg passeert de buikholte slechts hooguit 2 cm en is ver verwijderd van de plek waar het corpus alienum werd aangetroffen. Omdat het zeer onwaarschijnlijk werd geacht dat een deel van de sheath losraakt, een fragment zich dan in korte tijd over deze grote afstand verplaatst heeft en dat het fragment juist in de buik is losgeraakt vanuit een buisvormige structuur, waarvan de openingen zich buiten het lichaam en bij het hart bevinden, heeft het team een relatie tussen het corpus alienum en de ablatie als uitermate onwaarschijnlijk beoordeeld. Van het soort sheaths dat bij de cliënte op 27 juli 2015 is gebruikt, worden er door de cardioloog en zijn collega’s jaarlijks duizenden gebruikt, maar een breuk van een sheath heeft zich tot nu toe nooit voorgedaan. In de medische literatuur wordt slechts 2 of 3 keer melding gemaakt van een breuk van een sheath.
Het ziekenhuis sluit een productiefout niet uit. Het is voor een behandelaar niet te zien wat zich in de holte van sheath bevindt en een breuk van een sheath is dan ook niet te zien. Het blijft een raadsel hoe een deel van de sheath in de vrije buikholte onder de linker leverkwab van de cliënte kan zijn terecht gekomen. De ingreep van 27 juli 2015 is zorgvuldig en lege artis uitgevoerd.
2.
Op 31 mei 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de cliënte en haar echtgenoot, de klachtenfunctionaris en de cardioloog van het ziekenhuis. Naar aanleiding van dat gesprek is afgesproken dat de producenten van de sheaths op de hoogte gesteld zouden worden van het voorval met de sheath bij de cliënte en dat zij zouden worden verzocht om het materiaal te onderzoeken om meer duidelijkheid en zekerheid te krijgen van welke fabrikant de sheath afkomstig is en hoe het voorval heeft kunnen gebeuren. De beide producenten zijn op de hoogte gesteld. Op 12 september 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren de cliënte, haar echtgenoot en haar gemachtigde, de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis en twee managers van een van de producenten. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat het lotnummer van de sheath noodzakelijk is om de herkomst hiervan te kunnen achterhalen. Het is niet gebruikelijk noch wettelijk verplicht het lotnummer van een disposible sheath bij de verslaglegging van de ablatie te vermelden en dat is in het geval van de cliënte ook niet gebeurd.
De gemachtigde van de cliënte heeft het ziekenhuis gevraagd om een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten op kosten van het ziekenhuis om duidelijkheid te krijgen over de aard van het corpus alienum en de relatie daarvan met de door het ziekenhuis gebruikte producten. Alleen aan de hand van het lotnummer kan worden achterhaald van welke producent de sheath afkomstig is. Een onafhankelijk onderzoek kan wellicht meer duidelijkheid geven over het type plastic, maar zal geen duidelijkheid geven over de vraag van welke producent het corpus alienum afkomstig is. Het ziekenhuis zag dan ook geen rol weggelegd voor het bekostigen van een dergelijk onderzoek.
Het ziekenhuis is van mening dat al het mogelijke is gedaan om de producent te achterhalen en de cliënte in contact te brengen met de producenten.
3.
De toets die het ziekenhuis heeft aangelegd is of de hulpverlener heeft gehandeld met een zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden mocht worden verwacht. Het ziekenhuis mocht ervan uitgaan dat het product de hoedanigheid bezat die van een dergelijk deugdelijk disposible product mag worden verwacht. Uit een intern onderzoek is niets gebleken dat mogelijk duidt op een menselijke fout. Er is lege artis gehandeld. Het ziekenhuis heeft de aansprakelijkheid afgewezen, omdat de hulpverlener geen verwijt kan worden gemaakt.
4.
Het ligt primair op de weg van de cliënte om de producenten aan te spreken. Het ziekenhuis leidt dit af uit de Parlementaire Geschiedenis (MvA I, p. 271-272) van artikel 6:77 van het Burgerlijk Wetboek (aansprakelijkheid voor hulpzaken): “Is een zodanige zorg in acht genomen, maar blijkt de zaak te falen, omdat zij door de producent daarvan in het verkeer is gebracht met een ook voor deskundige gebruikers niet te onderkennen gebrek, dan ligt naar de mening van de ondergetekende in de eerste plaats een aansprakelijkheid van deze producent voor de hand. Hij meent daarom dat het nieuwe wetboek in deze soortgelijke gevallen de mogelijkheid moet openlaten een vordering te dezer zake tegen de arts of het ziekenhuis af te wijzen (…)”. Dit is volgens het ziekenhuis nog eens bevestigd bij de invoering van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (MvT, TK 1989-1990, nr. 21 561, nr. 3 p.44).
Schadevergoeding
Het ziekenhuis concludeert dat niet vast staat dat er een relatie bestaat tussen het corpus alienum en de ablatie. En voor zover moet worden aangenomen dat dit wel het geval is, dan is er sprake van een zeer zeldzame, niet verwijtbare complicatie. Een grondslag voor het toekennen van schadevergoeding ontbreekt dan ook en het ziekenhuis verzoekt de commissie de gevraagde schadevergoeding niet toe te wijzen.
Beoordeling
De commissie overweegt het volgende.
De klacht onder 1.
De overeenkomst die de cliënte en (de cardioloog van) het ziekenhuis met elkaar hebben gesloten, kwalificeert als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek. De cliënt is van mening dat de cardioloog bij de uitvoering van die overeenkomst niet zorgvuldig heeft gehandeld omdat er na de medische ingreep op 27 juli 2015 een deel van het door de cardioloog gebruikte materiaal in haar lichaam is achtergebleven, waardoor de cliënte twee jaar lang buikklachten heeft gehad. De cliënte houdt het ziekenhuis hiervoor aansprakelijk op grond van artikel 7:462 BW, welk artikel de (mede-)aansprakelijkheid van het ziekenhuis betreft voor tekortkomingen van de hulpverleners die betrokken zijn geweest bij de behandeling van de cliënte.
Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de cardioloog tekort is geschoten in de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De tekortkoming moet aan de cardioloog verweten kunnen worden en de cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de cardioloog bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de cardioloog die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereen-komst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verbindt zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam en/of de menselijke geest in het (genezings)proces een ongewisse factor vormen/vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Dat de cardioloog zich bij de behandeling van de cliënte onvoldoende heeft ingespannen heeft de cliënte niet gesteld en dit is door de commissie aan de hand van de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling ook niet gebleken. Met betrekking tot het handelen van de cardioloog ligt ter beoordeling van de commissie dan ook alleen de vraag voor of de cardioloog bij de operatie van de cliënte een fout heeft gemaakt, zoals laatstgenoemde heeft gesteld.
Tussen partijen staat vast dat de cliënte op 27 juli 2015 in het ziekenhuis een medische ingreep heeft ondergaan. Op 27 april 2017 is er een lichaamsvreemd voorwerp uit het lichaam van de cliënte verwijderd. De oorzaak van die aanwezigheid is niet achterhaald kunnen worden, maar de commissie
acht het niet onaannemelijk dat dat voorwerp afkomstig is van de ingreep van 27 juli 2015, mede gezien het feit dat volgens de onweersproken stelling van de cliënte op de X-BOZ, die op 27 januari 2017 in het ETZ is gemaakt wel, maar op röntgenfoto’s van de cliënte van vóór 27 juli 2015 nooit een lichaamsvreemd voorwerp te zien is geweest.
De enkele aanwezigheid van dat voorwerp betekent echter niet dat de cardioloog bij de ingreep van 27 juli 2015 een medische fout heeft begaan.
Uitgangspunt in deze procedure moet zijn dat de cardioloog er in beginsel op mocht vertrouwen dat de gebruikte sheath geschikt was voor het medische doel waarvoor deze werd gebruikt. Dit klemt te meer in een geval als dit, waarin het ziekenhuis onweersproken heeft gesteld dat de cardioloog en zijn collega’s jaarlijks duizenden sheaths gebruiken zonder dat zich ooit een breuk in een sheath heeft voorgedaan en dat in de medische literatuur slechts 2 of 3 maal – en dus hoogst zelden – sprake is van een dergelijke breuk. Dat zou anders kunnen zijn in het geval dat er concrete aanwijzingen zijn dat de te gebruiken sheaths niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen, waardoor de cardioloog niet zonder meer kon uitgaan van de vereiste veiligheid. Dergelijke omstandigheden zijn in dit geval gesteld noch gebleken. De cardioloog heeft tijdens de mondelinge behandeling de werkwijze met een sheath gedemonstreerd. Uit die demonstratie is aannemelijk geworden dat de cardioloog niet kon vaststellen of onderkennen of de gebruikte sheath – zo dat al daadwerkelijk het geval is geweest – gebrekkig was.
Dat de cardioloog een onjuiste werkwijze heeft toegepast – en zo ja, waarin deze heeft bestaan – heeft de cliënte niet gesteld. In het medische dossier van de cliënte noch in de overige door partijen overgelegde stukken heeft de commissie daarvoor aanwijzingen gevonden. Naar het oordeel van de commissie is dan ook niet aannemelijk geworden dat de cardioloog een medische fout heeft gemaakt en/of niet die zorg heeft betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Van een toerekenbare tekortkoming is dan ook geen sprake. Deze omstandigheid leidt niet tot aansprakelijkheid van de cardioloog noch tot (mede-)aansprakelijkheid van het ziekenhuis. De commissie acht deze klacht ongegrond.
De klacht onder 2.
Uit het in zoverre niet weersproken standpunt van het ziekenhuis blijkt dat het wel medewerking heeft verleend. De commissie is van oordeel dat deze medewerking in de gegeven omstandigheden als voldoende kan worden aangemerkt. De cliënte heeft niet gesteld welke medewerking het ziekenhuis meer of anders had moeten verlenen. Voor zover deze klacht (ook) ziet op het niet verlenen van medewerking aan een onafhankelijk onderzoek dan is de commissie van oordeel dat het ziekenhuis daarvoor een plausibele reden heeft gegeven, namelijk dat een dergelijk onderzoek bij gebreke van een lotnummer van de sheath geen antwoord kan geven op de vraag van welke producent het corpus alienum afkomstig is. De commissie acht deze klacht ongegrond.
De klacht onder 3.
Het ziekenhuis stelt zich op de door hem aangevoerde gronden op het standpunt dat het geen aansprakelijkheid heeft erkend omdat de cardioloog bij de operatie van de cliënte op 27 juli 2015 die zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
Naar het oordeel van de commissie kan van het ziekenhuis bezwaarlijk worden verlangd aansprakelijkheid te erkennen in een geval als dit, waarin het zich op het standpunt stelt geen tot aansprakelijkheid leidende gedraging te hebben verricht. Redelijkerwijs kan het ziekenhuis dan ook niet worden verweten die erkenning achterwege te hebben gelaten. De commissie acht deze klacht ongegrond.
De klacht onder 4.
Het ziekenhuis is van mening dat de cardioloog geen beroepsfout heeft begaan. Een eventueel (productie-)gebrek in de gebruikte sheath sluit het ziekenhuis niet uit. Niet goed valt in te zien dat het ziekenhuis de cliënte alsdan niet mocht verwijzen naar de producenten van de betreffende sheath. Op de producent rust immers een zogenaamde risico-aansprakelijkheid, De producent blijft volledig aansprakelijk zodra een door hem in het verkeer gebracht product een gebrek vertoont en daardoor schade wordt veroorzaakt; met deze risico-aansprakelijkheid wordt de benadeelde een gemakkelijke verhaalsmogelijkheid geboden. De commissie acht deze verwijzing niet klachtwaardig. Dat de cliënte achteraf niet kan vaststellen welke materialen zijn gebruikt – en daarmee kennelijk doelt op het niet registreren van het lotnummer van de betreffende sheath door het ziekenhuis, welke registratie noodzakelijk is om de herkomst van die sheath te kunnen achterhalen – maakt het oordeel van de commissie niet anders. Immers het ziekenhuis heeft onweersproken gesteld dat het gebruikelijk noch wettelijk verplicht is het lotnummer van een disposible sheath bij de verslaglegging van de ablatie te vermelden. Het achterwege laten van die registratie is voor de commissie geen reden om aan te nemen dat het ziekenhuis onzorgvuldig heeft gehandeld. Daarvan kan het ziekenhuis dan ook geen verwijt worden gemaakt. Ook deze klacht acht de commissie ongegrond.
De verlangde schadevergoeding
Voor een civielrechtelijke aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat (de cardioloog van) het ziekenhuis in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Uit het voorgaande volgt dat daarvan geen sprake is. Dit betekent dat aan de cliënte geen aanspraak op schadevergoeding toekomt en dat de door haar verlangde schadevergoeding zal worden afgewezen.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klachten van de cliënte ongegrond;
– wijst af de door de cliënte gevorderde schadevergoeding.
Aldus beslist op 31 mei 2018 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.